Verspreide opstellen
(1916-1917)–Jan Ligthart– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
IV. De moeder.Ga naar voetnoot*)Terwijl ik dit schrijf, staat er een portret naast me. Het is van een 72-jarige vrouw. De aanwezigheid van dit portret is geen uitzondering, want altijd, wanneer ik schrijf, is het bij me. Maar even heb ik op te zien, en het ziet mij aan, vriendelijk zacht, berustend en bemoedigend. Ook des nachts is het in mijn onmiddellijke nabijheid. Nauwelijks word ik 's morgens wakker, of die oogen zeggen mij goeden morgen. Eens, ruim tien jaar geleden, moest ik voor gezondheid een halfjaar naar buiten. Mijn vrouw was bij me. Maar zij ook, de vriendelijke oude. In slapelooze nachten was ook zij een stille troosteres, die opwekte met hoop en vertrouwen. Zij liet haar gansche verleden tot mij spreken: een verhaal van toewijding, smart, vertwijfeling, trouw, strijd, zege. Nooit gaan we sedert op reis, of zij gaat mee. Het is ons zoo vreemd, als zij alleen achterblijft. En we | |
[pagina 14]
| |
zouden het stellig niet zoo rustig vinden, als zij niet alles met ons meemaakte. Eén ding spijt ons slechts: dat zij van haar aanwezigheid niet zoo kan genieten als wij, dat aan dit stukje papier elke bewustheid ontbreekt. Wat zou ze zich menigmaal verheugen! Maar toch ook: wat zou ze zich menigmaal bedroeven! En bovenal: wat zou ze zich vaak bekommerd maken over haar kinderen! Neen, het is goed, dat zij geen besef heeft van het haar omringende leven. Het is genoeg, dat wij ervaren den invloed, die nog nu van haar beeld uitgaat en die hieraan door haar leven verzekerd is. Hoe is het aan dit leven gelukt, aldus het graf te overwinnen? Simpel door moeder te zijn, niet anders dan moeder. Het is zoo eenvoudig. Duizenden en millioenen vrouwen hebben die levenstaak en daarin dezelfde macht. Maar of iedere moeder zich goed van haar taak kwijt? Er zijn er, die liever concerten aanhooren dan 't gebabbel hunner kinderen, liever een mooi boek lezen dan een kinderhart. Er zijn er, die aanstonds moe worden als haar kind veel te vertellen heeft, maar gansche middagen kunnen luisteren naar de verhalen van vriendinnen. Er zijn er, die de moedertaak eigenlijk niet voldoende vinden om een vrouwenleven te vullen en niet naast maar boven de verzorging der kinderen hun meesten en besten tijd geven aan geld- | |
[pagina 15]
| |
verdienen, kunst of wetenschappelijk werk. Dan wordt de moedertaak grootendeels overgedragen aan gehuurde vreemden en verliest daarmee, wat haar juist zoo'n stillen, duurzamen, krachtigen invloed geeft: het moederlijke. Men behoeft niet te verwachten, dat in zulke gevallen moeders portret nog een menschenleeftijd na haar dood aan de volwassen kinderen tot steun en opwekking kan wezen. Moeder leeft niet na haar sterven, omdat ze als moeder eigenlijk ook niet geleefd heeft voor haar sterven. *** Het is nu eenmaal zoo: de vrouw wordt niet moeder door het voortbrengen van kinderen, maar alleen door zich aan die kinderen te geven en blijde toe te laten, dat de kinderen zich aan haar geven. Wie oog heeft voor de schoonheid en de redelijkheid der natuur, moet wel steeds met bewondering zien naar een zuigend kind aan de moederborst. Ik weet in geen enkel beeld of feit de verhouding tusschen moeder en kind mooier en juister uit te drukken. Het kind moet gevoed worden. Hoe eenvoudig, en toch hoe wondervol, dat het kind zelf, alleen door het feit van zijn geboorte, de moederborst doet zwellen, de melkklieren in werking stelt. De borst groeit uit in zulk een vorm, dat ze als 't ware naar het kind heen trekt, en de kleine vlijt zich zoo gemakkelijk in moeders arm, bij het warme, zachte lichaam, en zuigt. Hoe is het mogelijk, dat moeders, anders dan in nood, in de plaats van haar malsche, warme, | |
[pagina 16]
| |
