| |
| |
| |
Hs.D.
Handschrift op papier uit het jaar 1517, berustende in de Athenaeum-bibliotheek te Deventer, No. 1763, (101 D 12), cat. no. 66. Het bestaat uit: ½ quartern, waarvan het laatste blad is weggeknipt; 1 quartern, waarvan het eerste blad is weggeknipt en waaraan een nieuw blad is toegevoegd; 1 quartern; ½ quartern; 7 quarternen; ½ sextern; 1 quartern; ½ sextern plus 1 blad; 14 quarternen; ½ quartern minus 1 blad; ½ sextern; 9 quarternen; ½ sextern; 1 quartern; ½ quartern minus 1 blad; 1 quartern, waarvan het eerste blad is weggeknipt; 1 quartern, tezamen 325 bladen. Het uitknippen der bladen is tijdens het copieeren geschied, want nergens is de tekst verstoord. Vóór en achter een vel perkament, waarvan telkens de ééne helft tegen het bord is geplakt en de andere als schutblad dient. De bladen zijn ca. 210 × 140 mm., met bruinkool of potlood zeer slordig en onregelmatig afgeschreven, in twee kolommen, ca. 150 × 40 à 47 mm. Van lijnen is niets te ontdekken: de regels loopen dan ook schots en scheef door elkaar. Het aantal regels schrift varieert tusschen 27 en 32. Signaturen staan in de vouw en zijn veelal weggesneden: aiij, biiij, n(?)iij, vi, viij, niij, xi (resp. op bl. 9, 14, 33, 55, 57, 65, 124) zijn nog zichtbaar. Er zijn geen reclamen. De folieering is uit den modernen tijd en begint bij blad 2.
| |
Inhoud:
Het eerste blad is afgeschreven, doch overigens blank.
1a: |
Die tafele der nae uolgender seermonen is dese
Des vierden sonne dages inder Aduent twee sermon
Opten heiligen keers dach Een sermon
Op sunte Johannes ewangelijsten dach een sermon
Opten heiligen dertij | den auent een sermon
Opten heiligen dertyden dach twee sermon
Des anderen donre dages inder vasten een sermon
Des anderen vrijdages inder vasten een ser[mon]
Des anderen sonne dages inder vasten een ser[mon]
Des mane dages voer palmen een ser[mon] |
| |
| |
|
Des vrij dages vor palmen twee sermon ‖ |
1b |
Opten heiligen paesdach een sermon
Des mane dages in den bedeldagen een ser[mon]
Op ons heren hemel vaerdes dach een ser[mon]
Opten heiligen pijnxter dach een sermon
Vander heiliger drieuoldicheit op die octaue van pynxteren i ser[mon]
Vanden heiligen sacramente vijf sermon
Des anderen sonne dages na pijnxteren i ser[mon]
Des derden sonne dages na pinxteren een ser[mon]
Des vierden sonne dages na pynxteren i ser[mon]
Des vijften sone dages na pinxteren i ser[mon]
Des tynden sonne dages twee sermon Des elften sonne dages een sermon ‖ |
1c |
Opten twalften soen dach een sermon
Des dertyden sonne dages twee sermon
Des xv sonne dages i ser[mon]
Des xvi sonne dages i ser[mon]
Des xvij sonne dags J ser[mon]
Des xix sonne dags J ser[mon]
Vanden woerden ons heren een sermon
Van dauits woerden een sermon
Van twee banyeren een sermon
Een sermon op pinxter dach conrades
Op onser vrouwen dach presentacie in den tempel twee sermon mit souen benedixcien
Op sunte katharien off op s Barbaren dach deuote leeringe ‖ |
1d |
Opten vrij dach vor vastelauent een ser[mon]
Op onser vrouwen dach inder vasten dat hoer die engel die boetscapte een sermon
Op paesche dach een sermon
Des mane dages toe paesschenGa naar voetnoot1) een sermon
Des dinxce dages toe paeschen een sermon
Op alre heiligen dach een sermon |
Fol. 2 is afgeschreven, doch overigens blank.
Fol. 3 recto: een stuk van de inhoudsopgave, kruislings met rooden inkt doorgehaald en zeer gevlekt.
3verso: |
Hier beghynt Conradus van prucien toegenomet tauweler Dat iersteGa naar voetnoot2) sermon Des vierden sonne dages inder Aduent Woe die mensche toe waerre ghelatenheit sal comen Ende woe hij hem seluen inder waerheit in sijnen gronde vernyeten sal |
De rest is onbeschreven. 4ab is blank. 4c halverwege de kolom:
| |
| |
|
Des vierden sonne dages inder aduent woe die mensche tot gewarre gelatenheit sal comen ende woe he hem seluen inder waerheit in sinen gronde |
|
4d |
vernieten sal Conrads sermon van prucien ‖ toe genomt tauweler
De rest der kolom is onbeschreven.
