| |
| |
| |
G. 2.
Handschrift op papier en perkament, berustende in de Universiteits-Bibliotheek te Gent, No. 1330 (vroeger no. 1121), bestaande uit verschillende gedeelten, op verschillende tijdstippen der 15de eeuw geschreven. De slechte staat waarin het verkeerde, heeft het noodzakelijk gemaakt in den laatsten tijd, om het geheel nieuw in te binden, zoodat niet meer uit te maken is, op hoedanige wijze het uit katernen opgebouwd is. Het is ook geheel met blank papier doorschoten. Het telt, behalve de twee perkamenten schutbladen vóór en achter (gedeeltelijk onleesbaar geworden stukken van een monastiek brevier uit het eind der 12e of het begin der 13e eeuw), 173 bladen, de uitgescheurde bladen, waarvan nog resten over zijn, meegeteld,Ga naar voetnootI) metende 144/146 × ca. 115 mm. De verschillende gedeelten zijn:
| |
I.
Bl. 1-19, afgeschreven en gelijnd, 111 × 68 mm., met regelmatig 22 regels, die buiten de afschrijving doorloopen. De eerste pagina is voor een groot gedeelte vergaan. Bl. 4, 5, 14 en 15 zijn perkament. Dit gedeelte bevat van fol. 1a-18b een gedeelte van van Suso's Horologium eterne sapiencie en wel Richst. II, 2; blz. 184, reg. 5 tot einde cap. 2 (blz. 199):
|
het es een ouer groete gau.... |
|
nen steruen dat es herte ende ziele.... |
|
verhauen te hebben totten hen.... |
|
ghen. ende soe wanneer di doot c.... |
expl.: |
Alsoe zullen allen v werken ende alle v leuen gherichtGa naar margenoot1) werden op dat ghi zelichlike steruen moecht ende comen totter ensterfliker stat der ewigher zalicheyt. |
(Zie: Axters, pag. 52, nr. 139).
Van 18b, reg. 9 tot 19b, het volgende fragment:
¶Wee allen den ghenen die nae lost ende nae ghenuechte huers herten ende hoers vleyschs leuen Wee hem allen die quaet doen Want bekenden sy dat hem bereyt ware die toecomende verueerlike der hellen pine.... |
| |
| |
expl.: |
Hier omme rade ich allen menschen ende den sunderen meest dat sy hem nyet en beuelen vren swighene. Want ghi swijcht ende ghelaet v oft ghi die sunden nyet en saecht. Mer als ghi begrijpt dat ordel soe suldi wrake gheuen uwen vianden. ende ghi sult hem louen die v ghehaet hebben. |
De rest der bldz. is onbeschreven.
| |
Schrift:
Een eenvoudige, goed gevormde, afgeronde gothische letter uit het eind der 15e eeuw. De y heeft geen stip, de ij en i meestal streepjes. Afkortingen zijn de gewone. Interpunctie: de punt, meestal voor hoofdletters, en vraagteeken (16a). Parafen ¶ en π. Het hs. is gerubriceerd door den kopiïst. Eénmaal in robriek het opschrift: Die wijsheit seet. (17a). Expunctie met weinig stippen (3b). Invoegingen met ʌ, gerubriceerd (18a).
| |
| |
Watermerk (bl. 1, 2):
Gekroond schild met drie leliën, geheel gelijk aan De Stoppelaar, XIV, 5 (Middelburg, 1473); Briquet, nr. 1697 (Metz, 1472).
Bl. 20-31, een gedeelte, dat door verschillende handen uit het einde der 15e eeuw geschreven is en wel:
| |
IIa.
20a-21a, afgeschreven 95/66 mm. en gelijnd met een dubbel aantal lijnen voor de 17 regels per pag., met dien verstande, dat telkens een regel tusschen twee lijnen in werd geschreven. De regels loopen hier en daar over de afschrijving door.
20a begint midden in meditatiën over de zeven kruiswoorden.
|
Huden saltu bi my sijn int paradijs |
.ij. |
|
Verleent my lieue here also te leeuen dat ic verdienen mach te horen dine zuete stemme.... |
|
expl.: |
Coemt myn vrindinne myn gheminde bruyt want ic wil nv eyn eynde maken dynre ellinde ende armoeden op dattu met mynen heilighenGa naar margenoot1) ende allen engelen ewelijc in mynen rijke regneers ende wones in blijscappen sonder eynde Amen |
| |
Schrift:
Een soort van schoonschrift uit denzelfden tijd als I, van gothische bastaardletters. Dat 21b reeds beschreven was, zou men kunnen opmaken uit het feit, dat het schrift op 21a hoe langer hoe compresser en kleiner wordt. De kruiswoorden zelf zijn met robriek geschreven, hoofdletters gerubriceerd, leesteeken de punt. | |
| |
De invoegingen, nu eens zwart, dan weer rood, met een wigje; expunctie, soms met robriek, en roode doorhaling.
Tenslotte bleek er op 21a toch nog ruimte over te zijn, die werd opgevuld met de volgende dichtregels:
¶Jh'u xp̄e. dijn passie. nagelen ende doot.
Speer. gheiselen. croen. wonden. roet.
Sweet. water. bloit. ende pijn groot.
Moet ons troest sijn ter lester noet. Amen.
Geschreven door dezelfde hand, doch nu met een nog al zwierige, afgeronde bastaardletter, waarover later meer.
| |
Papier:
Nog al zwaar, weinig gelijmd, weinig afgesneden, getuige de gaatjes voor het lijnen.
| |
Watermerk:
Paus op troon met tiara en sleutel (slechts het onderste deel zichtbaar), voor zoover te onderscheiden, gelijk aan Briquet nr. 7547 (Beauvais, 1471); volgens De Vreese ± 1446-1465.
| |
IIb.
21b-23b, afgeschreven 94 × 67 mm. en gelijnd met potlood voor 25 regels per pag. De regels loopen door over de afschrijving. Dit gedeelte bevat eenige gebeden en meditatiën tot de Drie Koningen en den Heiligen Joseph:
|
¶Vanden drien coninghen die onsen heer offerden gout. wieroec. ende myrre.
GHegruet sijt heilighe gloriose coeninghen. Jaspar. Melchior ende Baltazar. met allen den scharen vrs heers. Ghegruet sijt ghi die gheroepen waert totter ghebuerten des nůwen conincs mits der blinckender sterren. |
expl.: |
Ende vercrijcht ons oec ghenade aen vr bruyt die heilige maget maria. ende dat wy onwerdighe moghen ontfangen werden ende gherekent onder haer ghemynde kindere van hoeren soen ende hoer. Amen |
De rest van 23b wordt ingenomen door een zeer onhandig geteekend en gekleurd miniatuurtje in een omlijsting van twee zwarte concentrische lijnen, voorstellende een man met onzichtbaar gemaakt hoofd in een blauw jasje met witten boord en wit schootsvel, gele kousbeenen en bruine schoenen, staande op een groen grondje. In de rechterhand heeft hij een tang (blauw), en de linker-, die opgeheven is, houdt een hamer (blauw met gelen steel) vast.
| |
| |
Daar omheen leest men op drie linten, die op twee plaatsen buiten de omlijsting gaan, met roode letters, de volgende zinnetjes:
Lch heit lijden ende verdriet gods bode.
Der yersten brief. heit gods brief.
Der ander brief. heit lucifers
Deze pag. zijn geschreven in vaste, regelmatige, goed gevormde, afgeronde gothische letters van omstreeks denzelfden tijd, soortgelijk, doch sierlijker dan die van I. De y heeft geen stip; ij meestal, en i soms streepjes. De u heeft meestal een gesubscribeerde o. Als interpunctieteekens dienen punt, dubbel-punt, òòk voor hoofdletters, en midden in den zin een fijn loodrecht streepje. De rubrieken zijn van de hand van IIa, die ook de miniatuur teekende, die behoort bij het volgende stuk. De paraaf en de lombarde van 21b zijn blauw. Er komt bijna geen correctie voor. Als invoegingsteeken wordt het wigje gebruikt, gerubriceerd.
| |
IIc.
