‘Asa!’ riep op barschen toon de man, die met den verkoop belast scheen - ‘kom af! toe! spoedig!’ De neger gehoorzaamde. Een kooper wilde hem van nabij zien. Hij gebood hem eerst twee- of driemaal heen en weer te loopen; gedurende dien tijd wees de verkooper hem op de goede hoedanigheden van den neger, maar de planter scheen niet geneigd hem te gelooven. Hij betastte den neger aan alle zijden; met den wijsvinger opende hij de lippen van den slaaf, om te zien, of zijn tanden nog in goeden staat verkeerden; hij klopte met gebogen vingers op zijn borst, en luisterde, of zij zuiver en hard klonk. Gedurende dit onderzoek scheen zijn gelaat maar middelmatig zijn tevredenheid aan te duiden. Eindelijk zei hij eenige woorden tot den verkooper, waarop deze antwoordde:
‘Maar, wat zal ik er mee doen, indien zij mij alleen overblijft?’
‘Wat gij wilt. De twee mannen zijn mij voldoende, gij zult u van dat meisje wel ontdoen?’
‘Welaan, neem haar met de overigen; ik zal ze u alle drie goedkoop geven.’
‘Onmogelijk! zeg mij, of gij tevreden zijt met hetgeen ik u bied.’
‘Ik moet wel. Verkocht aan den heer Brunel Asa en zijn kleinen neger! Blijft tekoop zijn dochter Kemy, vijftien jaren oud! Tekoop!’
De drie ongelukkigen, - de taal, die men sprak, nog niet machtig, - begrepen niet, wat er verhandeld werd.