| |
| |
| |
VI.
De bevrijding.
Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn.
Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den geest.
Joh. VIII vs. 36. Rom. VIII vs. 1.
De kogel, die Asa getroffen had, was in zijn ligchaam gebleven, na hem eene rib te hebben verbrijzeld. Eene uitsnijding, werd nutteloos geoordeeld, want de geneesheeren verklaarden, dat de wond doodelijk was en dat men den ongelukkige eene zeer smartelijke operatie zou moeten doen ondergaan zonder de minste kans van eenen
| |
| |
goeden uitslag. Men meende echter den neger zelven te moeten laten beslissen.
Het leven van Asa, antwoordde hij, behoort hem niet toe, en God beveelt hem het bewaren, of ten minste daartoe allee in het werk te stellen, wat in zijn vermogen is.... indien de geneesheeren, die wijs zijn, gelooven dat zij den armen zwarte nog redden kunnen, moeten zij het beproeven. Asa zal God om moed bidden, opdat hij de smarten als een Christen verdure.
Die moed verwonderde; men besloot echter, na rijp beraad, van de operatie aftezien.
Dikwijls reeds had Asa naar zijnen zoon gevraagd, want wel had hij hem bloedende naast zich zien nedervallen, maar zelf buiten kennis gebleven zijnde, wist hij niet, wat deszelfs lot geweest was, en de wijze, waarop men had getracht zijne on- | |
| |
gerustheid te doen ophouden, was hem zoo ontwijkend voorgekomen, dat zij er nog te grooter door geworden was. Asa vroeg als eene bijzondere gunst om een bezoek van den predikant. De man Gods liet zich niet wachten.
Arme broeder, zeide hij, naar zijn bed gaande en hem de hand reikende, gij lijdt veel....
O! ja, Mijnheer, veel! zeide de neger met eene zwakke stem.... maar ik geloof, dat het weldra gedaan zal zijn - Asa zal weldra daarboven verschijnen.
Ja, daarboven, Asa, waar de regtvaardige Regter is.
En hoe zult gij u voor Zijnen regterstoel stellen?
Asa is een zeer ellendig zondaar, maar Jezus Christus is voor hem gestorven, en hij zal eenen Heiland op den Zetel des Regters vinden.
| |
| |
De predikant scheen zeer verheugd over dit antwoord, maar daar hij sommige levensbijzonderhedendes negers kende, duchtte zijne christelijke ondervinding eenigen strik voor den ongelukkigen Afrikaan. Hij vreesde, dat de lange reeks van ongelukken, welke hij had ondervonden, misschien voor hem de grond van eene valsche zekerheid geworden ware. Helaas! maar al te vaak ziet men hen, wier leven met lijden was vervuld, dat lijden stellen in de plaats des Verlossers! Hunne droefheid is menigvuldig geweest en daarom, verbeelden zij zich, moeten zij noodwendig behouden worden. Als of Gods woord ons niet duidelijk leerde, dat wij alleen kunnen behouden worden door het bloed van Christus!
Asa, zeide de predikant, waarom hoopt gij eenen Heiland te vinden in den Heer Jezus Christus.
| |
| |
Omdat zijn Woord, antwoordde de neger, verklaart, dat ‘degene, die in Hem gelooft niet zal beschaamd worden.’ Asa gelooft, dat de goede Jezus het Lam Gods is, dat zijne zonden wegneemt; en, voegde hij er bij, terwijl hij trachtte zich de eigene woorden der Heeren te herinneren, ‘De schrift kan... niet.... te niet gedaan worden.’
Ja, hernam de predikant, zijn Woord zal niet voorbijgaan! Zalig is degene, die het geloovig aanneemt! Het is het licht des geestes en het leven des harten; het verlicht en versterkt, het leert en troost.... Maar gij kunt dan lezen?
Neen, maar mijn zoon kwam dagelijks bij mij zitten, en hij las mijn voor uit de schrift.... Hem hoorende, zag ik wel in, dat ik tegen God gezondigd had, en dat, terwijl ik alleen dacht aan het kwaad, dat mijne blanke meesters mij deden, ik het kwaad
| |
| |
vergat, dat ik had bedreven tegen den Grooten Meester in den hemel; ik besefte eindelijk mijne zonden, en toen ik het inzag, hoe heilig Gods wet is en hoe geducht het oordeel des Eeuwigen is, toen was het mij goed te vernemen, dat Jezus voor ons gestorven is, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, behouden worde.
En toen zaagt gij op het kruis van Jezus, als op het eenige middel tot uw behoud?
Ja, toen, en altijd, en ook nu. De arme zondaar Asa heeft geene andere hoop dan in de genade Gods in Christus, en hij vertrouwt, dat degene, die hem heeft opgezocht, toen hij verloren was, hem niet zal verlaten en de overwinning zal geven in het leven of in den dood.
De toon, waarop Asa deze woorden uitsprak, overtuigde den predikant, dat zij diep gevoeld werden.... Hij beschouwde
| |
| |
een oogenblik, stilzwijgend, het kalm en onderworpen gelaat des negers, waarop zich van tijd tot tijd een pijnlijke trek vertoonde door de smart, die hij trachtte te verbergen.
Broeder, zeide de leeraar getroffen, heb geduld; ‘het lijden des tegenwoordigen tijds is niet te vergelijken bij de toekomende heerlijkheid.’ O, hoeveel beter is het de arme slaaf Asa op dit leger der smart te zijn, dan de wreede planter, die....
Asa viel hem in de rede.
Hij is zeer te beklagen, ja, want hij kent den Heiland niet.... O! dat de Heer hem het berouw en het geloof geve om behouden te worden? Bid voor hem, Mijnheer! hij heeft het zeer noodig....
De leeraar voelde eenen traan van aandoening langs zijne wang biggelen. Asa verzocht hem, nog wat digter bij hem te
| |
| |
komen, en toen zeide hij met eene zachte stem tot hem:
Zeg mij zonder schroom, wat er met Neno gebeurd is. Met de hulp van boven kan ik dien slag verduren.... verberg mij den dood mijns zoons niet....
De predikant kon hem niet antwoorden, maar hij beloofde naar hem te vernemen en zoodra hij er iets van wist, terugtekomen en het hem mede te deelen.
Toen verwijderde hij zich, vervuld met de gedachte aan de magt van het Evangelie in het hart, waarin het met de nederigheid des kinds ontvangen wordt.
Een ander tooneel van smart had niet ves van daar plaats gehad. De kogel, die Neno getroffen had, had hem den linkerarm doorboord, en dezen had men dadelijk moeten afzetten.
Het kind onderging dit met zooveel moed
| |
| |
en bedaardheid, dat allen, die er bij tegenwoordig waren, van bewondering getroffen waren.... Alleen in het pijnlijkste oogenblik der kunstbewerking, trok zijn gelaat smartelijk te zamen, en diegenen, wier oor het digst bij zijne lippen was, konden hem deze woorden half luid hooren uitspreken: Jezus.... help mij!....
De afzetting slaagde zoo gelukkig, dat men er na eenige dagen geen bezwaar in vond, Neno zijn reeds meermalen herhaald verzoek in te willigen om zijnen vader te bezoeken.
Juist toen hij naar hem toe wilde gaan, kwam de predikant om aan zijne belofte te voldoen bij het kind, vond hem gereed om naar zijnen vader te gaan en ging er met hem heen.
Toen zij binnenkwamen, had er zich een verschijnsel opgedaan, dat door de genees- | |
| |
heeren was voorzien, hunne vrees regtvaardigde en het einde des negers verhaastte. Hij was buitengemeen zwak, en toen Neno aan zijn bed kwam, had hij geene kracht om zich op te rigten, noch om de armen uit te strekken. Een straal van vreugde verhelderde zijn gelaat, en toen zijne oogen op den verminkten arm zijns zoons vielen, hief hij ze ten hemel met eene uitdrukking van smart en tevens van smeeking tot God.
Men kon zien, dat hij bijstand vroeg voor het slagtoffer en vergiffenis voor den beul.
Vader, riep Neno uit, wees niet bedroefd om mij, ik lijd geene pijn meer, en onze Hemelsche Vader zal voor mij zorgen.
Ja, zeide Asa met eene zoo zwakke stem, dat men moeite had om hem te verstaan, ja, God is zeer goed, Hij verlaat degenen niet, die op Hem vertrouwen.... Neno, herinnert gij u den dag, toen gij gebeden
| |
[pagina t.o. 72]
[p. t.o. 72] | |
Lith v E[mr]ik & B[in]ger, Haarl
| |
| |
hebt in de hut van uwen vader.... Ik heb hem nooit vergeten.... God heeft u verhoord.... Hij heeft uwen vader al zijne zonden vergeven en Hij zal hem weldra in het eeuwige leven doen ingaan.
Toen wendde hij de oogen naar den leeraar.
Mijnheer de predikant, zeide hij, gij, die den prijs der zielen kent, O! waak over mijn kind.... Ik beveel hem u aan in den naam des Heeren....
De smart belette hem voorttegaan en perste hem een klagelijk gesteen af.... Zijne hand zocht die zijns zoons, die zich over zijn leger boog, met de oogen vol tranen en hem liefdevolle woorden toefluisterde. Asa scheen buiten kennis te geraken en zijn gesteen hield eenige oogenblikken aan. De smart scheen echter te verminderen en hij opende de oogen weder, die hij gesloten
| |
| |
had gehouden. Het scheen, dat hij iets aan den predikant had te zeggen.
Waarde leeraar.... zeg aan den meester, dat de stervende Asa hem smeekt zich tot God te bekeeren.... Dank.... voor uwe zorgen.... God is met mij.... Hem zij de eere!.... De slaaf zal weldra vrij zijn.... met de ware vrijheid.... indien de Zoon.... Neno.... zeg mij nog eens de woorden des Heeren Jezus....
Het kind boog zich over zijnen vader heen en sprak het vers uit de schrift:
‘Indien de Zoon u vrijmaakt, zult gij waarlijk vrij zijn.’
Ja, waarlijk.... hernam Asa, ja, vrij in den hemel.... weldra voor den armen neger....
Hier vouwde hij de handen, en gedurende eenige oogenblikken zag men zijne lippen bewegen, maar zonder de woorden
| |
| |
te kunnen verstaan, welke hij fluisterde.
De predikant stond daar met plegtigen ernst en in de ziel bewogen; Neno weende en hief de oogen ten hemel; de onverschilligen zelfs, die van dit tooneel getuigen waren, konden hunne aandoening niet meester blijven.
Nog eenmaal opende Asa den mond, en alsof God hem de noodige kracht had willen verleenen om bij zijnen laatsten snik Hem te verheerlijken, zeide hij langzaam, met eene heldere stem en eenen glimlach op de lippen: Jezus! U zij de heerlijkheid!... kom.... ja.... kom....
Deze woorden werden gevolgd door eenen snik, het was de laatste. De ziel van Asa was gedragen in Abrahams schoot.
|
|