Dan volgen van 5a tot 98a de navolgende sermoenen: |
|
|
5a:Ga naar voetnoot*) |
Dʃe ioden ende die p|pharizeen |
(S. II) |
|
10bc:Ga naar voetnoot*) |
Opten seluen dach een sermon homenGa naar voetnoot1) tot eenuoldicheit der herten comen sal Ende van onderscheidenheit der inwendiger beelden Een sermoen |
(Bas. B) |
|
15a:Ga naar voetnoot*) |
Opten heiligen kerschGa naar voetnoot2) dach een seermon van drier hande geburte xp̄i daer hem een yegelic guet mensche toe bereyden sal Op dat se in hem gheschie |
(1) |
|
20d/21a:Ga naar voetnoot*) |
Sermon van sunte ‖ JohannesGa naar voetnoot3) van drien tucken daer hi mede getogen wort en elc guet |
(Cor. II, 10) |
|
23ab:Ga naar voetnoot*) |
Opten dertienden auent wat by heerodes archelaus beteykent is Ende datmen tegen drie viande vechten moet eer ‖ men int lant van israelGa naar voetnoot4) dat is des beschouwens comen mach |
(2) |
|
27a:Ga naar voetnoot*) |
Opten heiligen dertinden dach woe de mensche op sal stan die ihm wil sueken Ende van twyerhande vrede des grondes Ende van gueden vrede ende valschen vrede |
(5) |
|
29c:Ga naar voetnoot*) |
opten seluen dach een sermon van dat suken der sielen Ende vanden lichte daer god ingeuonden wort Ende dat hij dien ontblyft dien in oren naturliken lichte waentGa naar voetnoot5) te vinden te mynnen ende van drinhande offer datmen brengen sal |
(4 + 3) |
|
35d/36a:Ga naar voetnoot*) |
Des anderen donre dags inder vasten vanden sone ende vanden knecht geliket by tween gronden Ende welc een gewar ionger xp̄i is ende van twyerhande geuannisGa naar voetnoot6) als ‖ wtwendich ende in wendich |
(Bas. H) |
|
39ab:Ga naar voetnoot*) |
Des anderen vridags inder vasten wat die piscine die togange ende die veelheit der sieken geestelic beteykent Ende vanden ‖ sieken die xxxviii iaer sieck gelegen hadde Sermon |
(8) |
| |
| |
45ab: * |
Des anderen sonne dags inder vasten woe ih's vanden valschen gronde wtgaet ende van banicheit ende iacht des geests ‖ ende van een deuoet exempel & woe een deuoet dienre xpi geiaget wort |
(9) |
|
50b: * |
Des mane dages voer palmen woe die mensche geerne lyden solde ende woe die iacht ende dorst des beghinenden menschen geliket wort byderGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot2) yacht ende doerst des herten ende woe die mensche van hem seluen nie(?) ver[mach] |
(11) |
|
56a/b: * |
des vridages voer palmen woe die eygen naturlike wille van node inden menschen steruen moet ende van onderscheit woe dat steruen ‖ schien sal in twyer hande lude want anders salt geschien in beghynenden mensch ende anders in volc[omen] |
(14) |
|
59d: * |
Des seluen dages woe die mensche in der waerheit een sal werden ende van vierre hande steruen geestelic ende lichamlijc Ende woe men dat beschouwende leuen somtit laten sal |
(XIII) |
|
62c: * |
Opten heiligen paesche dach woe ih̄s hem verberget van den genen die mitten creaturen becumert sijn Ende waerom datmen xp̄s mynnen sal van drie pun[ten] |
(Bas. L) |
|
65d: * |
des mane dages inden bedel dagenGa naar voetnoot3) Wat bidden cloppenGa naar voetnoot4) ende soeken sij Ende wie die vrient sij die tot ons coemt vanden wege Ende woe die mensche desen vrint sal te huys halen ende watmen verstaet byden b[rode] e[ye] v[yssche] |
(60a) |
|
71a: * |
Op ons heren hemel warts dach van hartheit des herten ende wat die maket ende van dat berispen godes Ende vanden quaden sijsternen ende woe god ouer ons claget ende van geesteliker oncuysheit ende vier g[raden] der m[innen]Ga naar voetnoot5) |
(60b) |
|
75d/76a: * |
opten hiligen pynxter dach van onmate ‖ des heiligen geests ende vander gelegenheit ende puerheit die se hebben sullen de den heiligen geest o[n]t[fangen] sullen |
(26) |
|
81d/82a: * |
op die octaue van pinxteren van der heiliger drieuoldicheit ende van onderscheit ‖ ende wtgange der personen ende wo een yegelic dat beelde der hiliger driuoldicheit in hem beuynden mach ende wat dat beelde sij Ende woe een mensche in hem getuch van desen beelde beuy[nde] |
(60d) |
| |
| |
86cd: * |
Op des hiligen sacraments van drien maniren gode te lauen Ende woe hem god mitten menschen verenicht Ende ‖ waer an men merken mach of dat sacrament in ons werket ende wat dat werken behindert ende van sorge toGa naar voetnoot1) te gan |
(60c) |
|
92a: * |
des seluen dages dat anderde sermon woe men sonder sunde sal sijn Als men totten sacramente gaen wil |
(60f) |
Het volgende tractaat, no. δ, is eigenlijk geen sermoen, doch een verhandeling over het communiceeren:
98a: * |
Dat derde sermon vanden heiligen sac[rament]
HIc est panis qui de celo descendit Johannis sexto capitteloGa naar voetnoot2) Dat is Dit is dat broet dat vanden hemel comen is Hoe dat die grondelose mijnne godes lichtet in alle sinen werken Doch soe is se sonderlinge gheschenen in desen werke Dat die grote god begauet heeft den cleynen menschen mitten riken weerdigen sacramente daer hij hem seluen verborchlike in heeft ghedeck ende verwonden Daer om dat hi in die inwendicheit des menschen heymelike tot enicheit mit hem comen moghe Die hoghe rike gaue mach men an vier punten prouen Teen iersten an die edelicheide |
98b |
der wesene die daer in ‖ beslaten sijn Totten anderen maele datter enynge der drier personen sijn Toe den derden maele ander mijnnen de ons daer vertoghet is Totten vierden male anden vruchten die ons daer off comen sijn Ende daer off .... |
|
106b expl.: |
Nv lese wij oec Dat S'Augus[tinus] gevraget wert ofmen alle dage totten heiligen sacramente solde gaen of niet Die antwoerde is Alle dage dat sacrament der genaden toe ontfaen dat en laue ick niet noch ic en sceldes niet Mer alle sonnedage soe verman | ne ict toe ontfangen Aldus redent die leerres meestelic Want hem niet kundich en was des menschen herte ende hoer inwendige begeerte Mer waer een menschen in hem seluen gaet die p | proeft wal an desen v teykene of hi dicke solde dat sacramente |
