overal konden ze zitten. En ze konden hun nest bouwen, onder de pannen, in een dakgoot, waar ze maar wilden.
Sommige menschen waren zoo vriendelijk, om een bloempot voor hen op te hangen. Of een houten hokje. Dat was wat anders. Daarin konden de vogels nestelen, veilig tegen de katten en tegen de jongens. Hier en daar zag Dina zoo'n bloempot. Zou Vader er voor haar ook niet eentje willen ophangen? Dat zou ze eens vragen. En als er dan een nestje in kwam, wat zou dat leuk wezen! Dan kon ze echt zingen van 't Eitje breekt en 't Kindeke zal geen kwaad je doen.
‘Willem,’ zei ze in eens tegen haar broertje, ‘weet je, wat je voor je verjaardag moet vragen?’
Willem kwam net uit huis en dacht op 't oogenblik heelemaal niet aan zijn verjaardag. En toch was die dichtbij, want over drie dagen werd hij zeven jaar.
‘Nu, wat dan?’ vroeg Willem.
‘Zoo'n nesthokje voor de spreeuwen.’
Neen, dat deed Willem niet. Hij had liever wat anders.
Nu, ook al goed. Daarom niet getreurd. En vroolijk zong Dina weer haar lenteliedje.