| |
| |
| |
VIII.
De engelen verheugen zich.
Al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw.
Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken.
Jez. I v. 18. I Tim. I v. 15.
De verwaandheid des dokters, die reeds op het eerste gezigt den grijsaard had ter dood veroordeeld, deed hem verzuimen zich met eenige zorgvuldigheid te overtuigen of hij werkelijk dood was en Neno was er zelf zoo volkomen van overtuigd, dat hij eenige oogenblikken met afgewend gelaat bij het lijk stond, in diep gepeins verzonken over het treurig uiteinde van den planter.
| |
| |
Voor dat hij echter afscheid nam tot op den grooten oordeelsdag van hem, die zijn meester was geweest, beschouwde de neger hem nog eens voor het laatst, en het dek opligtende, nam hij de eene hand des grijsaards en bragt die aan zijne lippen met eerbied en warmte, daartoe gedreven door dat gevoel, dat den negerslaaf, die eens zijne meesters heeft lief gehad, nimmer verlaat. Toen hij zijne lippen drukte op die hand, die hem zoo dikwerf had mishandeld, sidderde hij plotseling en zijn oog schitterde van vreugde. Neno was geen dokter, maar er was iets, dat hem zeide, dat dit noch de stijfheid, noch de ijzige koude des doods was. Hij legde voorzigtig zijne hand op het hart en na eenige seconden van ongerustheid, die hem den adem deed inhouden, voelde hij het bijna onmerkbaar kloppen.... In één oogwenk
| |
| |
was hij de trappen af en had hij verzocht, dat men met den meesten spoed eenen anderen geneesheer zou halen, dan den zoo even vertrokkenen, wiens bekwaamheid hij nu in twijfel trok. Terwijl hij hem afwachtte, durfde hij de kamer des planters niet binnen gaan, uit vrees dat zijne tegenwoordigheid hem op nieuw verschrikken zou, wanneer hij tot zichzelven kwam. Weldra kwam de dokter. Neno stond in gespannen verwachting aan de deur, en toen de dokter na eenige oogenblikken uit de kamer kwam, vroeg den neger hem haastig:
Welnu?
Hij is niet dood, zeide de dokter.
Neno ademde vrijer.
De onverschoonbaarste onoplettendheid alleen, vervolgde de dokter, heeft zulks kunnen doen gelooven; deze toestand is slechts het gevolg eener hevige crisis....
| |
| |
maar juist het doorstaan dier crisis schijnt mij te bewijzen, dat er nog meer hoop is, dan men oppervlakkig zeggen zou.
O! waarlijk, riep Neno uit, is er nog eenige hoop?
Deze man is niet zeer oud en nog blijkt het, dat hij van een sterk gestel moet zijn.... Ik zal U iets voor hem zenden en zelf binnen twee uren terug komen.
Deze twee uren vielen Neno, die niet bij den grijsaard durfde gaan oneindig lang. De dokter kwam terug, zoo als hij beloofd had, en zeide dat de koorts blijkbaar verminderde, maar dat hij, uit de vreemde woorden die hij had kunnen opvangen, meende te moeten besluiten, dat de ziekte buitengemeen verergerd zoo niet veroorzaakt was geworden door eene zedelijke oorzaak. Om den dokter te helpen, dacht Neno, dat het goed zou zijn hem
| |
| |
alles te zeggen, wat hij wist. Hij verhaalde hem het vroegere leven des planters, den dood van Asa en zijn eigen verlies van eenen arm; hij zeide hem, hoe hij eens des avonds de stem van den planter had herkend, terwijl deze om eene aalmoes vroeg, dat hij hem tot zijne woning had gevolgd, hem had doen verzorgen van het geld, dat hij had opgespaard, sedert hij zich had vrijgekocht en welken indruk zijne tegenwoordigheid had gemaakt op het ontstelde brein van den zieke.
De dokter scheen zeer voldaan, toen hij al deze bijzonderheden vernomen had.
Ik zou gaarne bij hem gaan en met hem spreken, zeide de neger; O! ja, ik heb hem veel te zeggen, maar misschien zou ik hem op nieuw verschrikken....