106c |
ont ‖ faen of niet Dat ierste is Off hi hem in hem seluen te meer vernietet ende hem onweerdiger duncket ende bekenet Dat ander is of hi dies te meer te vreden in sijnre inwendicheit geset wert Ende of hi des te meer in onvreden ende onvroe sijns selfs is so dat hi bi hem seluen niet bliuen en kan ende hem vander onrusten gekieren can waer hi op hem seluen achtet of waer hi niet waerlike gelaten wert ˙) Dat derde is dat hi niet en valle in lauheit vanden ducken ontfaen Mer sine begerte ende mynne te meer ontfuncket wert totten sacramente Ende waere doch of onder wilenGa naar voetnoot3) die mensche viele in lauheit in dier hi hem des te meer in hem seluen geoetmodicht werde ˙) Dier lauheit en sal die mensche niet ver- |
| |
| |
106d |
sagen Dat vierde is ‖ dat hem vanden ducken toe gaen dies contrarie onliefliker ende bitter is tytcortinge ende troest deser werlt Dat vijfte is of hi dat beuynt hem te oefenen in doechsamen werken Ende om die te meer te oeffenen daer toe gheneygt wert Aldus si geantwoert to deser vragen Ende het ducket mij na mijnen ducken waer een mensche hem drucket in der mijnnen inder lieften xpi Dat sacrament gegeuen heeft dat hijt dan te so dicke niet en moge ontfaen Ende want hi deser edelre spysen so seer milde ende vri is ende hi se vele lieuer ghift dan men se vmmer |
|
107a |
meer mach ontfaen Ende daer omme ‖ solden wi se oec van hem vroelike ende mit danckbarliker mynnen ontfaen Daer om dat wi een in tyt mit hem werden ende oec ewilike bliuen Dat gone v ende mi die vader die sone ende die heilige geest Amen |
(γ) |
|
107a: * |
dat vierde sermon vanden hiligen sacrame[n]tsGa naar voetnoot1) ende woe die mensche hem verenicht Conradus ser[mon] |
(32) |
|
114a: * |
dat vijfte sermon conrads van nutticheit des heiligen sacraments woe ongelic dattet heilige sacrament ontfangen wart Ende wat de vrucht des h[eiligen] sac[ramen]ts behindert ende van twierley dagelix gebreke |
(33) |
|
120d: * |
Des anderen sonne dages na belaken pinxteren van onderscheit des werscaepsGa naar voetnoot2) Ende vander genaden die inden heiligen sacramenteGa naar voetnoot3) licht ende waer om men den doot ons heren alle dagen va ny b[e]g[aet]Ga naar voetnoot4) |
(60g) |
|
124b, reg. 7: |
na AmenGa naar voetnootI): O lieue kint wilstu vmmeer |
(y) |
|
124a: * |
Des derden sonne dages van drien punten de een yegelic guet mensche van node hebben sal ende van twen saken die den menschen billics veroetmodigen solde ende woe xp̄s alle dage lidet ende gecrucet wort vansen bosen menschen |
(60h) |
|
131b: * |
Des vierden sonne dags van wat wi doen ende laten sullen endeGa naar voetnoot5) van nutticheit der barmherticheit en vander scade des ordels ende van der maten daer dat ewangelij van secht ende wattet doet dat de lide hem niet volco[men] ouer en g[euen] |
(38) |
|
137d: * |
Des vijften sonne dagsGa naar voetnoot6) wat dat scijp daer ihs̄ wt leert Ende dat Jh̄s gehorsamheit bauen gaet alre menschen gehorsamheit ende van geesteliker Symonie co[n]ra[ds] ser[mon] |
(63) |
| |
| |
142a: * |
des tynden sonne dages wat ihrusêlem ende dat volc is daer xs op screyde ende van valschen vrede ende genuchte ende welc die templ sij˙ daer ih̄s ingaet ende wat copen ende vercopen geestlic sij ende woe men die wtuercoren onder scheiden mach bi dat vrogen der co[n]cienciGa naar voetnoot1) |
(72) |
|
146a: * |
des seluen dages woe die mensche een templ ende een bedehuys godes wort ende wie die coplude sijn die men wtdriuen sal ende wat totten gebede hoert ende van dri [unten] |
(78) |
|
150a: * |
Des elften sonne dages wat die temṗel sij daer de twee ingaen sullen ende dat niet nutters en is totten voert ganc dan dat hilige sacrament ende van teyken der vruchten des h sacramentes wanne vrilic d[aer] t[o] g[aen] |
(57) |
|
155c: * |
Des twalften sonne dages dat die olde ee figuer heeft geweest der nyer ee Ende woe een yegelic geestelic mensche vermits der olderGa naar voetnoot2) ee totter nyer bereyt worden ˙) salGa naar voetnootI) |
(73) |
|
158b: |
des seluen dages van dat een yegelic guet mensche drie ghetuge sal hebbe ende vanden inwendigen ogen ende woe die mynne godes sal wesen van alre herten van alre zielen ende van alre crachten ser[mon]Ga naar voetnootI) |
(45) |
|
163bc: * |
Des dertynden so ‖ ne dages van twierhande ogen als wtwendich ende inwendich ogen behindert woe wij mer sienGa naar voetnootI) |
(64) |
|
169c: * |
Des xv sonne dags van suekinge des hemelrikes dat die wtwendige sorge der dingen drie grote scaden doet inden mensc |
(66) |
|
174c: * |
Des xvi sonne dages van dat die mensche is of hi drie menschen waer ende woe sick de mensch kieren sal totten inwendigen gronde |
(67) |
|
181a: * |
Die xvii sonne dach van bewaringe der eendrachticheit en des vreden onderlinge Conradus sermon |
(70) |
184a: * |
Die xix sonne dach va vernynge des geests Ende dat hi drie dynge laten moet die totter vernynge comen wil ende dat die geest des menschen veel namen heeftGa naar voetnoot3) |
(56) |
| |
| |
190c: * |
Een sermonGa naar voetnoot1) vanden woerden ons heren Mijn Juck is suete ende myn borden is licht Ende watmen byden Juck verstaen sal ende by der borden |
(6) |
|
193d/194a: * |
Een sermon vanden woerde des propheten inden salme apenbar den heren dinen wech ende hope in hem ende hi salt don ‖ in hem ende hi salt doen |
(Cor. I, 13) |
|
198cd:* |
Een sermon van twee bani ‖ ieren Als xp̄s ende lucifers ende wie by lucifers banier beteykent sijn ende niet te volgen en sijn in oer manieren |
(δ) |
|
|
