Uit drie landen
(1900)–Jan de Liefde– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
volgenden morgen nog bijgebleven. Met de lichtzinnigheid, den Gasconjers eigen, dacht hij aan geen gevaar meer; hij kon niet verzadigd worden van te spreken over de gemakkelijke overwinning en schandelijke vlucht der commissarissen van onderzoek, van gisteren. Met genoegen vervulde hij den wensch des ministers, om naar het lot van diens gemalin en andere naaste bloedverwanten te gaan vernemen. Hij kwam echter later dan gewoonlijk, en niet meer, zooals bij het heengaan, lachende, maar neerslachtig, terug. In de familie van den heer Bertrand was, sedert de gevangenneming der beide broeders, wel is waar niets onrustbarends voorgevallen, maar op zijn heen- en terugweg had hij een ontelbare menigte wagens gezien, opgepropt vol met personen, die men den vorigen nacht gegrepen had, en welke eerst door den Burgerraad verhoord, en vervolgens naar de gevangenissen van La Force en de Abdij gevoerd werden. Tevens had hij in zijne vergadering vernomen, dat nog altoos onder de talrijke gevangenen de zwaarst beschuldigden gemist werden, van welke men overtuigd was, dat zij zich nog ergens in de hoofdstad verscholen hadden. Men koesterde derhalve het voornemen, om nog een zware en veel strengere huiszoeking te doen, dan in den afgeloopen nacht. De goedhartige doctor zocht overigens het ernstige einde van zijn bericht eenigszins te verzachten, door den minister te verzekeren, dat er bij een nieuwe huiszoeking voor hem niets te vreezen was, wanneer die door medeleden van het comité zou worden gedaan; want daar deze allen zijn goede bekenden en vrienden waren, zouden zij het met hun last bij hem zoo streng niet opnemen. De zaak kon echter zeker anders uitvallen, wanneer, zooals gisteren, lieden uit den kring der algemeene vergadering tot deze werkzaamheid gekozen werden. Want daar kende men hem niet, omdat hem zoowel het talent der rede als de vlugheid met de pen ontbrak, en hij derhalve nooit voor een zoodanige vergadering openlijk opgetreden was. ‘Wellicht,’ voegde | |
[pagina 22]
| |
hij er half biddend bij, ‘kon zijn hoogbeschaafde gast hem in deze zaak helpen, indien hij voor hem een opstel maakte, waarmede hij zich ook eens voor de vergadering kon laten hooren.’ De minister was dadelijk tot de vervulling van dit verzoek bereid, hoewel het voor hem wel een wonderlijke taak was, om iets voor de patriotten in een voor hen welgevalligen zin te schrijven, teneinde hunne woede te ontgaan. Hij deed dit op eene wijze, waarbij zijn geweten geheel onbevlekt bleef, terwijl hij voor zijn praatgragen en echter tot redeneeren geheel onbekwamen huiswaard een opstel ontwierp, waarin deze zich als een warm vriend zijner medeburgers aanbood, om aan de huisgezinnen van alle vrijwilligers uit zijn distrikt, welke tegen de buitenlandsche vijanden te veld waren getrokken of zouden trekken, zonder geld zijn geneeskundige hulp te verleenen. Het opstel was in den pralenden patriottischen toon, waarin toenmaals de algemeene stemming van het Parijsche volk zich uitdrukte, geschreven. Het had derhalve, toen de doctor het in een openlijke vergadering voorlas, eene uitwerking, welke volstrekt niet gewenschter had kunnen zijn. Men nam het patriottische aanbod met daverenden bijval aan; de invloedrijkste medeleden overlaadden den redenaar met loftuitingen; reeds den volgenden dag werd de patriottische gezindheid van den doctor in alle openbare dagbladen geprezen, en zijn edelmoedig besluit anderen goeden burgers ter navolging aanbevolen. Een zoo schitterend gevolg van zijn openlijk optreden bracht den doctor in de vroolijkste stemming, en vervulde hem jegens den minister met hartelijke dankbaarheid. Deze maakte dadelijk van de stemming van zijn gastheer gebruik, daar hij hem dringend verzocht, van eenige zijner beste vrienden in de burger-commissie te eischen, om bij hem en zijn buurman de huiszoeking te voltooien, welker voortgang onlangs juist in deze beide huizen afgebroken was. Op zulk een wijze zou voorkomen worden, dat de Burgerraad zich in de zaak mengde, hetwelk onmisbaar | |
[pagina 23]
| |
zou moeten volgen, indien het daar bekend was geworden, dat er in de straat Aubry-le-Boucher nog twee huizen ondoorzocht waren. De doctor vond dezen raad uitmuntend, en toonde zich dadelijk bereid tot de uitvoering. Het kostte hem moeite zijn ambtgenooten te overreden, zich tegen hem een zoodanige mistrouwende behandeling te veroorloven. ‘Een man van zulk een vaderlandsche gezindheid, als waarvoor wij u kennen,’ zeiden zij, ‘kan men op zijn enkele verzekering vertrouwen; daar is geen verdere huiszoeking noodig.’ Toen echter de doctor bij zijn verzoek voegde, dat hij immers niet alleen in zijn huis woonde, maar omstreeks dertig huurders onder dak had, besloten zij zijn wensch te vervullen en nog dienzelfden dag de huiszoeking ten uitvoer te brengen. De beide commissarissen kwamen des namiddags om vier uur. De doctor ontving hen in de groote voorkamer, waaraan het kabinetje grensde, waar zich Bertrand bevond. De deur, welke uit de voorkamer in het kamertje van den heer Bertrand leidde, sloot zoo slecht, dat deze ieder woord van het gesprek dat zij voerden, verstaan kon. Met genoegen bemerkte hij, hoe goed zijn gastheer de rol vervulde, welke hij met hem afgesproken had. ‘Ziet hier,’ zeide hij tot de beide commissarissen, terwijl hij op de deur van het kabinetje wees, ‘mijne studeerkamer. Er staat een kleine bedstede in, welke op dit oogenblik door een zieken advocaat van het platteland, dien ik onder geneeskundige behandeling en in den kost genomen heb, is ingenomen. Ik kan u de verzekering geven, dat mijn zieke geweer noch sabel bij zich heeft; wanneer het u echter goeddunkt, wil ik hem aanzeggen, dat men zijne kamer, koffers en kisten zal onderzoeken.’ ‘Dat is niet noodig,’ zeiden de commissarissen, ‘daar gij het immers zeker weten kunt, dat hij geen wapens bij zich heeft. Laat ons den armen zieke met rust laten en in de kamers van uw andere huisgenooten gaan.’ De commissie verwijderde zich uit de voorkamer, en doorzocht, geleid door den doctor, alle hoeken van zijn huis, | |
[pagina 24]
| |
van boven tot beneden, zonder iets verdachts te vinden. Na eenige uren trad de doctor geheel tevreden bij zijn gast binnen, en wenschte hem zoowel als zichzelf geluk, dat zij nu beiden buiten alle gevaar van een lastige huiszoeking waren. |
|