Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uit drie landen (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uit drie landen
Afbeelding van Uit drie landenToon afbeelding van titelpagina van Uit drie landen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.98 MB)

ebook (4.26 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uit drie landen

(1900)–Jan de Liefde–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III.
De weergevonden God.

Hij ging naar de deur om te zien wat er geschied was. Het waren de nieuw aangekomenen, die van vreugde juichten en sprongen. Zij hadden den kankantrieboom ontdekt, die toenmaals nog niet zijn volle hoogte en kracht bereikt had, maar die toch reeds een sierlijke en waarlijk schoone boom was. De arme, blinde Heidenen verheugden zich, toen zij hier in een vreemd land, waar zij slechts jammer en ellende verwacht hadden, hunnen god wedervonden, dien zij reeds in hun vaderland gediend hadden. Wel is de levende God dezelfde zoowel in Afrika als hier; maar dezen kenden zij niet. En hoe zouden zij Hem ook kennen, daar zij niets van Hem gehoord hadden? En hoe zouden zij van Hem hooren, daar er toen nog geen zendeling tot Afrika was doorgedrongen, om door liefde gedrongen, Hem, die liefde is, aan de Afrikanen te prediken. Hadden zij dien God gekend, hunne vreugde over den in hun vaderland gekenden en hier wedergevonden boom ware voorzeker minder groot geweest; maar dan zouden zij ook nooit met zulk een donkerheid de toekomst hebben ingezien, en nooit zou hun tegenwoordige toestand hun zoo drukkend geweest zijn.

Van het oogenblik af dat zij deze ontdekking gedaan hadden, nam hunne terughoudendheid jegens hunne lands-

[pagina 14]
[p. 14]

lieden op de plantage een einde. Dat deze met hen denzelfden god vereerden, dit verbond hen onderling. Weldra kwam het tot een wederzijdsch vragen en antwoorden, en verhalen alsof zij oude bekenden waren, die elkander voor het eerst ontmoetten.

‘Welken god hebben de Bakras dan toch?’ vraagde een der nieuwelingen.

‘Dat is moeielijk te zeggen,’ antwoordde een der oude plantagenegers, ‘zij spreken daarover nooit. Wij hebben hen nooit zien offeren. Zij komen wel menigmaal bij groote hoopen bijeen, om samen te eten en te drinken; zij maken ook wel muziek en dansen, zooals wij Banjaas dansen, maar of zij een god hadden, dat wisten wij langen tijd niet. Eindelijk hebben wij toch ontdekt, wie hun god is. Het is een kleine grijze vogel. Zij maken een huisje of hangen een klein kastje of een gebroken kruik in hun voorhuis aan den wand, en dan komt de vogel en bouwt daarin zijn nest. Wanneer nu het dier daarin zit en zingt, denken de Bakras dat hij met hen spreekt. Zij staan dan een geruimen tijd voor hem en spreken met hem in hunne taal, en bidden hem aan. Daarom noemen wij dien vogel Bakra-Gado (de god der Europeanen). In onze huizen komt hij niet, en hij spreekt ook niet met ons, want hij weet wel dat wij den boom aanbidden.’

‘Danst gij hier ook Winti?’ vraagde eene der vrouwen.

‘Wel zeker,’ antwoordde een der mannen, ‘wij hebben hier vele Winti-mama's en onze Gadoman (priester) danst zelfs Winti in het vuur.’

‘Dat hebben wij in Afrika ook gezien,’ zeide de andere, ‘er zijn ook onder ons een paar Loango vrouwen, die somtijds de Winti hebben.’

‘Wij verlangen zeer,’ riep wederom een andere, ‘dat wij spoedig eens onder den kankantrieboom bijeenkomen en hem offeren kunnen; misschien zegt de Winti ons dan, hoe het hier met ons gaan zal.’

‘Dat kan spoedig geschieden,’ antwoordde Dezember, een oude plantageneger, die voor een Lukuman (waar-

[pagina 15]
[p. 15]

zegger) doorging, en door iedereen geëerd en gevreesd werd. ‘Wij zullen thans onze vrije dagen hebben, daar het nieuwjaar is, en in dezen tijd zijn wij gewoon een geheelen nacht onder den boom door te brengen, hem te offeren en Winti te dansen. Morgen avond moeten wij voor het Bakrahuis (het groote of heerenhuis) bijeenkomen, om dan den geheelen nacht Banja te dansen; massa (de heer) zou het ons kwalijk nemen, wanneer wij hem verzochten eerst te offeren; maar den volgenden nacht zullen wij onder den boom doorbrengen, zooals de Gadoman gezegd heeft. Morgen avond zal hij het massa verzoeken, en dan zullen wij het in het negerdorp laten bekend maken.’