Hier eindigt de verzameling, hetgeen blijkt uit den volgenden slotzin van 205c: hier eyndetGa naar voetnoot2) meyster Conradus van prucen sermonen Een aue marie voer die scrijfster noch een sermon op pynxter dach conradu |
|
|
|
Van 205d tot 211b volgt dan nog de preek 60e, die blijkbaar bij vergissing overgeslagen was. |
|
|
|
211b, laatste 6 regels:
Een sermon vanden woerden des propheten inden salmen apenbaer den heren dynen wech Ende h|hape in hem ende ‖ |
(titel 71?) |
|
211c, halverwege de kolom:
Des dinxce dages toe paeschen een sermon vander glorien ende vroeliker verrisenisse alre wtuercorenre gueder menschen
Deze regels zijn kruiswijs met rood van een andere kleur doorgehaald. |
|
|
|
211d is onbeschreven. |
|
|
212a: |
peters dach advincula een Aue marie voer die scrijfster om godes wil |
|
|
|
Deze zin is de tweede helft van den sluitzin van 316d en 212 kwam bijgevolg door verkeerd binden niet op de juiste plaats. Het blad is verder onbeschreven en alleen afgeschreven, evenals het volgende. |
|
|
|
213 is uitgesneden. |
|
|
|
214a begint met 1½ regel schrift:
den rade ende ouercomen alle dync
en is overigens onbeschreven, evenals fol. 214b. |
|
|
214c: |
dyt boec hoertGa naar voetnoot3) toeGa naar voetnoot4) deuenter in sunte vrsulen huys |
|
| |
| |
215a: * |
Hier beghynen die sermone van onser lieuer vrouwen presentacie
IC hebbe bereyt ene lanterne mijnen soen ihesum xp̄m sprect god die vader doer den propheet Wie is dese lanterne die god bereyt heeft sinen soen Dese lanterne is die gloriose ioncfrouwe maria dier wi huden begaen dat hochtyt hoere presentacien Als se huden van horen olders gepresentiert wart inden tempel Dese gloriose ioncfer .... |
225d expl.: |
Nv mochte yemant vragen Waer om verwonderden hem die engelen aldus seer nadien mael dat hem god to kenen hadde ghegeuen. doe se ierst ghescapen waren dat hij die menscheit annemen wolde van eenre iocferen Ende dat dese ioncfer hoer coningynne wesen solde Hier op is toe antworden Al ist dat die engelen dit wal vuysten nochtan en vuysten en bekanden se niet dat se in alsoe |
226a |
groter glorien ende mogentheit ‖ ende in soe groter ouertredender schoenheit ende claerheit gecledet mitter sonnen dats mitter godheit alsoe heerlic op comen solde inden hemel als se doe sagen Ende daer om hadden se soe groet verwonderen |
* |
dat anderde sermon
Mijn alre liefsten laet ons besien dese ioncfrouwe maria de huden der werelt van horen olderen wort getoent Waer off dat se is gecomen waer hene dat sie opclymmet Ende hoe doechsam dat se is Hoe groet is te vermoden of hodanich se hier voermaels was of nv is |
226b |
Dese weerdige persoen de allen heiligen wort ‖ voer gesat als een exempel Daer om salmen dat inden iersten merken dat hoer ziele ende licham die toe eenre woninge der ewiger wysheit des vaders sick getymmert hadde was reijn van alre boesheit ende onreynicheit Want in ene sundige ziele en kan die ewige wysheit niet comen noch se en sal niet wonen in een onreyne licham Als die scrijfture secht Daer om bauen alle heiligen wort ducker marien hochtyt geholden .... |
229d expl.: |
O gebendyde ˙) vijndersche der gracien O voertbrengersche des leuens O moder der salicheit make dat hij doer dij ons tot hem neme die doer dij tot ons is gecomen O gebenedyde maria doet doer die gracie die du hebste geuonden dat de gene die doer dij delachtich is geworden onser crancheit ende armode Dat hi doer dijn heilige gebet ons delachtich make sijnre glorien ende salicheit dijn soene |
230a |
onse here die ‖ bauen al gebendijt is in ewicheit Amen
dat derde
MAect in groter vergaederingeGa naar voetnoot1) enen vierliken dach hent anden hoerneGa naar voetnoot2) des altars Dese woerde staen inden psalm welke woerde wij trecken mogen to lof deser nyer hochtyt marien presentacie Want onder allen rechtuerdigen nast den sone godes holt die moder godes die heerlicheit want se in horen tederen iaeren wart inden tempel gebracht op dat se den heren enen vierliken dach solde |
| |
| |
|
maken ende dat sie den heren solde lauen Ende dat hoer geest |
230b |
hem inden heren solde verblyden hent anden hoerne des ‖ altars dats hent se an die godheit mochte comen Ende want .... |
|
239c, d expl.: |
Soe gaf die paus pauwels die nae hem quam sijnen breuen getuch dattet dus geschiet was ‖ Ende dat nymant die godes ende der apostelen petrus ende pauwels wrake ontgaen wolde en mochte neder leggen dese hochtyt van marien presentacie Odulfs eertbyscop van mens heeft gegeuen allen steden ende cloesteren die onder hem sijnt daermen die hochtyt der presentacie marien holdet of horen auent vastet alle die gene die in dat hochtyt tegenwordich sijnt ende mit berou horen sunden viertich dage aflats ter eeren der moder gods |
* |
die vij bendixcien marien ‖ |
240a |
Dye gebenedyde moder godes maria die mit also onsprekeliker groten ende mennichuoldigen benedixcien ende gauen van gode gebenedyt is dat se oec vanden menschen nader menscheliker macht ggebenedyt ende geeert werde Dat is grote reden Want alle creatueren sijn ouermits der gebenedyder marien benedixcien ge benedyt ende dat bekende die heilige byscop Ancelmus doe hij sprac ende sechde Aldus O vrouwe vol ende ouer vol van allen |
240b |
genaden van welker volheit ende oueruloedicheit alle ‖ creatueren besprengt werden ende weder leuendich gemaket O gebendyde .... |
|
259b expl.: |
Want die beuleckede van bynnen of van buten Soe en machste niet ontgaen die maldixcie die gescreuen staet in genisij wantu gehoert hebste die stemme dijns wiues dat is dijnre synlicheit ende dijnre vleischelicheit soe is die eerde vermaldyt in dinen werken die eerde dat is de beuoelike natuer Mer wat die maldixcie sij dat en is nv geen tyt to beduden Mer ons lieue here ih̄s xp̄s moet ons daer van ouermits marien bendixci behueden AmenGa naar voetnoot1) ‖ |