24a tot 31b, afgeschreven 110 × 80 mm. met inkt, en gelijnd voor 25 regels per pag. De regels loopen door over de afschrijving. Geschreven door twee afwisselende handen.
| |
Inhoud:
Ascetische stukjes met de volgende opschriften in robriek:
|
¶VAn eynen pelgrijm die gheern hadde gheweest ten hoghen iherusalem. mer hem ontmoetdende vele perikele ende teghenheiden daer hi ouermits der gracien gods af verloest was. Mer hem ontmoetdende noch eyn smeet. mit eynen voerscoet. hamer ende tanghe / doen hi weenden alle perikele doer gheweest te hebben. |
|
25b: |
Vander noettorft dis pelgrijms. |
|
26b: |
Vander groter abbusye ende blijntheit der wereltlikere eere ende staet. |
|
27b: |
Sinte augustijn seet int sermoen van alleluya in den saterdach van septuagesima. |
|
28b: |
Vanden leckers die honnen bueck voer god aen beeden in deser tijt. |
Fol. 29a is half beschreven. Hieronder een eigendomsmerk (zie beneden). Door de hand van IIb (ditmaal hebben de lange letters vaak lussen) en wederom gerubriceerd door de vorige hand, zijn
| |
| |
29b en de eerste helft van 30a geschreven, met het volgende opschrift:
Sinte iacob scrijft in sijnre epistole van den loue ende lastere eynre tonghe (Jac. III, vs. 1-11).
De vorige hand gaat dan weer verder met dicta patrum tot over de helft van 30b.
30b: |
Vander verduldicheit seet meister ian gerson cancellier van parijs. |
Na een nieuw opschrift op 31b:
Wat eynen goiden pelgrijm toe hoert inder wandelinge.
volgen nog 6 regels. De rest is zoek geraakt.
De hand, die het begin en het einde van dit gedeelte schreef, is dezelfde als die van IIa. Door de fijne haaltjes maakt het schrift een eenigszins zwierigen indruk. Het is regelmatig, doch wisselend van formaat. Fol. 29a en 30a zijn de letters, die van een gothisch bastaard-type zijn, veel kleiner. De y heeft steeds een stip, ij altijd, en i soms streepjes. Leesteekens: punt (ook voor kleine lettes), vraagteeken en soms een fijn loodrecht streepje midden in den zin. Roode opschriften en parafen, gerubriceerde hoofdletters en roode onderstrepingen van eigennamen. Correctie: roode expunctie, invoegingsteekens (ʌ en ⊺ (27a)) en omzettingsteekens (‘ ’). Behalve expunctie ook doorhalingen, rood op zwart. Radeeringen komen ook voor, die soms met een rood streepje bedekt worden.
| |
Watermerk:
(24, 25) Een gekroond wapenschild met drie leliën, waar onder een letter hangt, die niet te definieeren was, hetzelfde als Briquet nr. 1739 (gevonden in Namen, 1468; Brugge, 1473; Rotterdam, 1462).
| |
III.
Bl. 32, afgeschreven met inkt 75 × 110 mm., en gelijnd voor 26 reg.
| |
Inhoud:
|
Van nernsticheit.
Job seit. Die mensche is gheboren ten arbeide. en die voghele te vlieghen. Hier om steit ons te arbeiden. Want die inder erden wandelt.... |
Expl. (32b): |
op dat wi hem metten leuenden heilighen als leuende lude ende nyet als dode moghen louen dienen kinnen vreisen ende mynnen. |
| |
| |
De vijf laatste regels van het verso zijn nog gevuld met kleiner schrift van dezelfde hand:
¶Onsen here is so bequaem die penitencie die hi hier doit dat een pater noster nv ghespraken mit innigher begerten meer sijn ziele ontlaet van sunden dan ofte hi brande x. daghe int vechuier. daer men nochtan niet in en wolde sijn enen dach om al ertrijc.
Het schrift is als dat van I. Geen watermerk.
| |
IV.
Bl. 33 wekt den indruk een schutblad te zijn geweest: het papier is zeer vuil.
33a is blank op drie regels onderaan na:
S(?)it tuo ciste(?) benedictus sit locus iste
Me sil(?) et lectum benedic deus hoc quoque tectum
pet(?) ... sis hoc signum fugias procul omne malignum
Het 16e-eeuwsche cursiefschrift is slecht leesbaar.
32b, bovenaan beginnende:
COnfiteor deo omnipotenti et beate marie virgini et omnibus sanctis eius / et vobis pater / quia ego peccator peccauj nimis contra legem dei mei cogitacionem. locucionem. consensu. tactu. visu. verbo. et opere mea culpa. mea grauissima culpa. Ideo precor vos / ut oretis pro me peccatore ad dominum deum nostrum Vt iste pius et misericors misereatur mei peccatoris AmeN Misereatur.
De rest der pag. is blank. Geschreven in een cursieve hand van ± 1500.
| |
VI.
Terwijl dus gebleken is, dat de voorgaande bladen alle tot hetzelfde hs. uit de 2e helft der 15e E. behoord hebben, is dit niet het geval met fol. 34 tot 40, die een afgesloten geheel vormen en tot een wat vroeger tijdperk behooren. De bladen zijn afgeschreven 63 × 102 mm. en gelijnd voor 21-23 regels per pagina. De regels loopen vaak een heel eind buiten de afschrijving. Deze bladen worden ingenomen door: Der goeder leiken reghel.Ga naar voetnoot1)
Een derde van 40b is blank.
Het gedicht is geschreven met een duidelijke, goedgevormde, geheel afgeronde gothische letter, van ± 1420. De y en i hebben steeds een streepje, de ij twee; u vaak met gesubscribeerde o. Er komen weinig afkortingen voor, zelfs ende is veelal voluit geschreven. Het roode opschrift is van de hand, die I en III geschreven
| |
| |
heeft, en dus van veel lateren tijd. Sinds het einde der eeuw is dit stuk dus met het voorgaande gedeelte van het hs. verbonden geweest. Dat het afgesneden is, blijkt uit het woord gaue in margine van 36a, waarvan de e en de helft van de u niet meer aanwezig is, al zijn de gaatjes van het linieeren op sommige bladen nog zichtbaar, De twee lombarden op fol. 34a en de gerubriceerde hoofdletters van elken nieuwen regel zijn wel van dezelfde hand, evenals de talrijke paraafteekens, die voor aan de regels voorkomen, en de weinige doorhalingen. Eén maal is een regel die vergeten was, met een zwart kruisje in de bovenmarge ingevoegd. Van blad 37 is de rechter benedenhoek afgescheurd, waardoor telkens de vier onderste regels gemutileerd zijn; in blad 40 is een gat waardoor o.a. de slot-aanteekening van den kopiïst bedorven is. Het papier, dat niet verschilt van dat van het eerste gedeelte van het hs., vertoont het volgende watermerk, dat niet thuis te brengen was:
bl. 35.
bl. 36.
Van blad 41 tot 49 weer een gedeelte, dat beurtelings door verschillende handen uit het einde der 15e eeuw geschreven is.
| |
VIIIa.
41ab, afgeschreven 67/104 mm., en gelijnd voor 27 à 28 regels, die vrijwel binnen de afschrijving blijven.
| |
Inhoud:
41a, eerste helft, een meditatie over het kruis des Heeren:
|
¶Siet ghi mechde vr alre scoenste lief hanghen aenden cruce met gheneichden hoefde.... |
expl.: |
die wtgherecden bloidighe arme cristi moeten mijn ouerdecsel wesen! |
Dan volgt, met bleekeren inkt geschreven, het volgende tractaatje:
Het sijn twelf ghebreken die den mensche letten te comen te volmaecten leuen. Dat ierste dat hem die mensche te seerGa naar voetnoot1) bekummert met wtwindighen werken. ende daer mede is dat verstant verdonckert.... |
| |
| |
41b expl.: |
Dat xij is dat die mensche te seerGa naar voetnoot1) ghekeert is met˙) mynnen ende met sorchvuldicheit op hem seluen. ende daer mede verliest hi die mynne die hi sculdich waer te hebben tot gode ende tot synen euenkerst. |
De hand is dezelfde van I en III en de letters zijn even groot als die van het laatste gedeelte van III. Midden in het blad is een gat, waardoor eenige woorden verloren gegaan zijn.
| |
VIIIb.
