VII.
De vervulling der voorspelling.
De rechter, hoewel van hunne schuld overtuigd, wist niet wat hij beginnen moest. Daar meldde zich op zekeren avond een neger der plantage bij hem aan, en verzocht om toegelaten te worden. De rechter liet hem binnenkomen.
‘Massa,’ zeide hij, ‘reeds lang heb ik op eene gelegenheid gewacht om in de stad te komen, teneinde u iets gewichtigs mede te deelen. Eindelijk ben ik met eenige anderen met het vaartuig der plantage naar de stad gezonden, en nu kom ik bij u, om u te zeggen, wat ik weet. Maar niemand moet weten, dat ik bij u geweest ben, anders zullen mijne kameraden mij nog dezen nacht in het water werpen en zeggen dat ik er in gevallen en verdronken ben. En wanneer mijne medeslaven later op het vermoeden komen mochten, dat ik hen verraden had, zouden zij mij zeker vermoorden. Daarom verzoek ik u mij met de anderen gevangen te zetten, en later, wanneer de zaak beslist is, mij onder het een of ander voorwendsel naar een verwijderde plantage te zenden, opdat ik nooit weder op mijne plantage terugkom. Wilt gij mij dat belooven, dan zal ik u alles verhalen, en u bovendien zeggen, waardoor gij de moordenaren tot bekentenis dwingen kunt. Belooft gij mij dat?’
‘Dat niet alleen,’ antwoordde de rechter, ‘maar ik zal bewerken, dat gij uwe vrijheid bekomt, en dat gij veilig zijt voor de wraak van de anderen, indien gij mij de zaak alzoo mededeelt. Wie zijn dan de moordenaars?’
‘De huisnegers,’ antwoordde de slaaf. ‘De oude Obiaman Codjo heeft hen daartoe aangespoord, en al de negers der