259c: * |
op sc̄e barbaren dach
TOtten wtwendigen menschen toe regieren toe behoren vijf punten willen se wyse megeden werden Dat ierste is soberheit in eten ende in drijnken in onnuten tasten der wallustiger leden˙ Mer in waken ende in vasten moet die guede mate oer oefenen Dat ander punte is .... |
263a: |
Eenige fragmenten van nr. 65*: Baz. dr., fol. 153c, 37-39; 154a, 35-42; 154b, 22-41 (verkort); 154d, 27-46, zijn in de tweede helft van dit sermoen ingelascht:
Mer hier scheide ic wt dien dat beualen is vander heiliger kerken ¶Jtem op cedars wasset wirroc die wirrock verdrijuet dat venynt ende verghiffnisse der slangen Nv mijn alre liefste sustere Ic wil v seggen van enen cruce soe we dat op nemet die wort die alre beste mensche op eertrike ende hem en mogen gene plagen scaden noch die werlt en mach hem niet deren Ende hij en queme oec |
| |
| |
|
numermeer in enich vegevuer Dyt cruce en is anders niet dan dat cruce godes van vier holteren toe samen gemaket alse godlike |
263b |
mynne waer otmodicheit rechte ge ‖ latenheit ende onderdanige gehorsamheit Hier toe en is nymant te ionc ofte toe olt oft toe ranc Het vragede eens een guet mensche .... |
|
265d expl.: |
Een geestelic mensche sal ansien sinen oerspronc daer hij sonder middel wtgevlaten is ende vlyeten hem daer weder toe mit allen eernste. Hij sal ansien of merken wat hij is waer hij is ende waer hi hene sal Ende merken wat hij doet ende waer omme hijt doet ende blyuen stadich inder doecht ende inder waerheit hent totter doet ‖ |
266a: |
des vrij dages voer vastelauent
Dye oren heeft te horen die hore wat die geest spreket der kerken dat is der gemenre kerstenheit Die verwynt sprack onse lieue here die en sal niet gequest werden vander ander doot Dat is .... |
|
274c expl.: |
Ende verheuen bauen alle dinck in dat ewige guet dat onse erue ende salicheit is Conradus sermon ‖
Dit stuk, Ruusbroec's tractaat: ‘vanden IV becoringhen’ in preekvorm, komt voor onder de sermoenen, die op naam van Tauler opgenomen zijn in den Bazelschen druk van 1521/22 en wel op fol. 177d. |
|
274d: |
Des menschen leuen als Job sprect opter eerden en is niet dan een ridderscap ende een strijt Al onse leuen is vol temptacien Also dattet van den heiligen geen leuen geheiten en wort ˙) mer een temptacie Ende wanneer die eenne temptacie hene gaet soe sijn wi sonder twijuel die ander wachtende Ende dit is die sake onse lieue here wil .... |
|
280b expl.: |
.... ons voer bescerme de almechtich is in ewicheit Amen....(Bas. W). Onmiddellijk volgend: Hier eyndet die soete leere die doer snydender is dan enych zweert inden gront der ellendiger gelaetenheitGa naar voetnoot1) Die daer is een ontbijndinge alre scrijften Ende allene den wtuercorenen kynderen godes bekent die daer allene weerdich sijnt se te verstane ende na te leuen gepredict ende beleeft van enen heiligen meyster inder godheit Die die drie ierste dage na sijnre doot was inden paradyse daer Enoch ende Helyas in sijn Ende daer nae voer hij totter glorien godes int iaer ons heren |
280c |
dusent vier hondert ende xlvi meyster conradus seer ‖ heilich van leuen |
* |
Op onser vrouwen dach in die vaste sermon
Mijn alre lijefsten in xp̄o Huden toe dage ist een alten weerdigen hochtyt Als dat die sone godes geboetscappet wort ˙) der glorioser ioncferen marien Vanden engel gabriel Die ene was van den ouersten engelen Ende dit is geschiet op enen vrijdach ende opten seluen dach was doe der ioden paeschen Desen dach is seer hoge ende |
| |
| |
|
weerdich om vele saken die op desen dach geschiet sijn Op desen dach scop god Adam den iersten mensche Op desen seluen dachGa naar voetnootI) |
|
|
286d: expl.: |
Ende dencken dan Dyt wil ick laten om onser lieuer vrouwen wille hoer ter eeren Ende des gelikes Wie een smelic spytich woert lydet of oeck een onweerdich wort des en wil se nummermerGa naar voetnoot1) ongeloent laeten hoe cleyn dattet oec is en[de] wil hem sonderlinge gracie daer voer verwaruen van horen gebenedeyden soen ‖ |
(ϑ) |
|
op paesche dach een sermon |
|
287a: * |
MAria magdalena maria iacobi ende maria salome coften salue op dat se solden comen ende saluen Jh̄m Die ynnige ziele die gehoert heeft hoe dat dese drie deuote vroukensGa naar voetnoot2) Jhs vrendijnen hadden duerbaer salue ghecoft Ende hadden hem truwelic bereyt dat se solden gaen. ende saluen ihs̄ licham Die ynnige ziele die dit wal heeft verstaen Ende daer om oeck bewegen is Dat se oec mochte gelic desen deuoeten vrouwen ihm̄ geestelike saluen mit alre |
|
287b |
ynnicheit ende weerdicheit Op dat sie hier in hoere ynniger ‖ begeerten mogen genoch wesen Ende die naden eysche hoere ynnicheit moge veruullen Soe sal se marken vier dinge die daer toe horen Dat deuoteliken toe volbrengen Dat ierste is dat se hoer ˙) sal pynen te wesen maria magdalena maria iacobs ende marie salome Dat ander is dat die ynnige ziele sal weten mit wat salue dat se ihm sal saluen Ende waer van dat die salue van gemakt sal wesen Dat derde is waer van wien dat se dese salue copen sal Ten iersten .... |
|
|
298c expl.: |
Dat een teyken ende bewisinge is eens begynnenden geesteliken leuens Ende des leuens van penetencien Men saluet ten anderen die iongen die dit sterflike leuen voert doer gaen ende daer in voert gaen ende dit geschiet inder vermynge. dat een teyken ende een bewisynge is eens voertgaenden leuens der oefenynge der doechden Men saluet ten derden male die olden die dit sterflike leuen wtgaen ende volbrengen ende dit geschiet opten dootbedde ouermits den heiligen oly Ende dat is een teyken ende ene bewysinge eens volcomenen |
|
298b |