42a-43a, afgeschreven 76 × 103 mm. en gelijnd voor 26 à 27 regels, die vrijwel binnen de afschrijving blijven.
| |
Inhoud:
|
¶Vander heiligher maghet ende martelerssen sinte Dorothea. een ghebet getrocken wt haerre legenden. |
|
O Weerde heilige bruyt ons heren ihū xp̄i. gloriose maghet ende mertelersse sinte dorothea .... |
|
expl.: |
.... ende oft ich onderwilen valle / dat ich haestelike moet wederopstaen ende ghenade vercrigen aen hem ouermits uwe verdienste ende ghebet. Des onne my die vader die soen ende die heilige gheest Amen. |
De hand is dezelfde van IIb en het 2e gedeelte van IIc. In de eerste regels hebben ook hier de lange letters lussen.
| |
VIIIc.
43b, Bijbelcitaten:
Van behoetheit der spraken.
¶ Salomon der wijsman seet. Eyn sachtmoedich antwordt brict den toern des menschen....
De hand is dezelfde van IIa enz. De pag. is niet geheel vol.
| |
VIIId.
Fol. 44a-46a, afgeschreven 72 × 108 mm. en gelijnd voor 26 à 27 regels, die vrijwel regelmatig binnen de afschrijving blijven. Zij worden ingenomen door een Officium Missae in het latijn:
|
¶Officium misse de quinque vulneribus xp̄i Sanctus bonifatius egrotauit usque ad mortem petens a domino vitam suam prolongari. Ad quem mittens dominus angelum suum raphaelem dicens Surge et scribe officium istud .... |
|
expl.: |
te humiliter deprecamur ut post obitum nostrum paradisi ianuam nobis tecum gaudenter introire concedas Qui vinis et regnas cum deo patre vnitate spiritus sancti deus per omnia secula seculorum Amen |
| |
| |
Geschreven door een hand, gelijkende op die van VIIIb, doch de letters zijn nog meer afgerond en vlotter en niet zoo goed gevormd. De i heeft niet steeds een streepje. Leesteekens: punt en dubbelpunt, waarvan de bovenste meestal voorzien met een haaltje. Rubrieken, roode opschriften enz. van den kopiïst. De veelvuldige afkortingen zijn de gebruikelijke.
| |
VIIIe.
46ab: |
Dit is liber generationis ihesu x.i datmen leest in kersnacht in die yerste misse. |
De hand is dezelfde van VIIIc.
| |
VIIIf.
46b, laatste regel tot 47b, met inkt afgeschreven 75 × 110 mm. en gelijnd voor 30 regels, die vrijwel binnen de afschrijving blijven.
46b: |
Dit is eyn deuoet lietgen vanden heilighen kerste |
|
(47a) |
Vier regels notenbalken met onderschrift: |
|
|
Sy namen dat kindekijn metten teenen. metten teenen sussoe nynnoe Der heilighe kerst wil onser ghedencken. sussoe nynnoe als wy suelen van ertrijc sceiden. sussoe nynnoe |
De eerste regel heeft vier balken, de overige drie. De noten hebben zware en dunne stokken; ze zijn alle dicht. In den laatsten regel een mol-teeken. Na deze regels de overige coupletten zonder muziek.
expl.: |
Sy namen dat kindekijn metten halse. sussoe nynnoe der heilighe kerst wil ‖ |
Fol. 48 is uitgescheurd.
De hand is dezelfde als die van VIIId. Leesteekens: punt, veelal rood op zwart. De ij heeft twee streepjes, de y niets.
| |
VIIIg.
49ab. Van de afschrijving is niets meer te zien. Bladspiegel ca. 116 × 77 mm., gelijnd voor 31 regels.
| |
Inhoud:
korte gebeden. Fol. 49b is voor twee derde beschreven.
Inc.: |
Die heilighe pous gregorius ende sijn nauolghers hebben verleent twintich dusent iaer ende xxx jaer aflaets den ghenen die met rouwe ende biechte deuotelic op hun knye lesen voer dat heilich cruys of die wapen der passien xpi die nauolghende vijf oracien met vijf pater noster ende aue maria. |
Het schrift is hetzelfde als dat van VIIIc, alleen zijn de letters nog weer kleiner.
| |
| |
In deze afdeeling van het hs. komt het volgende watermerk voor: fol. 44/45 een gothische P met open kruis. Zie Briquet, nr. 8615 ('s-Hertogenbosch, 1477-'86; Luxemburg 1479).
| |
IX.
Het nu volgende gedeelte van het hs.: fol. 50 tot 82Ga naar voetnoot1) behoort weer tot een vroegere periode, omtrent 1400 (op zijn laatst 1420). Blijkens de roode opschriften, die evenals die van VI geschreven zijn door de hand van I, III enz., is dit gedeelte gelijk met VI in den codex opgenomen. De afschrijving, 79 × 109 mm., met potlood, is nog goed zichtbaar. (Op één plaats, fol. 64, is het papier daardoor geheel doorgesneden). De regels, 15 tot 18 per pagina, loopen dikwijls buiten de afschrijving door. Op fol. 61b en 73b rood doorstreepte custoden. Het gedeelte bestaat bijgevolg uit 2 sexternen en 9 bladen (½ sextern?).
| |
Inhoud:
|
Vander gheisteliker brulocht.
Ecce prandeum meum paraui |
(V. 81) |
|
64b, |
laatste regel: |
|
|
|
Vanden heilighen sacramente.
DJe edele werdeghe penitencie |
(Cor. I, 15 + 16) |
|
75a: |
Een goide oefeninghe.
O mijn god willic my pynen dy te beschouwenne |
(VI) |
|
81a: |
¶¶Milicia est vita hominis super terram Job |
(VII) |
Geschreven in een rotunda der 14e eeuw. Het is een duidelijke, doch niet zeer fraaie en nogal onregelmatige, beverige hand, waarschijnlijk van iemand op hoogen leeftijd. Ook het oude schrift-type wijst in die richting. Van de tweede helft van fol. 50a af wordt het schrift vrij compres, terwijl ook het aantal regels per pagina daar het grootste is. Het opschrift van fol. 81a is in schoonschrift geschreven. Van fol. 65a af staan de woorden verder uiteen. De y heeft steeds een stip, i een stip of streepje, ij meestal niets. Er komen niet veel afkortingen voor: ende treffen wij herhaaldelijk voluit aan en behalve de nabbreviatuur, die aan het woordeinde meestal met een haal aan de laatste letter vast zit, vinden wij eigenlijk alleen nog de 14e eeuwsche afkorting voor minnen, minne, voorts: wae̓ = waere( ?), deʃ (met haal door ʃ) = deser, he̓ = here, ou̓ = ouer, h t. = heit, behalve dan
| |
| |
de in de latijnsche passages voorkomende, die gedeeltelijk niet op te lossen waren. Ga naar voetnoot1) Er komen vele verbeteringen voor. Daar het papier op sommige plaatsen zoo weinig gelijmd is, dat de letters geheel doorvloeiden, zijn onder het afschrijven herhaaldelijk zulke woorden doorgehaald en opnieuw geschreven. Verder werden dikwijls woorden verkeerd begonnen en doorgehaald of geëxpungeerd met een paar streepjes of punten, daarna meestal met robriek ook nog eens doorgehaald. Invoegingen in margine met Een verbeterd woord wordt ook wel eens boven het doorgehaalde geschreven en met twee parallel loopende streepjes ingevoegd. Als leesteekens vinden wij de punt, soms niet van een hoog-punt te onderscheiden, de dubbelpunt, en (van 75a-81a) een schuin streepje.
