‘Kom er maar uit,’ zong Dina weer. Dat was tegenwoordig haar lijfdeuntje. In huis en in den tuin, in de kamer en zelfs 's morgens in bed, overal hoorde je: ‘Kom er maar uit, Teedere spruit!’ En natuurlijk, dat Tuttie het daardoor ook al gauw een beetje leerde. Die kon echter met dat woord spruit nog niet overweg. En daarom zong zij: Kom er maar uit, Teedere puit!
‘Je moet geen puit zeggen, maar spruit.’
Tuttie deed erg haar best. Maar spruit, neen, dat ging niet. Ze bracht het niet verder dan spuit. En nu riep ze dus een teedere spuit, om er maar uit te komen.
Daar vloog een musch rakelings langs den bloempot.
‘Hè,’ riep Dina, ‘ga er dan toch in. Moe, ze willen er nog niet in komen.’
‘Dat is je eigen schuld. Je zingt ook den heelen dag van: Kom er maar uit. Zing dan liever: Kom er maar in.’
Dina lachte. Ja, als dàt hielp, dan zou ze gauw haar zin hebben. Ze geloofde er niets van. Maar toch begon ze nu te zingen: Kom er maar in. En - en - de muschjes bleven er nog uit.
Een paar dagen later was Willem jarig.
‘Je bent nu al een heele baas,’ zei Vader. ‘Hoe is het, Moeder, krijgt hij de lange broek nog niet aan?’
‘Och kom, zoo'n kleine vent!’ En Moeder nam den jarigen zoon op den arm.
Maar dat vond de zoon toch wel wat kinderachtig.