leuens ‖ als een mensche van deser tytlicheit scheidet Ende wort ˙) dan als een conic gesaluet totten wtgange ende besittinge des ewigen conicliken rikes Ende vart te oefenen ewiliken een ewich duerende schouwende leuen in dat rike der hemelen Amen |
(ι) |
* |
des mane dages toe paeschen een sermon
Mijn alre liefste bruders want wi huden begaen een seer genuchlike hochtyt vander glorioser verrisenisse ons heren Want onse lieue here ih̄hs xp̄s na dien dat hij gewrocht heeft dat werc onser salicheit |
|
299a |
in dat middel der eerden ‖ Ende nae dien dat hij geleden heeft den alren bitterlicsten scandelikestenGa naar voetnoot3) doot vor die salicheit des menscheliken geslechtes Ende na dien dat hi verresen is vander doot. hem |
|
| |
| |
|
seluen heeft geapenbaert in drijerleye apenbaringe ende gedanten alset schen So isset noet enen yegeliken deuoten menschen die mit xp̄o begeert to verrisen Dat hi hem pynt te hebben ende te geliken geestelic te spreken toe gelikenisse deser drijer apenbaringe Want gelic sueket altos sijn gelic ende wordet ˙) altos alte in lichte ende gelicste ‖ toe geuoeget sinen gelicke Alse wij dan merken mogen ende verstaen wtter lexcen des hiligen ewangelijs dat men gijsteren inder heiliger kerken gelesen heeft Soe heeft onse here ih's xp̄s na sijnre verrisenisse hem ierst geapenbaert maria maddalena in een gedante eens gardennars Ten anderen mael soe heeft onse lieue here ih's xp̄s hem geapenbart in een gedante eens pelgrijms den tween discipelen die van iherusalemGa naar voetnoot1) gengen in emaus alse wi verstaen wtten ewangelij van huden ¶ Ten derden mael heeft hem die milde |
|
299c |
ih's geapenbart den discipelen daer se vergae ‖ dert waren in ene gedaente eens geests als hem dochte doe hij hem apenbaerde mit beslaten doren Die deuote ziele die mit xp̄o .... |
|
|
306d expl.: |
Sie stonden in waerre oetmodicheit Ende se leefden in sijmppelre gehorsamheit Sie gengen voert inden geest ende vercregen grote gracie voer gode Ende sijn gegeuen in enen exempel allen geesteliken menschen Een deuote ziele die mit xp̄o begeert to verrisen die sal hoer pynen te hebben een gedante eens geestes Een geest is puer ende onvermenget mit enigen dingen die van materien sijn se is snel subtyl ende onsterflic deo gra |
(ϰ) |
|
(rest der pagina onbeschreven). |
|
|
307a:* |
WAnt wij nv begaen die hochtyt vander glorioser verrisenisse ons heren Wt welker wy merken mogen die vrolike verrisenisse alre wtuercorenre gueder menschen. Soe wil ic nv wat ruerenGa naar voetnoot2) vander vrolicker blyschap ende vrouden des ewigen leuens Al en can ick se niet claerlike seggen alst inder waerheit is. Nochtan wil ick der wal soe nae treden ende v wal soe nae ruerenGa naar voetnoot3) alst v yemant seggen mach Mer al dat ick daer van seggen mach en heeft niet |
|
307b |
meer gelikenisse daer by ‖ dan een dropelken waters bij die heele zee Ende als die duyster nacht byden alren claersten dage Want dat alle water ynket waerGa naar voetnoot4) ende die hemel percament waer ˙) ende alle boems blade ende alle tongen pen[n]en waren die en solden niet wt scryuen conen die mynste blyscap des ewigen leues dat een kint ontfanct dat ierst ghedoepet is.... |
|
|
|
Dat deze preek, die voor ‘zusters’ (vgl. fol. 308c) gehouden is, in of bij Deventer werd opgeteekend, misschien wel in het St. Ursulen-huis, blijkt uit de volgende passage: |
|
310c: |
Ende enen yegeliken is sijne placce bereyt inden hemel Ende god set enen yegeliken na weerdicheit dier placcen daer hi die placce mede verdienen mach Als in orden in vergaederinge etc. Elck mensche sal een claerheit ende een cierheit des ewigen leuens wesen |
|
| |
| |
|
Ende elcke ziele sal meer rumten hebben ende placen dan brabant ende stych van wttricht Ende wy sullen gaen arm an arm to deuenter te romen ten heiligen graue syde bi syde voete bij voete in een ogenblyc Wi sullen gaen mit groter vrolicheit Wi sullen malcanderen cussen in den arm nemen ende dat sonder sinlicheit .... |
|
|
De prediker was een reizende monnik (wellicht een minoriet of een observant, want telkens haalt hij den heiligen Franciscus aan): |
|
|
Susteren ic wandere waste vele om de lande Ende sie dat die ‖ menschen also blyndelike wanderen dat wi onsen lieuen heren alsoe vele te dancken hebben Dat hij ons wtter werlt ende wtten sunden geropen heeft ende heeft ons gebracht daer wi die helle ontgaen mogen ende vercrigen dat ewige leuen (fol. 311cd). |
|
De mentaliteit van dezen prediker is soms allesbehalve verheven: |
|
311d: |
Inden hemel sulle wi al die verdoemden inder hellen sien Ende onse olders ende vriende sulle wi bespotten dat se hem soe ghehad hebben dat se tot dien ewigen pynen gecomen sijnt
of: |
314b: |
Voert sulle wi daer hebben genuchte ende wallust inden smake Want daer sal eenre hande vuchticheit wtten darmen op comen op die tonge daer wi in sullen gheuoelen alle maniere van smake Van vysch van vleisch van wijn van byer van lutter dranc van ypocras van rommenye van malmacie ende al dat wi begeeren moegen Alst was inden hemelschen brode op dat die tonge oec oer glorie hebbe .... |
314c: |
Ende woe wi nv mijn begeeren van genuchten der spysen ende des dranckes woe wi dan meer sullen hebben Want wil ick nv vele doerslaen soe blyf ick god schuldich Mer lyde ic mij om gods willen ende neme niet dan mijn noetdruchte soe blyft mij god schuldich Waarschijnlijk hebben wij hier verschillende aanteekeningen, naar een of meer sermoenen te boek gesteld, want de tekst valt vrij duidelijk in vier stukken uiteen. Op drie plaatsen (311b, 311d, 315a) vinden wij een plotselinge gedachtensprong, die ingeleid wordt door een afzonderlijk gerubriceerd Item. Het sermoen eindigt met een exempel, en wel een variant van het bekende exempel van een doden ridder: (Zie: C.G.N. de Vooys, Middelnederlandsche legenden en exempelen, 2e dr., blz. 315-319). |
|
315c: |
Ic wil v een exempel seggen ende daer wil ick v gode mede beuelen Het waren twe guede ridders Die ene bad den anderen dat hi wolde |
315d |
comen op ‖ enen sekeren dach ende dienen hem tot sijnre werscap Ende hi belaefde hem dat hi comen wolde tot sinre werscap na sijnre |
| |
| |
|
begeerten Ende eer de dach des werscapps an quam soe sterf hi Ende als die tyt der werscap anquam ende die ridder sin werscap holden solde Soe quam die doede ridder tot hem als he hem belaeft hadde Doe he hem sach wart hi verueert ende sechde hoe comdij hier want ghi doot sijt Hi antwoerde want ick v gelaeft tot uwer werscap te | to comen soe heeft mij god verhenget dat ick weder |
316a |
tot v gecomen byn Ende ‖ ouer souen dage suldy weder tot mij comen ende dienen mij tot mijnre werscap ende ick sal v een peert senden daer ghi mede comen sult Ende hier onder suldi v dinge schicken ende bereyden v mit bychten Ende die ridder schicte ende bereyde hem tegen den dach Ende als die souen dage omgecomen waren Soe quamen daer twee witte peerde Op dat ene peert sat een engel op dat ander peert en sat nymant Ende die engel nam den ridder op dat peert ende vuerden alsoe hastelic ouer den wech als of hi doer die lucht geulogen hadde Ende onder wegen quam hem |
316b |
noch een dagelixsche ‖ sunde in Doe woende daer een heermyte onder wegen daer bichte he tegen Ende als hi gebycht hadde togen se voert ende quamen voer die borch Ende doe se clopten quam die ridder tot hem wt ende vragede hem woe se soe lange geweest hadde Doe sechde hij dat hij onder wegen ghebychtet hadde Doe leyde hem die ridder in ende sechde hi solde hem noch dat leste gerichte op helpen setten Ende do die ridder in die borch quam sach hi daer onsen lieuen heren maria die moder godes mit alden engelen ende heiligen ter tafelen sitten in wonderliker groter vrouden ende genuchten Doe sechde hem die ridder hi moeste weder omme |
316c |
reysen Die ander ridder sechde hoe solde ‖ ick alrede weder omme ic byn hier nv noch ierst gecomen Ende en heb niet dan dat leste gerichte op gesat ende hadde geerne langer daer gebleuen Die ander sechde ghi hebt hier wal twe hondert iaer geweest Ende doe dese ridder weder quam voer sine borch wast daer al omgekiert Ende daer was een cloester getymmert Ende als hi ter porten cloepte. quam die portener Doe sechde die ridder datmen hem in laten solde want het hoerde hem toe ende hi plach daer toe wonen Ende doe daer nymant en was die hem kande sechde hi dit is wonder want |
316d |
ick hier yo hude ‖ margen Doe was daer een olt bruder die sechde dat hi wal gehoert hadde van enen ridder die van der borch geuoert wort diemen niet en wijste waer hij blef ende dat waerGa naar voetnoot1) wal twe hondert iaer geleden Doe blef de ridder in dat cloester ende diende onse lieuen heren noch wal viertich iaer lanck Ende was alden bruders een exempel der doechden Ende na der tyt en was he ny drouich noch oec rechte blyde deo gracias |
|
ghescreuen int iaer ons heren dusent vijf hondert ende xvij geeyndet op ‖ |
|
|
Deze zin is, zooals wij zagen, fol. 212a vervolgd en bij het binden zijn de laatste onbeschreven bladen, waarop ook het |
| |
| |
|
eigendomsmerk van het hs. voorkomt, achter het deel, dat aan de sermoenen van Tauler gewijd is, terecht gekomen. Fol. 317a-323d, juist een quartern, is daarna nog weer aan het hs. toegevoegd. Het wordt ingenomen door een tractaat, dat de zaligsprekingen behandelt: |
|
|
317a:* |
Dat soete sermon dat onse lieue here dede opten Berch dat matheusGa naar voetnoot1) gemact heeft
Als ih's die scharen sach clam hij op enen berch Ende als hi was geseten quamen sine discipelen tot hem Endi hi loec sinen mont op ende leerde se ende sechde Salich sijn die arme van geeste ¶ Arme van geeste is die oetmodich is van herten Die heeft een arm geest. die niet grotelike en smaket van hem seluen˙ Alsoe wort oec verstaen die rike van geeste te wesen. die houerdige die niet en veruult dat gebot xpi sprekende Ten sy sake dat ghi omgekiert werden ende sijt als dyt kynt .... |
|
|
323c expl.: |
Die hem verheeffet vanden laue der menschen. die wort oec van der menschen lasteren veroetmodiget Waer een yegelic sueket sine glorie daer vruchtet hi sinen scade inder eerden Mer die geen eer en suket dan allene by gode˙ die en vruchtet geen scade dan godes Daer omme seg ick die sijn eere sueket inder eerden die vruchtet sinen scade inder eerden Jst dat een ridder verduldelic lydet dat perikel des strijdes want hi den roef hapet te besitten hoe vele mijn suldy vruchten den last der werlt ghi die daer verbeydet dat |
|
323d |
loen des he ‖ melschen coninges |
(λ) |
|
De rest der kolom is onbeschreven. |
|
| |
Schrift:
Het geheele hs. is van één en dezelfde hand; het is overal goed leesbaar, doch zeer onverzorgd en de afgeronde gothische letters, vermoedelijk van iemand op leeftijd, zijn verre van fraai.Ga naar voetnoot2) Daar er geen lijnen waren, loopen de regels nu eens naar boven, dan weer naar beneden af, hoewel de afstand der regels vrijwel constant dezelfde bleef. De woorden worden op middeleeuwsche wijze afgebroken: nie|t, inwendi|ch, pa|uwel, etc., op een paar uitzonderingen na, steeds zonder afkappingsteeken. Bij regels die niet geheel gevuld zijn, heeft de laatste letter een krul of haal, een enkele maal met robriek versierd(?). Zoowel ij als y hebben vaak streepjes, i haast nooit. De afkortingen zijn behalve de gewone voor m, n, en -er, de volgende: ht en h3 voor -heit; w'den, w'rt voor
| |
| |
werden, wert (317a, 134c) doch misschien ook voor wort (155c, 278d).