Of de rubrieken van den kopiïst zijn is niet uit te maken: De roode lombarden aan het begin der afzonderlijke tractaten zijn zeer onhandig. De R van fol. 81a heeft open schachten. Hoofdletters, doch lang niet alle, en een enkele maal ook kleine letters, zijn rood doorstreept. Deze rubrieken ook na leesteekens. Belangrijke woorden zijn onderstreept, doch ook wel dóórstreept. Er zijn tamelijk veel parafen: (¶). De inkt is bleek-bruin en wel zóó bleek dat op sommige plaatsen, mede doordat het papier van sommige pag., met name van de eerste zeer vuil is, de tekst haast onleesbaar geworden is. Dit was in het eind der 15e eeuw reeds het geval, want de ons reeds bekende hand van de roode opschriften heeft de letters op verschillende bladzijden met donkerzwarten inkt aangedikt (fol. 50a, 74b). Of die van 65b ook zoo te beschouwen zijn of dat het verbeteringen zijn, is nog de vraag. Van weer een andere hand zijn de toevoegingen en verbeteringen in bleek-grijzen inkt, die meestal verjongingen van den tekst zijn.
Het papier is, als gezegd, zeer weinig gelijmd. Hier en daar is een hoek afgescheurd - op fol. 82 na - niet tot nadeel van den tekst. Fol. 74 heeft in het midden een gat van wel 3 vierkante cm.
De volgende watermerken werden aangetroffen:
1. Bl. 50/51, 62/63. Een figuur als voorkomt bij De Stoppelaar I, 9 en 10 (doch met een Byzantijnsch kruis erboven), dat in Zeeland eerst 1410 voorkomt, doch in Blois reeds 1363. Niet bij Briquet of B.N.M.
| |
| |
fol. 50.
fol. 62.
2. Bl. 68/69 en 82. Een dolfijn als Briquet nr. 5817 (Nieuwpoort 1415, 1417/18), ongeveer gelijk aan De Stoppelaar VIII, 9, in de grafelijke rekeningen van 1417 aangetroffen.
| |
X.
Met Bl. 83 zijn wij weer in het eind der eeuw, te oordeelen naar de paar letters, die nog te zien zijn van een bijna geheel uitgescheurd blad. Het schrift is niet nader te definieeren.
| |
XI.
Anders is het met de twee volgende bladen, waarvan de miniem kleine fragmenten, die nog over zijn, duidelijk de hand vertoonen, die het nu volgende gedeelte van het hs. geschreven heeft, fol. 86 tot 149.Ga naar voetnoot1) Van een afschrijving is zoo goed als niets meer te zien; de bladspiegel meet 90 à 92 bij 122 à 125 mm.; de bladen zijn aan de zijkant sterk afgesneden, zoodat de regels vaak tot den rand toe doorloopen. Er zijn 24 à 27 regels per bladz. Reclamen vindt men fol. 113b, 123b, 131b en 143b. Fol. 145a tot 148a dragen rechts onderaan de signaturen 1 tot 5. Fol. 108a en 109a hebben op die plaats de afgeronde gothische letters resp. see en mei stellig van den kopiïst. Zijn die òòk als signaturen op te vatten?
| |
| |
| |
Inhoud:
Dit gedeelte vangt aan midden in een tractaat over de X geboden.
86a: |
.... metter hant doet slaest. Die ander graet dien god swaerlike wreect dat es dattu gode doedes dat es dattu di des pines dattu goede liede verwerkest priesters ende andere goede geestelike liede dattu se bedroeůes. ende daer die tempel gods was dattu dien stoeres alsoe decke alse du dat doest soe sondechstu in den heylighen gheest. |
|
88b expl.: |
Ende wi enech goet gheeft ende neempt alsoe ouer recht die doet dootsonde ende symonie. Dit sijn x gebode ende verbode wie datter een brect die doet hoeftsonde.
Die deerde graet .... (Zie Pfeiffer II, pag. 459, reg. 5 vv.) |
88b: |
Wiltu weten oftu dinen euenkersten mins gelijc di seluen dat saltu daer ane proeuen alstu met heme coeps ende vercoeps soe saltu begheren dat hem alsoe recht ghescie ane den coep alse di ... (3 punten). |
|
89a expl.: |
... laetstu hem bederuen du en minnes hem niet gelijc di seluen. du moetes gode ten ionxten daghe ouer hem antworden gheliker wijs oftune met dinen handen vermort haddes (Zie Axters, pag. 43, nr. 115a)
Twaelf meestre sijn verheuen inder scolen te parijs elke sprict sinen sin. ¶Die eerste spreket. beter es die sonde ghelaten doer god dan also vele daer vore gheleden ‖ ............... |
92a: |
Dje xij meester sprect meester eggaert beter es die aelmosenen ghenomen doer god. dan .C. marct(!) doer god gegheuen Nu mochti vraghen hoe mach dat sijn Die aelmosene es doch heilich ende goet ende dat es waer gheuet een rijc man hondert marct wert goets soe woerdt hem .CC. marc wert eren weder. Ende alsoe decke als die rijcman sijn hant van hem bidt die aelmosenen te gheuene alsoe decke ontfeet sine nature ghenuechte. Ende also decke alse die aerm man sijn hant van hem biedt die aelmosenen tonfane also decke versmaet die mensche hem seluen ende verdruct oec sine |
92b |
natuere onder den ‖ ghenen daer hi die aelmosenen af ontfaet. Dese mensche die sal verheuen worden voer den hemelschen vader also voele alse eere beter es inder tijt dan versmaetheit. Dese selue meester sprict noch meer. Dat ij menschen te gader ginghen op enen weghe ende si beide gheliken loen ontfaen hadden van gode. ende daer stoende eene bloeme. ende die een van dien .ij. dachte Du wils die bloeme af trecken daer omme want si schoene es ende wale riect. Ende hi dachte weder du wiltse laten staen doer god. Ende di ander mensche brake die bloeme hine dade eghene sonde daer ane. Nochtan die mensche die di bloeme leet staen doer god die sal verheuen worden voer den anderen alsoe hoeghe alse vander erden toten hemele. Wat waendi dan dat die mensche sal verhauen |
| |
| |
|
werden die wtgaet sijns selfs ende van willen aerm es. ende verdruct ende versmaet sine natuere allen tijt om gode. (Zie Dolch, pag. 17, § 10; Bas. Dr., fol. 316 d).
Twaelf vrochte machmen merken en den sacramente datmen |
93a |
sacreert op ‖ den outaere. Dje eerste vrocht es datGa naar voetnoot1) daer die zele mede gheghenst wort ende oec ghesůůert. Daer af scrijft sinte gregorius. Die offerande die men sacreert in den outaere behoet den mensche van sinen sonden ende van leleken ghepeinse van der herten van desen sacramente seghet sinte Ambrosius.... |
|
94b expl.: |
Die van desen brode et hi sal ewelike leuen. ende die arme selen dat broet eten ende selen ewelike ghesaedt worden ende met gode in hemelrike wesen ende heme sonder einde loeuen dat wi daer moeten alle comen des moet ons onnen die vader die sone ende die heylighe gheest. Amen.
HEt sijn xij poenten die sere hinderen den mensche die gheesteleec |
95a |
sijn wille tote enen volcomenen leuene te comene. ‖ DAt eerste poent es dat hi alte wtwendech es. Daer mede verliest hi inwendighe ghenade DAnder es. Dat hi te gherne es bi den lieden .... |
|
95b expl.: |
Dje hem in desen poenten oeffenen die moghen comen te dien vrochten die comen vanden heylighen ende ghebenediden sacramente.
Op enen tijt vraghede myn here sinte jan ewangeliste onsen here Here seet hi wat suldi den ghenen gheůen die hoeftsonde laten te doene om uwen wille. Jan seit onse here die hoetsonde laten om minen wille te doene si soelen doerwonden myn herte met haere minnen ende diere minnen en sal ic nemmermeer vergheten..... |
|
96a expl.: |
Here seit sente jan wat suldi den ghenen gheůen dijt al laten ende v na volghen. Ic salse daer boůen cronen in myn rike ende ic sal hen dienen alse een knecht (Zie De Vreese, Hss. v. Ruusbroec, Dl. I, p. 133).
Het gheuiel op enen tijt dat mijn here sente bernaert sat onder .v. sijnre broeders omme te hebbene met hen collacie Ende dese .v. iongheren waren simpel ende sonderlinghe van leůene. ende alse myn here sente bernaert aldus sat in ene heymelike stede ende dese .v. ionghelinge omtrent hem saten soe bat hi hen. lieden dat hem. elc segghen soude in wat oeffeninghen dat hem god sonderlinghe meest gracien ghedaen hadde... |
|
97b expl.: |
Die v. die altoes ghetidelike ende eenpaerlike dat doeghen ende dat liden sijns gods droech in syn herte met compassien ende |
98a |
met ghevoeliken herten hi es myn ‖ here ende ic ben sijn knecht. |
|
98a tot 104b: |
Goede punten, sententien van patres. |
|
[101b: |
Het was een heilich mensche hi hiet oertlief.... (afgedrukt door Dolch, bl. 13, § 1)]. |
| |
| |
104b: |
Djt sijn gracien die god gheuet inder zielen Die ierste es dat hi die sonden vůtwerpt ende hi met gracien in comt dan ontfaet die mensche enen iammer dat hi gracien soe langhe ghedarft heeft .... |
|
105b expl.: |
Dje vj gracie es dat die ziele ontfeet een licht van gode daer mede doer schyntse alse van gode een licht ontfaen heeft ende es een licht met gode also alse god doer schijnt ende ouerschijnt al dat inden hemel es also doerschijnt die ziele allen dat inden hemel es.
Djt sijn x woerde die goet sijn ghemerct ende gehouden. Dat eerste es wat ghi doet dat doet altoes inden name cristi .... ende volget |
106a |
na die voetstappen ons heren ‖ ihesu cristi |
|
106a: |
Een evangelie-synopsis.
Johannes INt begin was dat woert .... |
|
108a expl:. |
Want die morghen sal sorghen voer hem seluen elken dach es ghenoech sijns selfs sorghen
Niet en let ons also sere met gode te sine als een eighene minne ons selfs. Ende niet en helpt ons soe sere daer toe als een vertien ons selfs ende van minnen blidelike doghen. |
|
108b expl.: |
¶Dat deerde es dat wi soe selden peinsen omme die grote bordene ‖ ende pine die onse here om onsen wille ghedraghen heeft. |
109a |
Het waren .v. leese meestere vergadert ... (Dolch, blz. 16, § 8). |
|
109b: |
Ons here seit Ic en starf nemmer dan ene doet doer den mensche. ende die mensche sterfter menich om minen wille....enz., goede punten en dicta patrum. |
|
111a-112b: |
Het tractaat ‘van den gulden berch’ (Zie Axters, pag. 32, nr. 95). |
|
112b: |
EEn heilich mensche begheerde te wetene van onsen here hoe hi best leuen mochte na den wille ons heren. (met vele dicta Bernardi). |
|
114a expl.: |
Ende niet versegghen onse euenkerstene ghebreke. Daer af ontfaet die mensche meerren loen dan van sijnre doeght.
Onse here vraghede eenre heiligher zielen wie hi ware. Ende si antwerde hem ende sprac Ghi sijt een ziele widere ende een adere schoerdere ende een herte brekere. Doen antwerde hi haer ende seide. Ver ziele sidi yet wel gheboren. Ja ic seide si. Jc ben vte uwen vader gheboren. Ver ziele sidi iet rike. Ja ic seide si. Al dat |
114b |
ghi hebt ‖ dats mine. Doen seide onse here wat es dat mine. Doen seide si. Ic ben uwe. Tuschen onsen here ende die goede ziele en es niet voele beschedens. Die ons heren doet aensiet ende onse doet ende dat wi emmer steruen moeten ende die blijscap van hemelrike |
| |
| |
|
ende die pine vander hellen hi mach hem hoeden van sonden (daarna iets uitgeradeerd: + walGa naar voetnoot1)
Djt sijn goede poente daer die mensche niet en bedroghen en mach werden diese heeft. Dat eerste es vrede maken ende vrede houden. Dander es draghen ende verdraghen (goede punten en dicta patrum tot 115b). |
|
115b: |
¶Een heilich mensche vraghede onsen here. wedert beter ware te bedene so anderen te prekene. soe te pensene om dat doeghen ons heren och omme sine godheit. Doen antwerde hem onse here ende seide. Die beedt hi loeft mi ende hoeght hem seluen. Die anderen predict hi gheeft mi daer ic mi seluen om gaf dat was den mensche. Die mijn doeghen ane siet met miere lieuer moeder ende met sente Janne hem salic dwaen van sinen sonden metten watere ende metten bloede dat ran vte miere siden. Ende die mine godheit ane siet dat niemant doen en mach ic en gheeft hem van sonderlingher gracien soe hi mi meer mint soe ic hem mi |
116a |
seluen meerGa naar voetnoot2) ‖ gheuen sal nare te kennene. Wi soelen onsen here minnen om sine godheit ende om sine gherechticheit ende dat hi van minnen om onsen wille starf aen den cruce niet om hem seluen want hi es een borne daer alle goet af comt. Van allen ontcommert te sine ende met gode een te sine dat es dat naeste. Van allen besoecht te sine ende in ghenen tonbliuene dat es dat hoechste In allen dinghen vrome te doene dat meeret den loen. ende ghewarighe minne volmaect alle doeght. Kennisse maect minne. ende minne maect gheuoelen. Here verleent mi uwe gracie dat ic mine schout quiten moeten ieghen v ende allen uwen vrinde dien ic schout schuldich ben. Here al doe ic dat ic schuldich ben nochtan maghic wel segghen dat icGa naar voetnoot3) onnůtte ben Want here al doe ic dat ic schuldich ben te doene nochtan en doe ic nemmermeer dan recht Die te doeghene es ghemaect ende doeghen moet. Dat hi wiseleke doeghe dat es hem goet
DOen onse vrouwe te hemele voer doen hadde seinte Jan groete |
116b |
pine. ende begheerde dat hi gherne onser vrouwen ‖ hadde ghesien. Doen ghenoeghede dat onsen here dat sijn gheest gheůoert waert in den hemel. Doen hoerde sente Jan. Dat onse here ende onse vrouwe daer deene sprac metten anderen vanden anxte ende vander noet die si op ertrike hadden om sinen wille .... |
117b expl.: |
Die dit wille houden. hi sal spreken alle daghe op deze .v. sere .v. pater noster ende .v. aue maria. ende wete dattu ghecriges sonder twiuel dattu onse lieue here gheloest heeft ende sijn lieue moeder ghecreghen heeft tonsen behoef. Aue maria etc. Aue maria gracia plena dominus tecum benedicta tu in mulieribus et benedictus fructus ventris tui ihesus cristus Amen.