mildvloeiende natuurbronnen de harde, koude flesch hebben geschoven. Dat is reeds afstand doen van de moedertaak. Voor niets ter wereld had de vrouw ooit de natuur moeten verloochenen, hààr natuur, en haar voor de kinderen, en alleen voor de kinderen gevormde borst mogen vervangen door een flesch met een speen. Zooals de moedermelk vanzelf komt met het kind, zoo worden in het moederhart ook allerlei sentimenten wakker, die slechts gewacht hebben op de eerste kinderkreten. Een drang tot verzorgen, tot koesteren openbaart zich, waaraan de jonge moeder slechts heeft te gehoorzamen, om aanstonds tusschen de kleine en haar het verbroken stoffelijke contact geestelijk te herstellen. Er zijn moeders, die het eigenlijk zonde van haar gaven en talenten achten, haar zuigelingen te verzorgen. Die kleine wezentjes voeden, reinigen, wasschen, dat kan een ander even goed en misschien nog beter; den tijd en de kracht daaraan besteed, kan moeder vruchtbaarder gebruiken door te schilderen, te musiceeren, te studeeren, geld te verdienen. Die kindertjes merken toch niet, wie ze behandelt. En later, als het geestelijk leven ontwikkeld moet worden, is het voor moeder vroeg genoeg om op te treden. Maar wie zoo redeneeren, hebben het mis. Dat zegt reeds haar eigen moederinstinct, dat haar, ondanks al die schijnware motieven, naar het kind heen drijft. Een moeder, die haar zuigeling aan vreemden toevertrouwt, om zelf ‘nuttiger’ dingen te doen, ver- | |
[pagina 17]
| |
loochent haar innigst wezen. Zij voelt dit heel goed, maar laat zich van den weg brengen door eenzijdig geredeneer. Wie het kind wascht, wie het schoone luiers omdoet, wie het voedt, geeft middelerwijl ook haar gansche persoonlijkheid. In hààr handen, in hààr stem, in de wijze waarop zij het kind hanteert, toespreekt, aankijkt, leeft hààr geest, hààr gemoed, hààr liefde. Zoo weeft ze in haar woorden, in haar liedjes, in haar manieren, in haar geheele zijn en doen een breede verbinding tusschen het kind en haar, een onzichtbare navelstreng, waardoor haar geestelijk leven het kind toevloeit. In het eerste jaar, reeds in de eerste maanden en weken, begint de moedertaak, omdat dan de moederinvloed begint. En wie dit tijdperk niet telt is als de man, die de gletscherbeekjes van geen belang acht voor de rivier, omdat je in die ondiepe, water-arme dingetjes toch niet varen kunt. *** Een moeder in de huiskamer te midden van een kring kinderen van verschillenden leeftijd is een compleet landsbestuur: vereenigde wetgevende en uitvoerende macht. En dan is ze nog veel meer. Eigenlijk ken ik maar één beeld, dat haar beteekenis juist weergeeft: zij is de zon van dit kleine wereldje. Het is niet noodig, dat ze zich aanhoudend met de kinderen bemoeit. De zon staat stil en straalt. Zoo kan moeder rustig op haar plaatsje zitten en door haar tegenwoordigheid licht en warmte brengen in | |
[pagina 18]
| |
de huiskamer-atmosfeer. Daarbij groeien de kinderen verstandelijk, maar vooral zedelijk. Moeder preekt niet. Ze verbiedt weinig. Ze geeft het voorbeeld van welwillendheid, inschikkelijkheid, opoffering, werkzaamheid. Ze stemt aldus het veelsnarig instrument van het huisgezin. En bij die stille muziek geniet vader. En onder haar invloed komen ook de dienstboden. Ik kan me niet voorstellen, hoe men speciaal de huismoeder een sloof kan noemen en haar taak als iets minderwaardigs beschouwen. Zeker, het werk kan haar wel eens over 't hoofd loopen, maar dat overkomt den man ook, hetzij hij minister is, journalist, koopman of predikant. Wie heeft echter zijn dagtaak te verrichten in een kring, die zoo rechtstreeks zijn sympathie heeft, als de moeder? Elk lid van 't gezin behoort haar als 't ware toe, is een deel van haar zelf. Zij drijft altijd ‘eigen zaken’. En die zaken zijn van een opwekkende verscheidenheid. Vervelend? Het huismoederbestaan vervelend en eentonig? Haar leven, altijd zoo binnen vier muren bekrompen? Maar ieder kind brengt toch zijn eigen aard mee en daarin zijn eigen behoeften? Een gezin van vier kinderen is al een rijkdom aan verscheidenheid, voldoende om een geest bezig te houden en dag aan dag met nieuwe toestanden en verhoudingen en problemen te boeien. Telkens onder 't opgroeien der kinderen komen er in dezen kleinen levenden caleidoscoop andere figuren te voorschijn, en eer kan men zeggen, dat het moeder wel eens te machtig wordt, | |
[pagina 19]
| |