Voorts werd nog genoteerd: vrouk's = vroukens, pat'iarche en selūs (= selues) (132a). Zeer belangrijk echter is het volgende afkortingssysteem, dat blijkbaar een vocaal-lengte aanduidt:
dār, wār, beswārt, hōr, hōre, hōrē, hōren, dōr, hōrs, rūren, wōnet: Dār wil hi by wesen (300d); dār om so wolde god (241d) dat alle water ynket wār (307b); als v herte aldus wort˙) beswārt (277b); hoer wijsheit hōr geloue (228c); in hōr presentacie (230b); hōr reynich3 gelaten hebben (231a); naden eysche hōre ynnicheit (287a); hōrē inwendigen hoef pynen te bouwen (299c); van hōren olders (230c); dat geloue sal dōr marien gebet (238b); om hōrs selues bate (234b); soe wil ic nv wat rūren vander vroliker blyscap (307a), terwijl even verder rurē staat waar boven de u een e geschreven is; Jebuseus wōnet in dinen lande (300b)Ga naar voetnoot1). Een paar maal schijnt zulk een rekking ook een consonant te gelden: ende is sonder toeuen die vyftyn trā|pē opgeclomē (236c); clōpē (65d). Ook de wijze van corrigeeren geeft aanleiding tot een bijzondere bespreking. Bij expunctie worden de stippen niet onder de te verwijderen letters aangebracht, doch er boven. Meestal wordt het te schrappen aantal letters bovendien nog met zwart en robriek doorgehaald. Sommige letters worden ook uitgewischt en de ontstane vlek wordt dan weer op smakelooze wijze met robriek bedekt. Dat de rubrieken van dezelfde hand zijn, blijkt uit de roode opschriftenGa naar voetnoot2) en de lombarden. Hoofdletters en een enkele maal ook kleine letters zijn
gerubriceerd, óók voor leesteekens. Initialen, die op onhandige wijze een weinig versierd zijn, vinden wij op fol. 5a, 21a en 215a. Hier en daar treffen wij nog een zeer onbeholpen versiering aan, als verlenging van een lange letter op den eersten regel van de pagina, of figuurtjes onder aan de pagina in den vorm van een krakeling (fol. 306d, 322v). Uit een aantal, overigens onbeschreven bladen blijkt, dat soms de roode opschriften het eerst werden geschreven (4cd, 211cd, 212ab). Op andere plaatsen is het juist andersom, daar men bij het schrijven der opschriften plaats te kort kwam en het onder aan de pagina vervolgde (142a). Dit blijkt eveneens uit het afkorten der laatste woorden van het opschrift (120d, 131b).
| |
| |
De interpunctie van het hs. is niet overal gelijk. Het eerste deel, tot fol. 215, scheidt zich ook in dit opzicht duidelijk af van het volgende: geregeld wordt hier de dubbel-punt gebezigd, óók wel de punt, soms eenige bladzijden lang afgewisseld door het schuine streepje. Van 215 af echter treffen wij bijna uitsluitend de hoog-punt aan. Wij kunnen hierin wel een aanwijzing zien, dat van fol. 215 af een ander voorbeeld gebruikt werd. De paraaf heeft meestal den vorm van een galg, een enkele keer ¶ (164b, 126d).
Als invoegingsteeken wordt gebezigd: ⊺ zwart, of rood op zwart, ook wel een rood kruisje.
| |
Herkomst:
Wij zagen reeds, dat het hs. geschreven werd door een vrouw en toebehoord heeft aan het ‘Sunte vrsulen huys’ te DeventerGa naar voetnoot1).
| |
Papier:
Dun en weinig gelijmd; de inkt is dan ook dikwijls doorgeloopen.
In het hs. komen de volgende watermerken voor:
I. | Een gekroonde kan met twee ooren, met een klavervier op de kroon, geheel gelijk aan De Stoppelaar, pl. XIII, 15, gevonden in een Middelburgsche rekening uit het jaar 1523. B.N.M.: Rekeningen van het bosch te Den Haag (1521-'24); rekeningen der stad Brielle (1536-'37). Briquet 12866: Maastricht, Rijksarchief, Laag-gerechtrolle No. 7 (1535-'47). |
II. | Een gothische P met klavervier, tusschen de nerven, nog het meest lijkend op Briquet 8644: Stadsrek. Amsterdam, 1533 (Stadsarchief). |
III. | Een gekroond schild met drie leliën; onder het schild hangt een letter; de kroon steekt een weinig uit buiten den rand van het schild en is bezet met leliën en fleurons. Een variatie met minder uitloopende kroon komt ook voor: Briquet 1732: o.a. gevonden in papier uit Utrecht (1518-'19). B.N.M.: Nijmegen, Stadsarchief, 1521. |
IV. | Een zwaard met een ring als knop, tusschen de nerven: Briquet 5140: gevonden in 's-Hertogenbosch, 1526-'32. |
Het handschrift bezit nog zijn oorspronkelijken band, die echter aan de rugzijde aan één kant geheel doorgescheurd is. De band is
| |
| |
van fijn kalfsleder met koperen sloten, waaraan de klampen ontbreken. Deze zijn aan den voorkant een weinig versierd. Aan den achterkant, naar den rug toe, hebben twee koperen oogen gezeten, waarschijnlijk om een ketting aan te bevestigen. Eén ervan is nog aanwezig. De borden zijn van eikenhout. De band is voor en achter op dezelfde wijze gestempeld met filets (3), die, twee rechthoeken binnen elkaar vormend, een veld van ruiten omlijsten. De zijden dier rechthoeken loopen door en snijden elkaar wederkeerig. De daardoor ontstane rechthoeken en sommige der ruiten zijn gevuld met groote en kleine rozetten.Ga naar voetnoot1)
|
-
voetnoot3)
-
hs.: dagēs, -s geheel met robriek bedekt.
-
voetnoot6)
-
hs.: da | .... gs, voor -gs waarsch. da uitgewischt (roode vlek).
-
voetnoot1)
-
De stukken voorkomende op fol. 215a tot 259b, zijn in de tabel behoorende bij Groep II aangeduid met η.
-
voetnootI)
- 284v is blank. De tekst loopt gewoon door.
-
voetnoot3)
-
hs.: scandelikē, in marg. stē daarachter ingevoegd met een streepje.
-
voetnoot2)
-
Van een gelijksoortige hand is het grootste gedeelte van hs. Deventer, Athen. Bibl. 101 D 6 (Cat. nr. 42). De correcties in het eerste deel van dit hs. zijn van de hand van ons handschrift.
-
voetnoot1)
-
Twijfelachtig: ende hi salt dō (193d, opschrift); soe dō doch yettes wat (131d); stēne (68c) = steene, te meer onzeker, daar het nauw verwante hs. Be. 1 merkwaardigerwijs stemmen heeft (zie beneden pag. 167).
-
voetnoot1)
-
Zie J.C. van Slee, Ts. v. Boek- en Bibliotheekwezen V (1907), p. 153, 154.
-
voetnoot1)
-
De zwarte band van hs. Deventer, Athen. Bibl. 101 D 6 (Cat. nr. 42) heeft dezelfde sloten en stempeling, doch de rozetten ontbreken. Ook het formaat is hetzelfde. Dit hs. komt zonder twijfel eveneens uit het Sunte Ursulen-huis.
|