En zoo geschiedde het ook. Den volgenden dag rustten de negers in hunne woningen, maar des avonds kwamen zij allen, mannen en vrouwen, ouden en jongen voor het heerenhuis bijeen, om hunnen heer te begroeten. Deze was zeer vriendelijk, moedigde hen aan vroolijk te zijn en gebood hun zooveel rum en stroop te geven als zij begeerden. Nu werd er een groot vuur aangestoken, hetwelk door de kreolen (de aldaar geboren negerknapen) onderhouden werd, terwijl er den ganschen nacht onder het slaan van den negertrommel werd gedanst. De Gadoman nam het oogenblik waar, dat de heer naderbij gekomen was, om naar den dans te zien, en verzocht verlof om een volgenden nacht een offer aan hunnen god te brengen. Dit werd hem toegestaan.

Den volgenden dag was gedeeltelijk aan de rust, gedeeltelijk aan voorbereidselen voor den aanstaanden nacht gewijd. Er werden eieren gezocht en in kalabassen gelegd, kippen gevangen en geslacht en het bloed zorgvuldig in kalebassen opgevangen, ook een witte haan en een zwarte geit, tot het hoofdoffer bestemd, op dezelfde wijze gedood, en waarvan geen been gebroken en geen knookje beschadigd mocht worden. Daarop werden deze dieren met rijst en boonen gekookt, en dat wel zonder zout, daar hunne offers niet gezouten mochten worden. Ook werd er in het heerenhuis om eenige flesschen wijn verzocht, ten einde die ten drank-

[pagina 16]
[p. 16]

offer te plengen. De groote negertrommel werd geplaatst, de Wintimannen bereidden zich schorten vau een zekere soort gras; de Wintimama's zagen hunne schellenkleederen en doeken na, die zij bij deze gelegenheid wilden gebruiken, en verstelden wat te verstellen was, terwijl eenige vrouwen het kreolenbad gereed maakten. Dit laatste geschiedde op de volgende wijs. Op den morgen van den dag, op welken des nachts aan den boom geofferd zal worden, wordt er een tamelijk groote kuip met water gevuld en onder den boom gedragen. Dan wordt het gras, dat rondom den boom groeit, uitgetrokken en met eenige der rondom den stam groeiende plantjes en bladeren van den boom zelf in het water geworpen. Daarna wordt er van den boom een zegen afgebeden en alzoo het water met veel ceremoniën gewijd. Tegen den avond wordt de kuip op een kruisweg geplaatst en al de kreolen der plantage geroepen, om met het gewijde water gewasschen te worden, en wel niet alleen aan handen en voeten, maar van het hoofd tot de teenen. Als spons gebruiken zij daarbij - een levende zwarte haan, die echter spoedig onder die bewerking sterft, en van welke eindelijk niet veel meer overblijft. Want de wasschers gebruiken het dier niet slechts in schijn, maar wrijven daarmee de zwarte huid der kreolen op een gevoelige wijze. De kreolen mogen zich hierbij niet bewegen, hoe smartelijk die wassching ook vallen moge, vooral in den beginne, wanneer de haan nog spartelt en met zijn sporen niet zeer liefelijk streelt. Doch de arme haan kan zich weldra niet meer verweren.

Deze wassching, zeggen zij, beschermt de kreolen niet alleen voor den dood, maar zelfs voor ziekte. Hoewel het nu reeds dikwijls gebeurd is, dat er kreolen zijn geweest, die zeer spoedig na deze wassching zijn ziek geworden en gestorven, en wel tengevolge van den daarbij uitgestanen angst en smarten, of ook wegens de al te zware verkoeling, zoo is toch het geloof aan de uitwerking van deze zaak zoo ingeworteld in de verduisterde harten der heidenen, dat zij zich daardoor geheel en al laten innemen.

[pagina 17]
[p. 17]

Wanneer de wassching is afgeloopen, wordt de kuip naar de rivier gedragen en daar nedergezet; daar blijft zij staan totdat het volkomen eb is, wanneer haar inhoud zorgvuldig in de rivier uitgestort wordt, opdat door het zoute water al het booze, dat de kreolen heeft aangekleefd, benevens de kiem der krankheden en des doods in den grooten oceaan moge worden weggevoerd, om nimmer weder terug te komen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken