Paul en Pim
(2008)–Ans Lieveld– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Paul en Pim
| |
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
Paul is net uit bed, hij heeft haast. Hij moet naar school, het is al half acht. Snel kleedt hij zich aan. Vandaag baadt hij maar niet. Vlug poetst hij zijn tanden. Snel snel, hij komt vast te laat.
Paul pakt zijn tas, hij zet zijn brood erin en ook zijn stroop. Tijd om de tas te sluiten heeft hij niet. ‘Dag pa, dag ma,’ roept hij. Paul rent met een vaart naar buiten. Zijn tas gooit hij snel snel op zijn rug. Paul heeft haast. | |
[pagina 38]
| |
Om acht uur gaat de bel. Dan moet hij bij de vlag staan. Paul rent voorbij de boom. Er valt een pen uit zijn tas. De pen rolt naar de boom. Paul ziet het niet, hij heeft haast. Vlug vlug, hij moet naar school.
Pim in de boom ziet de pen. Snel zakt hij uit de boom. Pim wil de pen pakken, maar het lukt niet. Het touw waaraan hij zit, is te kort. Dan grijpt hij de pen met zijn achterpoot. Daarmee kan hij er net bij. Hij haalt de pen naar zich toe en klimt ermee in de boom. | |
[pagina 39]
| |
Hij draait de pen om en om. Pim stopt de pen in zijn bek. Nee, dat is geen manja of koek. Pim bijt op de pen, de pen breekt. Een stuk valt op de grond, Een ander stuk zit in zijn bek, daar zuigt hij op.
Pim haalt de pen uit zijn bek. Hij slaat ermee op een tak. Pim stopt hem weer in zijn bek. Hij zuigt en bijt. Pas op Pim, pas op! Er loopt inkt uit de pen. Pim zijn lippen worden blauw. Zijn tong, zijn poot, zijn kin, oh, alles is blauw. | |
[pagina 40]
| |
Pim grijpt naar zijn oog. Nu zit er inkt in, zijn oog doet pijn. Zijn neus ook. Hij laat zijn tanden zien. Die zijn ook al blauw. Pim gilt en krijst en wipt op en neer. Met zijn poot slaat hij op zijn huis. Pim heeft pijn en is bang.
Hij doet zijn poot voor zijn oog. Uit zijn oog komt een traan. De traan is blauw. Pim gilt en krijst weer, hij trekt aan zijn haar. Pim is bang, maar niemand komt naar hem kijken. | |
[pagina 41]
| |
Paul en Ruth zitten op school. Zij horen Pim niet. Pa maakt een stoel die kapot is, hij slaat er spijkers in. Ook pa hoort Pim niet. Ma in de keuken hoort Pim ook niet, zij luistert naar de radio. Hoe hard Pim ook gilt, niemand hoort hem.
Pa is klaar met timmeren. Hij schuurt de stoel, daarna verft hij hem groen. Zo, de stoel is klaar. Met ma drinkt hij een kop thee. Je hoort de wind, ver weg blaft een hond. Pim zit stil in een hoekje van zijn huis. Pim is moe en bang. | |
[pagina 42]
| |
De school is uit, Paul rent snel naar huis. Hij gaat naar de boom en roept Pim. Maar die komt niet, Pim heeft pijn. Paul neemt een manja en roept Pim. Maar Pim komt niet naar Paul, hij lust geen manja. Wat Paul ook doet, Pim komt niet.
Paul gaat naar pa. ‘Pim doet raar,’ zegt Paul. ‘Hij wil geen manja. Al trek ik aan het touw, hij komt niet uit zijn huis.’ ‘Ja, dat is raar,’ zegt pa. Paul en pa gaan naar de boom. Maar ook bij pa wil Pim niet, komen. | |
[pagina 43]
| |
Pa klimt in de boom. Hij zakt met Pim omlaag. Wat is Pim blauw, alles is blauw. Van schrik houdt Paul zijn adem in. Hij wordt heel slap, zijn hoofd bonst, zijn knieën trillen, zijn mond is droog. Hij weet niet wat hij moet doen. Hoe kan hij Pim helpen?
‘Gaat Pim dood?’ huilt Paul. ‘Eerst naar de dokter,’ zegt pa. Pa loopt met Pim naar de poort. ‘Zeg het maar aan ma.’ Paul vertelt ma en Ruth van Pim. Ruth en Paul mogen mee naar de dokter. Snel rennen ze pa achterna. | |
[pagina 44]
| |
Ze gaan naar de dokter voor dieren. Paul denkt bij iedere stap, dood, dood, Pim gaat dood. Hij kan aan niets anders denken dan aan dood, hij is bang. Ruth is ook bang, zij denkt ook, Pim mag niet dood. Vlug vlug naar de dokter.
De dokter ziet al snel wat het is. ‘Dat is inkt,’ zegt hij. Hij geeft Pim een spuitje, daarvan valt Pim in slaap. ‘Is hij nu dood?’ vraagt Paul bang. ‘Nee hoor,’ zegt de dokter, ‘Pim slaapt.’ Ruth zucht: ‘Gelukkig.’ Paul voelt zich wat beter. | |
[pagina 45]
| |
De dokter kijkt in het oog van Pim. Daar zit inkt in, in het andere ook. Voorzichtig maakt de dokter ze schoon, met een wattenstokje met zalf. Pa doet de rest met een doek, met water uit een fles. Het ruikt naar snoep. Paul houdt twee poten vast.
Paul trilt niet meer, hij kan weer denken. Hij weet nu waar zijn pen was. ‘Op school had ik geen pen,’ zegt hij. ‘Die is natuur....,’ verder komt hij niet. ‘Stommerd!’ schreeuwt Ruth boos. ‘Stop daarmee Ruth,’ zegt pa, ‘daar zullen we straks over praten.’ | |
[pagina 46]
| |
Met elkaar maken ze Pim schoon, Pim blijft nog wel een beetje blauw. Daarna gaan ze naar huis. Pim is dan weer wakker.
Thuis hoort ma alles. Zij heeft voor Paul een pen en ook een zakje met een rits. Daarin zet Paul zijn pen en zijn potlood. ‘Ik zal de tas altijd sluiten,’ belooft hij, ‘ook al heb ik haast.’ ‘Jij staat ook eerder op,’ zegt ma. ‘Dan hoef je niet snel snel te doen.’ Paul denkt, dat is waar. Hij lacht: ‘Morgen sta ik snel snel op.’ | |
[pagina 47]
| |
Einde deel drie | |
[pagina 48]
| |
|