alweer opnieuw raad te schaffen en oplossing te bewerken, dan dat ze verdrogen zou door de doodende eenvormigheid van een uurwerkarbeid. Elk kind brengt zijn eigen aard mee en vraagt dienovereenkomstig zijn eigen behandeling. Vergelijk daarmee het administratieve werk van menige ‘zelfstandige’ vrouw, die ‘zich zelf’ kan wezen in een ‘onafhankelijke’ positie buitenshuis. Niemand zal ontkennen, dat ook deze arbeid geestverfrisschend kan wezen, maar moet daartegenover de taak der huismoeder geestdoodend zijn? Moeilijk zal men, vrees ik, een arbeidsveld voor de vrouw vinden, dat zoo alle gaven van geest en gemoed vordert en ontwikkelt, als het terrein der huiskamer. De kinderen worden opgevoed door moeder, maar juist hierdoor groeit moeder zelf uit, ontplooit zij zich. Onze eigenschappen komen alleen te voorschijn, als ze door het leven worden opgeroepen, en slechts in de practijk kunnen zij gesterkt en gelouterd worden. Aldus wordt het individu een persoonlijkheid. En den besten kans op vorming van eigen leven hebben zij, die dagelijks met anderen hebben te verkeeren bij heel vertrouwelijken omgang. In dit opzicht is de moeder zeker buitengewoon begunstigd. Hoe men ooit zulk een positie als iets minderwaardigs kan beschouwen, is mij een raadsel. *** ‘Als ik uit de kleine kinderen ben, krijg ik wat meer tijd,’ meent menige huismoeder. Ik hoop voor haar, dat ze ongelijk heeft. En waar alles naar be- | |
[pagina 20]
| |
hooren gaat, zal de toekomst haar ook in 't ongelijk stellen. De kinderen worden grooter, maar kunnen moeder nog niet missen. Ze raadplegen haar bij hoeden en japonnen, bij boorden en dassen. ‘Moeder, hoe vindt u, dat die das staat?’ vraagt de 18-jarige jongen, die tien minuten lang voor den spiegel heeft gestaan en tenslotte zekerheid wil hebben door moeders oordeel. Moeder heeft haar jongen altijd vrij gelaten in zijn eigen smaak, zich nooit tusschen haar zoon en zijn das geplaatst - gelijk ze zich ook nooit tusschen hem en zijn meisje zal dringen: hij moet het weten - maar hiervan is 't gevolg juist, dat de jongen geen rust heeft, eer hij moeders meening heeft ingewonnen, haar uitspraak heeft vernomen, en zijn vrijheid geniet in het handelen naar moeders hartewensch. Had zij geboden, hij had zich verzet. Nu zij, liefdevol meelevend, vrij heeft gelaten, voelt hij zich aan haar gebonden. Het gevolg is, zeiden we, dat de jongen geen rust heeft, eer hij moeders meening heeft ingewonnen. En hieruit blijkt, dat ook moeder geen rust krijgt bij 't opgroeien van haar kroost. ‘Als ik uit de kleine kinderen ben.....’ Jawel, maar een rechtgeaarde moeder komt uit de kleine kinderen, om in de groote kinderen te zitten. En hebben de kleine haar handen gebonden - ‘handenbindertjes’ noemt ons volk aardig dat onbeholpen grut - de groote binden haar hoofd en hart, waar ze bij alles moeders raad en belangstelling behoeven. Een mooi gezicht is een jonge moeder met een | |
[pagina 21]
| |
kind aan de borst. Niet minder mooi, de huisvrouw te midden van een kinderschaar. Dat kleine goed scharrelt wel overal rond, maar als kuikens om de klokhen. Nauwelijks dreigt er eenig gevaar, van welken aard ook, of ze zoeken veiligheid onder moeders vleugels. Maar van een eigenaardig schoon, onopgemerkt door de oppervlakkigheid, doch verrukkelijk voor scherpziende belangstelling, is de verhouding tusschen de half- en heel-volwassen kinderen en de moeder. Er is een bizonder humoristisch element in deze verhouding, dat een glimlach wekt en tegelijk ontroert. Zij - de moeder - kan tegen dat groote goed niet meer op. Die jongens, die meisjes, ze zijn lichamelijk en geestelijk zoo ontwikkeld. De baard ontspruit, de boezem zwelt. Ze heeten in de buitenwereld heeren en dames. En ze zijn ook zoo knap. In wis- en natuurkunde zweven ze als in vliegmachines onzichtbaar hoog boven moeders hoofd, ver uit haar horizon. ‘Neen, Moeder, daar weet U nu heelemaal niets van.’ En moeder berust daarin met gelatenheid. Over de nieuwste boeken in de wereldliteratuur hebben ze haar oordeel. ‘Neen, Moeder, heusch, dààrin bent U een beetje ouderwetsch.’ En ze zijn ook in maatschappelijke vraagstukken veel dieper doorgedrongen, dan moeder, die er eigenlijk nooit in doorgedrongen is, omdat ze nooit een leeraar heeft gehad, die zijn sociaal-politieke inzichten ontwikkelde voor zijn onrijpe leerlingen. Ze zijn in alle opzichten moeder de baas: in lichaamskracht, in kennis, in ontwikkeling, in inzicht. En moeder denkt er het hare van: die | |
[pagina 22]
| |
zelfoverschatting is eigen aan dien leeftijd, kom, laat ieder de dwaasheid van zijn jaren genieten. Doch zie nu, als die krachtige, verstandige, inzichtvolle zelfstandigheden in moeilijkheid komen, in zeer reëele moeilijkheid. Dan draaien ze om moeder heen, dan zijn ze onrustig, dan verliezen ze die sterk gevoelde zekerheid, en zijn weer de afhankelijke kinderen van ouds. Bij moeder schreien ze hun nooden uit, bij haar zoeken ze troost en voorlichting, al hun zelfstandigheid lost op, waar die met een verantwoordelijkheid gepaard gaat, die het onervaren hart niet dragen kan. Het is zoo gemakkelijk te redeneeren, te oordeelen, te veroordeelen, te phantaseeren, en zoo uiterst moeilijk te leven. In het redeneeren en phantaseeren, in het oordeelen en veroordeelen, zijn ze moeder verreweg de meerdere, maar als het op leven aankomt, als de problemen niet aan het hoofd of de phantasie, doch aan de daad oplossing vragen, dan moet moeder er bij komen, de onmisbare, en uit den nood helpen. Dat is het humoristische in deze verhouding, dat de waanwijze zelfstandigheid om uitredding drentelt om de bescheiden hulpvaardigheid en, na de verlossing, straks toch weer in haar zelfoverschatting vervalt. Ach, wat hebben juist die ouderen moeder nog dringend noodig! *** Een moeder is een wezen, dat alle waardeering verdient en zich goedig moet laten welgevallen, dat alle waardeering haar onthouden wordt. Haar invloed is zoo weinig tastbaar en meetbaar, dat hij der grove | |
[pagina 23]
| |
zelfzucht ontgaat. Maar 't is een moeder niet om waardeering te doen, 't is haar alleen te doen om moeder te zijn naar den drang van haar instinct. En ook alleen dan heeft zij succes. Principiëel kan niemand moeder zijn. Men is het krachtens natuur en aanleg. Eén der kenmerken der moeder is toewijding, zelfverloochening. Eigenlijk drukt dit laatste woord nog niet zuiver de bedoelde eigenschap uit. Het doet nog denken aan opzet, bewustheid, inspanning. Een moeder behoeft haar zelf niet te verloochenen, omdat ze geen zelf heeft. ‘Al mijn égoïsme zijt gij,’ laat Hildebrand iemand zeggen. Dat is Moedertaal. Een moeder bestaat niet, alleen haar kinderen bestaan, en gelijk haar borst voedingsbron werd voor den zuigeling, werd dit heel haar bestaan levenslang voor de kinderen. Haar wezen is wijden. Zóó is de Moeder. En waar zij zoo is, behoeft zij zich nooit bekommerd te maken over paedagogiek. Zij brengt paedagogiek voort. Die vloeit uit haar toegewijd leven. Die roept het kind in haar wakker als moedermelk. De mannen der wetenschap gaan tot haar en zien haar de paedagogiek af, die zij, onbewust van haar gave, zoo maar als levensrealiteit uitstroomt. Maar dit geschiedt alleen, als zij waarlijk moeder is. Want er zijn ook veel onechte moeders, nog veel meer dan ‘onechte’ kinderen. Die willen leven voor zichzelf, ja, begeeren dat de kinderen voor haar leven, alsof de zuigeling moeder moest worden. Dit zijn | |
[pagina 24]
| |
echter geen moeders, alleen voortbrengsters van kinderen. De echte moeder zorgt altijd voor haar kinderen, zelfs nog na haar dood. Een zeer goede vriendin schreef mij over de onoverkomelijke moeilijkheden, om in haar armoede een nieuwe woning te huren; woordelijk stond in dien brief na het droeve verslag van alle vergeefsche pogingen: ‘Verleden week was ik wanhopend, tot ik op een nacht met Moeder bezig was en ik haar hoorde zeggen: “Kind, verlies den moed maar niet, je komt er wel weer door.” En toen ik den volgenden dag er op uit trok, vond ik een woning.’ Voor de volkomen waarheid hiervan sta ik in, want die vriendin was mijn zuster, en haar moeder de mijne. Haar brief - zij weet het zelf niet - heb ik bewaard als een schitterend bewijsstuk van wat een echte moeder vermag, en wanneer ik dit citaat hier aan de openbaarheid prijs geef, het is - opdat het alle moeders zal overtuigen van haar buitengewone beteekenis voor de kinderen, en opwekken tot de heerlijke, gezegende taak, goede Moeders te zijn. |
|