Wees gerust, antwoordde de dokter, ik zal hem er op voorbereiden U te zien,
| |
| |
zoodra er mogelijkheid toe zijn zal, en ik hoop zelfs, voegde hij er met schranderheid bij, dat eenige opwekkende woorden van eenen trouwen dienaar zoo als gij, ten minste even zoo veel zullen uitwerken als mijne voorschriften.
Het was eene gelukkige dag voor Neno. Hoe vurig bad hij tot God en hoe verheugd ontving hij elk gunstig berigt. Toen de dokter den volgenden dag zag, dat de zieke langzamerhand geheel tot kennis was gekomen, bereidde hij hem voor op het wederzien van Neno. De kranke scheen ongerust op het hooren van dien naam, maar de dokter haastte zich er bij te voegen, dat hij aan de edelmoedige getrouwheid van zijnen voormaligen slaaf al de zorg verschuldigd was, die men in de laatste dagen voor hem gedragen had. Hij herinnerde zich de omstandigheid van den
| |
| |
neger en het goudstuk.... Zijn gelaat drukte te gelijk verrassing en bewondering uit.
Ik wil hem zien, zeide hij met eene diep bewogen stem.... arme Neno.... o! dat hij hier ware....
Hij zal dadelijk hier zijn, zeide de dokter, maar wees bedaard, hij is dáár, hij wacht als een altoos getrouw dienaar.
Neno luisterde aan de deur; op een teeken van den dokter snelde hij naar het bed van Mijnheer Brunel, en zijne hand grijpende, overlaadde hij haar met kussen en tranen, terwijl hij snikkende stamelde:
Lieve meester!.... arme meester!.... wat is Neno blijde!....
De planter sprak niet, maar een traan biggelde langs zijne wangen, een traan, zoo als hij er nog nooit eenen geweend had. Het was bewondering, berouw, liefde; het was de mensch, die weder te
| |
| |
voorschijn kwam, na veertig jaren lang diep te zijn begraven geweest.
O! wat is de magt des Heeren groot, en wat zijn Zijne wegen wonderlijk! Hij spreekt, en het hart is getroffen. Hij leidt de gebeurtenissen en uit haren door Zijne voorzienigheid bestuurden gang, bewerkt Hij Zijne heerlijkheid en het heil der menschen. Een alledaagsch woord, eene in onze oogen zeer natuurlijke omstandigheid zijn Hem genoeg, en terwijl het menschelijk oog niets buitengewoons ontdekt, dringt de ontzigbare zegen door, aangebragt door een woord, eenen blik, eene gedacht.
De dokter meende, dat hij zich nu gerust verwijderen kon en liet den planter met den neger alleen. Om den man, dien hij met een zeker genoegen zijnen meester bleef noemen, niet te verpaoeijen en om hem het spreken te beletten, wilde Neno
| |
| |
hem al zijne lotgevallen verhalen, sedert de planter zijn vermogen verloren had. Hij deed met zigtbare vreugde uitkomen, wat God voor zijne ziel had gedaan.
Meester, zeide hij aan het einde van zijn verhaal, de goede Heiland heeft Neno bewaard; Hij heeft hem den armen meester doen vinden; Hij wil U genezen, meester, geloof in Hem en heb hem lief en gij zult gelukkig zijn.
Mijnheer Brunel antwoordde niet; een geheel nieuw gevoel overmeesterde hem en om dat uittedrukken had hij woorden noodig, die nog nooit zijne lippen hadden beroerd. Neno had hem niet gezegd, dat hij hem vergeving schonk, want hij meende zich veel te ver beneden den planter om zich dat woord te veroorloven, maar zijne vreugde, zijne tranen en zijne bijna kinderlijke liefkozingen spraken voor hem
| |
| |
en de grijsaard had dat uur zijn hart reeds duizendmaal voelen tintelen van berouw en van dankbaarheid jegens zijnen edelmoedigen slaaf.
Neno, zeide hij eindelijk, goede Neno, gij hebt mij dan vergeven!