MEt .vij. doegheden comt die mensche te hemelrike sonder vagheuier. Die eerste es doet vte al dat ieghen gode es. Die andere.... |
| |
| |
118a-122b: |
Dicta patrum en goede punten. |
|
122b. reg. 5: |
Vijf poenten maken den mensche seker hemelrijcs Dat eerste poent es datmen sal weesen also scamel dat men niet en sal willen weesen in heimeliken steden met ongheliken personen niet om datmen den persoen sal mestrouwen maer want wi cranc sijn ...
expl.: Dat .v. poent es datmen sal wesen in bedinghen altoes ofte |
123a |
in werken van bedinghen nemmer ‖ ledich te sine menne sal emmer yet goets werkende sijn
Ho ghetrouwelic dat god ons bistaet: Goede punten en dicta patrum loopende tot |
|
125a, reg. 1: |
Wat es oetmoedichede?Ga naar voetnoot1) Oetmoedichede es een na kennen ons selfs condicie Wat kennic in mi seluen?Ga naar voetnoot1) Ene bloete ziele daerGa naar voetnoot2) niet goets en es in ende essere yet goets in dat moetic enen anderen opdraghen. Ende hier af so sprac meester eggaert. Ic sal mine ziele haten. ende haticse soe verliesicse ende vindese in gode. waer omme salicse haten?Ga naar voetnoot1) Ic salse haten omme datse ziele es. ende ic salse haten omme datse mine es. ende ic salse haten omme datse in ertrike es. Waer omme es se ziele. Also langhe es se ziele alse niet gheenichtGa naar voetnoot3) en es met gode. Waer omme es se mine. Also langhe es se mine alse ouer een draecht met haren lichame ende waer omme es se in ertrike. Also langhe es se in ertrike alse hare ghenuechten endeGa naar voetnoot4) onghenůechtenGa naar voetnoot4) niet alleens en sijn. ende als hare blijscap ende hare droefheit niet alleens en sijn. ende als
hare die ghene die haer goet doen ende quaet doen niet alleens en sijn. ende als si dit al heeft soe en es si niet ziele no mine no |
125b |
in ertrike maer een gheest. ende dan es si also verre ‖ van mi alse die hoegheste eerde(!) es vander eerden.
Dat es een salich mensche dies gods lichaem een spise es. GodsGa naar voetnoot5) pine sijn sause es. Gods wonde sijn taůeerne es. |
|
126a expl.: |
god es een leuen inder doet. god es een seker touerlaet in al onser noet.
Dicta patrum tot: |
|
127a, reg. 11: |
van onbedriechlik[er]Ga naar voetnoot6) deuocien
WAnt wi dit vinden dat adaem onse eerste vader gheuallen es ende bedrog[en]Ga naar voetnoot6) es in sire vernůfte. Die also vernůftic[h]Ga naar voetnoot6) was alsoe dat hi allen creatueren har[en]Ga naar voetnoot6) name gaf. Ende lucifer die de ouerste enghel was / gheuallen es ende bedroghen es in sire vernuft ende oec balam die prophete die also vernuftich was dat hi bekende toecomende dinghe. Ende oec menich ander hoeghe verstendich mensche die ghedoelt heeft ende bedroeghen es. Hier bi moghen wi merken dat allen menschen bedroeghen werden |
127b |
in haren vernufte si en hebben dese .xxiiij. poenten die hier ‖ naer |
| |
| |
|
ghescreuen sijn. Ende soe wie dat .... (Dolch, p. 45, § 70; De Vooys, Arch. K., N.S. III, p. 78 vlg.). |
|
128b expl.: |
Dat xxiiij poent es. si gaen daer vore alse cleine kindere |
129a |
ende ‖ aenuaenGa naar voetnoot1) allen tijtGa naar voetnoot2) een nuwe volcomen leuen des bliuen si ongheachticht van vele lieden dat selue es hen lieuer dan alre menschen vrientscap. |
|
129a: |
Mjnnen louen ende begheren. Ende volghen der ouerster reden. Ende reine herte met oetmoede Verlanghen na den ouersten goede. Biechte te sprekene vte minne .tonfane. Jhesus xp̄us soete lichame. |
|
131a expl.: |
Eest dattu di aen gode bints. Ende dine rast[e]Ga naar voetnoot3) in hem vints. Sone machdi niement deren. (Devoot gedicht, niet in dichtvorm geschreven). |
|
131b: |
Een gheleert man vraghede ere joncfrouw[en]Ga naar voetnoot3) hoe dat si comen ware te also hoghen state van leuene. Ende si antworde ouer mids die ghenade gods met .x. poenten ende hi sprac segt mi die x poenten. ende si seide ic doent gherne.
Dat eerste poent es dat ic mi altoes liet daer ic mi vant des mijns yet soekende
Dat ander poent es dat ic mi niet onschuldechde wat men op mi sprac ic en liet mi altoes die waerheit ontschuldeghen
Dat deerde poent es dat ic mi altoes pijnde te sine een arm mensche ende aůe ghescheiden van allen creatueren troeste
Dat vierde poent es daer men mi ere boet daer vloe ic ende daermen mi versmade daer bleef ic
Dat .v. poent es dat ic noeyt soe vele doeghens en hadde ic en begheres noch meer te hebbene nochtan en dochtichs mi niet werdich. Dat vj. poent es dat ic mi niet en liet ghenoeghen met eneghen lichte no met enegher gauen die mi god gaf ic en was altoes crighende na hogher waerheit. Dat vij. poent es dat ic mi altoes innichleec neighede op dat goet dat god selue es. Dat viij. poent |
132a |
es alsic die liede vernam werkende ofte ‖ sprekende teghen dat ewangelium ende teghen die waerheit daer af berespticse omme hare ghebreke. ende dat dedic van claerre minnen want ic ane sach hare ewighe scade.
Dat ix. poent es sint dat ic quam op den wech mire salicheit sone keerdic niet mine sinne tote enegher creatueren.
Dat x poent es dat ic mi hebbe gheoeffent inwendech ende vutwendech in allen doeghede[n]Ga naar voetnoot4) op dat alre hoechste dat ic gheleisten mochte. Ende ic hebbe ghewoent onder den hemele ende inden hemele met heilighenGa naar voetnoot5) ende metten inghelen die sijn mi alsoe bekent allen alse enen goeden man sijn ghesinde ende alsic in mi seluen kere so vindic in miere zielen dat beelde der heyligher driuoldicheit daer inne bekennic god ende mi seluen ende allen creatueren een met gode. Dit es mi also wel bekant alse mine vinghere aen mijn hant. Doen sprac hi gheloeft sij god nv bidt voer mi. Neen here |
| |
| |
|
mer wijst mi hoe ic leůen sal. Du salst dinen liue gheuen een sacht leuen op dat dijn gheest onghehendert si. Neen here ic moet volghen onsen exemplare ihesum cristum in aermoede ende in alende in ‖ |
132b |
honghere ende in dorste ende in versmaetheiden totter doet. (Dolch, p. 44, § 68).
Dit sijn xij rade des gheestelekens leuens. Dat eerste raet es willich aermoede sonder alle eyghenscap. Daer op sprict onse here inder ewangelien. Wiltu volcomen sijn vercoep al dattu heefs ende .... |
|
134a expl.: |
soe wie dese hout metten leuene die es een ghewarich nae volghere ons heren ihesu cristi ende siere iongheren inder hoechster volcome[n]Ga naar voetnoot1) - heit Dat gheue ons god te leuene. AmeN
¶O suete ihesus hoe gherne soudic v minnen.
O suete ihesus nv gheeft ons v te minnene.
O suete ihesus comt in onse ziele te hůůs
ende ontfinct onse herten van binnen metten brande der godliker minnen. O suete ihesus name maect ons v bequame. Amen.
¶ Die mensche es wijs ende wel gheleert
Die alle dinc ten besten keert.
vanden heilighen kerst een mynlic lof.
DEse ymne es vander heyligher gheboert ons liefs heren. ende waert enen mensche in ghegeuen int iaer ons liefs heren doen men screef .M.ccc.xlviij. opten heylighen kerst nacht die wile datmen messe van onser vrouwen zanc met also groeter deuocien alse hem god ye ghegaf in enegher oefeninghen dat hi hem oytGa naar voetnoot2) toe keerde. alsoe dat hi wel weet dat si gode loflike ende eerlike es. Ende alle die ghene diese alle daghe lesen |
134b |
te eren ende te werdicheiden der ‖ heyligher gheboert ons heren met innecheit ende met deuocien dat si van der heyligher gheboerten ons liefs heren sonderlinghe gracie ende ghenade ontfaen selen. Want si waert hem meer ghegheuen om ander goider menschen wille diere gode met eren ende loeůen souden dan om sinen wille want het was gods werc meer dan tsine. want noch doen datmen misse van onser vrouwen begonste so en hadde hi noch dese oefeninghe niet voere. ende eer die misse voldaen waert. soe was si hem en ghegeuen met also groter iubilacien alse hem god ye gegaf in enegher oefeninghen ghebenedijt moet hi altoes sijn. A men. ymnusGa naar voetnoot1) Verbliden wi ons inden heylighen here wi ballinghe der salicheit ende bedroefde kindere adaems. Gaen wi vte ieghen den coninc der glorien ende louen wi den here die ons comt want die hemel es ontsloten ende die porte es op ghedaen. die coninc der glorien .... |
138a expl.: |
¶ Die gracie ons liefs heren ihesu cristi ende die caritate gods ende die ghemeinscap des heilichs geests si altoes met mi ende met allen minen vrinden ende met ons allen ¶ Amen. |
| |
| |
|
Van ihs mynnen een scoen rymeGa naar voetnoot1)
O edele ziele mijn en was die trouwe niet groet
dat ih's xp̄s marien sone om v vercoes di doot
O edele ziele mijn nv sijt hem onderdaen
Want hi wilt noch anders met v meyen gaen |
139a expl.: |
Hets sware pine ende meerre berste
Dat anschijn van ihesum kerste
Te verliesene ten ionxten daghe
Dan es alder werelt plaghe
Merct
Sente augustijn sprect....dicta patrum tot 143b. |
|
143b: |
Vanden pater nosterGa naar voetnoot1)
SEůen beden sijn inden pater noster. Die verdriuen .vij hoeftsonden ende bringhen inden mensche .vij. gauen des heylechs gheests ende .vij. salicheiden. ende .vij. lone in hemelrike. dat proeftmen al daer. Deerste bede es heere vader van hemelrike. Dijn name werde geheylicht. Dat es here dese name vader werde. ‖ |
144a |
waer in mi dat ic sy dijn heylech kint also du best een heylich vader. Dit verdrijft houerde .... |
|
145b expl.: |
Dat es gods kint te sine. want salich sijn si die haren vrede soeken in gode si soelen gods kindere geheiten sijn sprect onse here. |
|
146a: |
Een heylich man leerd ons hoe wi begherlike tons heren tafelen soelen gaen. Als wi onsen here soelen ontfaen. Soe suele wi in onse ghebede gaen. Ende voeghen ons in enen diepen ghepeinse. ende in eere hoegher begheerten Ende bidden dese bede oracioGa naar voetnoot1) ¶Ga naar voetnoot1) heden begheric here tonfane uwen heylighen ghebenediden lichame also volcomelike als v uwe ghebenedide moeder ontfinc in haren ghebenediden lichame soe biddic here heden .... |
en zoo voort, goede punten en gebeden tot het verkrijgen van aflaat.
|
Een ghebet alsmen ten sacramente gaet Alre ouerste priester ende ghewarich bisscop die di seluen offert .... |
|
148b expl.: |
daer hi met dien vader met den heylighen gheest leeft ende es een gheweeldich god in die ewicheit dats emmermeer sonder einde. Amen.
Deo gracias |
¾ der pag. is verder onbeschreven.
Geschreven door een vlotte, regelmatige, goed leesbare hand, omstreeks 1430. De y heeft geen stip, een enkele keer twee streepjes zooals i en ij. De afkortingen zijn niet talrijk en beperken zich tot die voor n en er. Zelfs ende vindt men herhaaldelijk voluit. Als
| |
| |
leesteeken vinden wij uitsluitend de punt, óók voor hoofdletters. Rubrieken van den kopiïst: rood doorstreepte hoofdletters, ook wel kleine letters; parafen en met rood overgehaalde punten (zelden). Onhandig gevormde roode lombarden, meestal niet heel veel grooter dan de zwarte hoofdletters, komen in grooten getale voor. Van 106a-107b in robriek de namen der evangelisten. In de bovenen ondermarge vinden wij nog de aanwijzingen voor den rubricator. Eénmaal, 117b, treffen wij een rood opschrift aan, dat van den kopiïst is, afgezien van het Deo gracias van fol. 148b. De robriek door den kopiïst gebruikt, was weinig geconcentreerd en het papier weinig gelijmd, zoodat de letters wat doorgeloopen zijn. Behalve door het verschil van hand, onderscheiden zich de andere roode opschriften door de grootere concentratie van de robriek. Deze hand kennen wij reeds: Het is die van den afschrijver van I, III enz., van welke ook de opschriften van VI en IX zijn. Ook hier heeft deze hand onduidelijke plaatsen met donkeren inkt aangedikt en tevens een enkele keer een zwart of rood paraafteeken (147b, 148a) of een roode onderstreping aangebracht. De verbeteringen van den kopiïst zijn zeldzaam: hij haalt met rood door en schrijft het verbeterde woord erboven. Van een andere hand, die wij ook reeds kennen uit IX, zijn de verbeteringen en invoegingen (met een kruisje) in bleek-grijzen inkt, met een afgeronde gothische letter (aangeduid als corr.). Hieruit blijkt dus weer de eenheid met de overige gedeelten van het handschrift.
Het papier van dit stuk is weer zeer vuil en de inkt sepiakleurig, zoodat het schrift soms slecht leesbaar is.
In het papier treffen wij de volgende watermerken aan:
1. Fol. 90/93: Een hand met 5-puntige ster, ongeveer gelijk aan Briquet nr. 11087 (Maastricht, 1435); de ster rust echter met één punt onmiddellijk op den middenvinger.
2. Fol. 104 tot 143: Een lelie, gedekt door een leliekroon, volkomen gelijk aan Briquet nr. 7223 (Leiden, Stadsarchief: Tresoriersrekeningen van 1420). Volgens De Vreese komt dit merk 1432 nog voor.
| |
XII.
Bl. 149 tot 152; van afschrijving is geen spoor meer over. De bladspiegel is 75 × 101 mm. met 22 à 23 regels, wat de eerste pag. betreft, en 72 × 98 mm. met 24 regels, op de laatste. Geen signaturen. Fol. 151b een reclame: Die. Fol. 152 is, op een gedeelte met een stukje van een roode lombarde D(?) na, geheel uitgescheurd.
| |
| |
| |
Inhoud:
|
Het is ondersceit tusschen gracie ende nature. Want alle die werke die sonder gracie ghedaen sijn in bloter naturen die en sijn nyet werdich ten ewighen leuen mede te comen. Nature wilt den creaturen leuen. gracie beghert alle creaturen te steruen. Nature wilt .... |
|
149b expl.: |
ende dat vr heilicheit nyet alleen bi v en sy. mer dat alle die ghene daer ghi bi sijt ruste hebbe in uwer heilicheit. also verre in vr macht is.
Drie poente sijn daer die mensche aen proeuen mach of die vermaninghe van gode sijn of vanden viant. Dat ierste daer men aen proeuen mach of dat vermanen van gode coemt is dat god coemt ghestadelic ende is verbeidich .... |
|
150b expl.: |
Want als die mensche hem nyet en bedwinct. ende sprect |
151a |
ende werct metten heiten ‖ hoeften. so ontuaert hem lichtelijc dat hem sere berouwet alst leden is ende hi merct wat hi gheseet of ghedaen heft.
Die te sacramente werdelijc wilt gaen die sal hebben vijf poente. Dat ierste is dat hi sal hebben een suuer consciencie. also dat hi .... Expl.: Want het is seer orberlijc met mynne ende goeden opsat ten sacramente gaen. daer hi sunderlinghe gauen ontfaet van gode. ‖ |
|
151b: |
Wjlstu deuoet sijn. so salstu gherne alleyn sijn. Du salst alle dinc vander herten scheiden sonder god alleyn. die dich ....
Expl.: So wie op ertrijc blijft. die wort ontreynt. ende die hem op heft die blijft reyn. ende seker ende rustich. |
Geschreven en gerubriceerd door de hand van I, III, VIIIa. De afkortingen zijn de gewone. In den volgenden zin: .... want si is gheuoet metter mynnen gods. Nature neemt m alle haer werken af ..., herkent men nog de oude afkorting voor minne, die uit het voorbeeld wèrd overgenomen.
Geen watermerken.
| |
XIII.
Bl. 153 tot 161.
Zie hetgeen onder XI gezegd is.
| |
Inhoud:
153a: |
¶ Dit sijn worde eens hoghe meest[ers]Ga naar voetnoot1)
GHewaerlijc al dattu voersettes in dynre meyninghen |
(VIII) |
154a: |
Wildi weten lieue mensche wat daer toe behoert dat die mensche woerde een hemels mensche een enghels ende godleec mensche |
(IX) |
155a: |
¶Querite dominum dum in veniri potest.
Datmen gode vercrijcht daer toe behoert een gans ghewarich afkeer van allen dien dat niet luter god en es |
(X) |
| |
| |
Geschreven en gerubriceerd door de hand van XI. Uit de afkorting .m. voor mensche blijkt, dat een 14e eeuwsch voorbeeld is gebruikt. Verbeteringen en verduidelijkingen weer door dezelfde handen, die wij in XI aantroffen.
| |
Watermerk:
Zoowat hetzelfde als in IX voorkomt, doch ditmaal op de nerf.
fol. 154.
fol. 155.
fol. 161.
| |
XIV.
Bl. 163 tot 173, afgeschreven met inkt 68/70 bij 99/102 mm., met 30-35 regels die meestal ver binnen de afschrijving blijven. Vermoedelijk zijn de bladzijden niet gelijnd, want de regels loopen nog al scheef. Geen signaturen of reclamen.
| |
Inhoud:
Een fragment van een berijmd leven van Sinte Kunera, laatstelijk uitgegeven door E. Emonds O.F.M.Ga naar voetnoot1)
| |
Schrift:
Geschreven door een zeer eenvoudige, kleine en toch duidelijke, afgeronde gothische hand, die op sommige plaatsen bijna cursief schrift schrijft. Wat het type betreft, vertoonen de letters veel overeenkomst met die van I enz. De y heeft steeds een stip. De j van de ij is zeer kort; deze zoowel als de i heeft meestal stippen. Er is zeer weinig afgekort. De eerste regel van iedere pagina vertoont vlechtvormige verlengingen aan de lange letters, die gerubri- | |
| |
ceerd zijn (óók de d's). Alle hoofdletters, waarmede de regels beginnen, zijn gerubriceerd. Roode lombarden: fol. 164b, 167b, 171b. Hier en daar is een regel rood onderstreept. Uit het roode opschrift van fol. 171b blijkt, dat de rubrieken van den kopiïst zijn. Foutieve woorden worden geëxpungeerd en soms bovendien met rood doorgehaald; ook enkele doorhalingen met zwart of rood komen voor. Vele verbeteringen en toevoegingen (in margine met rood of zwart wigje) zijn van de hand van den corrector, ons ook uit andere gedeelten van het hs. bekend, nl. die van I. Emonds identificeert, m.i. ten onrechte, deze met die van den kopiïst. Van deze hand zijn allereerst de ingevoegde regels 287, 508 en 581.Ga naar voetnoot1) Voorts zijn de regels 613 en 614, die onvolledig waren, met rijmwoorden afgemaakt:
Ende is gheworghet mit eenre....dwael
Vander conighinnen dat weten....wy wael
Van deze hand zijn ook sommige woorden op rasuur: reg. 175 sprak- op rasuur van ... en; reg. 420 laghen; reg. 301 sy, ingevoegd, reg. 304 haer, in marg. met rood wigje; reg. 427 op rasuur: was sympel; reg. 588 lege > leghe.
Als leesteekens, die sporadisch voorkomen, worden punt en dubbel-punt (de laatste met een haaltje aan de bovenste stip) gebezigd. De fijne loodrechte streepjes, die als leesteeken ook nog al eens voorkomen, zijn ook wel van den kopiïst. Van den corrector zijn intusschen de zwarte en roode parafen in galg-vorm, die wij elders reeds aantroffen, want de kopiïst gebruikt ronde paraafteekens.
| |
Watermerk:
Het papier vertoont een watermerk, dat slechts voor een klein deel zichtbaar is. Misschien een variant van dat onder II beschreven (fol. 21)?
fol. 163.
fol. 167.
| |
| |
| |
Herkomst:
Blijkens een aanteekening van De Vreese is het hs: in 1879 in het bezit gekomen van de Universiteits-Bibliotheek te Gent:
Dit handschrift werd in 1879 gekocht van C.A. Serrure, samen met twee andere die thans onder no 895 en 896 te vinden zijn, voor twee honderd frank. Zie het ‘Dossier Serrure’, no 30, 50 en de daar bijliggende losse schuldbekentenis van C.A. Serrure.
15 Mei 1915.
Willem de Vreese
Met potlood is naast deze aanteekening een groot vraagteeken gezet, dat wel betrekking zal hebben op de ‘bijliggende losse schuldbekentenis, die in het hs. niet meer aangetroffen wordt.
Van vorige eigenaars vinden wij nog de sporen in hanepooten (probeersels van de pen uit de 17e eeuw?), op sommige bladzijden, t.w.:
29a: |
Desen boeck hooert
toe enken van houen....(onleesbaar woord) |
|
35b: |
desen boeke(?) |
|
127b: |
desen bock hoert |
|
150a: |
onder aan de pag., onderstebȯven, eerder met een in den inkt gedoopt potlood, dan met de pen:
d de bock J(?) hoert toe
anna ve(?) hoert toe
anna ve(?) van der houen
god sijn loef vandesen die(?)
god beleet daen salt beeter(?) |
|
173b: |
Van een hand uit het eind der 16e eeuw:
desen bock hoert die(?) scschoele
van s(?) lucien toe |
| |
Band:
Het hs. is gebonden in een band met een licht-kalfslederen rug.Ga naar voetnoot1) Op den rug een marokijnlederen stukje met den titel: Varia Manuscripta Neerlandica in gouden letters; onder aan met kleine letters: MS 1330. |
-
voetnootI)
- Indien bl. 162, waarvan zelfs geen spoor meer over is, werkelijk bestaan heeft! Ik zou anders gelooven aan een vergissing bij het pagineeren.
-
voetnoot1)
-
Uitgeg. door Nap. de Pauw, Middel-Ned. Ged. en Fragm. I, 1, bl. 234-244.
-
voetnoot1)
-
hand v. corr. moest ingev. worden vóor hoeden.
-
voetnoot2)
-
hs.: met + door corr. in ondermarge ingev.
-
voetnoot1)
-
waagteeken door hand van I. Deze maakt ook de volgende o tot O, resp. e tot E.
-
voetnoot1)
-
waagteeken door hand van I. Deze maakt ook de volgende o tot O, resp. e tot E.
-
voetnoot1)
-
waagteeken door hand van I. Deze maakt ook de volgende o tot O, resp. e tot E.
-
voetnoot3)
-
hs.: ghenicht, tweede e door hand van I.
-
voetnoot1)
- E. Emonds O.F.M., De legende van Sinte Kunera in de middeleeuwen. Diss. Leiden 1922, pag. 85 tot 104.
-
voetnoot1)
- De telling der regels van Emonds werd gevolgd.
-
voetnoot1)
- Na 1922? Toen Emonds het hs. gebruikte, had het nog denoorspronkelijken band, door De Pauw: I, 3, pag. 705 beschreven als: lederen band op hout.
|