O! meester, zeg dat niet; gij moet den goeden God vergeving vragen.
God.... zeide Mijnheer Brunel zuchtende.... Ach! zal Hij mij vergiffenis schenken?
Ja, ja, riep Neno uit, regt verheugd dat hij op zulk eene vraag mögt antwoorden; de goede God vergeeft zoo gaarne en Hij heeft de menschen zoo lief, dat Hij voor hen Zijnen Zoon Jezus aan den kruisdood heeft overgegeven.
Maar ik heb zoo veel kwaad gedaan! Ik ben zoo wreed, zoo slecht geweest.
Maar toch niet zoo slecht als God goed is, meester!
| |
| |
Neno, uw vader....
Asa is bij den Heiland, hij is gelukkig, zeide Neno, hem in de rede vallende.
En gij zelf, hernam de planter, zinspelende op de verminking, waarvan hij de oorzaak was geweest.
Neno is ook gelukkig, zeide de neger; de goede God heeft hem zijne zonden vergeven en heeft hem thans weder het geluk geschonken zijnen meester weder te vinden.
Dit zeggende plaatste hij zich uit een verheven gevoel van kieschheid zoodanig, dat de zieke den verminkten arm niet zien kon, die hem zulke bittere herinneringen gaf.
Neno, hernam de grijsaard, hij moet inderdaad zeer goed zijn, die u zoo goed heeft gemaakt!
Ja, meester, zoo is het. God heeft groo- | |
| |
te dingen gedaan aan den armen zwarten zondaar; want Neno is ook zeer slecht geweest, maar het bloed van Jezus reinigt van alle zonden.
O! mijne zonden zijn zoo groot en menigvuldig! dat de Heer zich mijner erbarme!
Amen! lieve meester, dat Hij u vergeve en u zegene! O! Hij heeft Neno wel vergiffenis geschonken, waarom zou Hij het dan den meester niet doen, indien de meester Hem bidt in den naam van Jezus? Christus is het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt.
De grijsaard maakte wel nog eenige tegenwerpingen, maar de neger wist er altijd met eenig troostwoord uit de Schrift op te antwoorden, en het aantal der tegenwerpingen was vrij wat spoediger ten einde dan het aantal der beloften van het Woord des levens.
| |
| |
Hoor, meester, zeide Neno, dit zegt de Almagtige, de opperste regter van hemel en aarde.
Toen nam hij zijn boek; het was de Bijbel, en er al de plaatsen in opzoekende, die het meest geschikt waren voor den toestand des grijsaards, begon hij hem dezelve voor te lezen.
O! het was treffend dien waren discipel van Christus, gedreven door de vurigste liefde, de blijde boodschap des heils te zien brengen aan den moordenaar zijns vaders, aan zijnen eigenen beul! Van welke lippen kon de leer der vergeving en der liefde liefelijker vloeijen, dan van die des negers!
De dokter had zich niet bedrogen. Zijne middelen hielpen, maar de genezing der ziel liep die des ligchaams vooruit. De Heilige geest werkte met magt in het hart des
| |
| |
planters en hoe afzigtelijker de trekken van den ouden mensch waren geweest, zooveel te heerlijker was het nu den nieuwen mensch te aanschouwen, die zich door de wedergeboorte ontwikkelde.
Na eene maand begon de planter te herstellen. Leunende op den arm van Neno ging hij naar de kerk. Daarheen wilde hij zich begeven, de eerste maal, dat hij uitging. Daar kon hij zich in het gebed vereenigen met hen, die in het geloof wandelen, en met een hart vol van berouw en vreugde kon hij instemmen met de schare der broederen:
Jezus neemt de zondaars aan!
Roept dit troostwoord toe aan allen,
Die van 's levens regte baan
Op den dwaalweg zijn vervallen:
't Regte pad leert Hij hen gaan,
Jezus neemt de zondaars aan!
Jezus neemt de zondaars aan,
Mij ook heeft Hij aangenomen,
| |
| |
'k Mag vertrouwend tot Hem komen:
'k Juich dan, zelf aan 't eind der baan,
Jezus neemt de zondaars aan!
|
|