| |
| |
| |
V.
De genoegens van eenen planter.
De goddeloozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hunnen boog gespannen, om de ellendigen en nooddruftigen neder te vellen; om te slagten, die opregt van wege zijn.
Ps. XXXV U vs. 14.
Vloeken, en liegen, en doodslaan, en stelen; zij breken door, en bloedschulden raken aan bloedschulden.
Hosea IV vs. 2.
Verscheidene maanden waren er verloopen en de wraakzucht van den planter bekoelde of liever veranderde van grond en voorwerp, en Asa zoowel als zijn zoon mogten eenige verademing in hunne kwellingen ondervinden. Eens was het zondag. De klok der plantaadje had de slaven tot het maal bijeengeroepen; velen hunner gingen tegenover de vensters van den planter
| |
| |
in de schaduw van eenen boom bij elkander zitten.
Weldra begonnen zij eene dier klagende en zoetvloeiende zangwijzen, die als een overgang van het spreken tot het zingen zijn, en die hunne ziel schijnt te vervullen met dien bijna aangenamen weemoed of dat bijna weemoedige genoegen, waarvoor men geenen naam heeft.
Toen het gezang geëindigd was, begon een jeugdig neger, die nog slechts weinige maanden in slavernij had doorgebragt, tot zijne broederen te spreken over alles, wat hij reeds geleden had, en elk hunner verhaalde nu, wat hij alzoo had moeten verduren.
Mareo had eenen vader, zeide de jonge neger, eenen zeer ouden vader; hij moest runderen hoeden, en daar zijn arm niet meer zoo krachtig was als die van eenen
| |
| |
jongeling, kon hij op zekeren avond den paal, waaraan het dier wordt vastgebonden, niet diep genoeg in den grond stooten, en toen men den volgenden morgen bevond, dat er eene koe aan de kudde ontbrak, werd de arme vader geslagen, zoo geslagen, dat Marco acht dagen daarna geenen vader meer had.
De negers zagen den jongen Afrikaan, die gesproken had, met medelijden aan. Een ander nam het woord.
Ik had eenen broeder; hij wilde zijne vrouw, die gestorven was, begraven, maar de meester, hem betrapt hebbende, liet hem aan eenen boom binden en liet toen drie van zijne kwaadaardigste honden op hem los, die hem verscheurden, en ik heb geenen broeder meer.
De negers ijsden bij het denkbeeld, dat hetzelfde lot elk hunner ieder oogen- | |
| |
blik bedreigde.... Een derde slaaf vatte het woord op.
De arme Meke, mijne moeder, was zeer oud, en zij kon bijna niet meer gaan, en eens dat de meester haast had en zij uitgeput van vermoeijenis nederviel, trok hij zijn mes uit den zak en gaf de negermoeder onderscheidene steken in den rug, zoo bleef zij verscheidene uren aan den weg liggen en gaf toen den geest; en daar het alleen negers gezien hadden, deed men den meester niets....
Een vierde slaaf wilde spreken, toen hij werd wederhouden door eene negerin, die met hare armen zwaaide en naar den mond wijzende, te kennen gaf, dat zij niet spreken kon.
Ja, Ja, zeide een neger, ik zal u zeggen, wat het is. Haar meester is zoo wreed, dat hij zijne eigene vrouw slaat, die blank
| |
| |
is. Eens had hij haar zonder eten of drinken opgesloten; de goede slavin, de kwellingen harer meesteres niet kunnende verdragen, opende haar de deur; maar de meester was zoo woedend, toen hij terug kwam, dat hij een gat in eene plank maakte en de arme slavin noodzaakte hare tong door dat gat te steken. Toen zij het gedaan had, hield hij de tong aan de andere zijde der plank vast en doorstak haar met eene vork, zoodat de slavin hare tong niet kon terugtrekken en na haar verscheidene uren in dien toestand te hebben gelaten, sneed hij haar eindelijk de tong geheel af, en de slavin is stom.
Dat alles is waar, riep een andere neger en de blanken zijn uitgeleerd in het kwellen der zwarten. Hoort eens, wat mij gebeurd is. Ik had eenen wreeden meester, en eens, dat men mij sloeg, hoorde hij mijn
| |
| |
gejammer; een tergend wreed denkbeeld kwam bij hem op; hij liet zich zijne citer brengen, trachtte haar te stemmen met de kreeten van den armen zwarte en begeleidde met zijn speeltuig zijne klaagtoonen....
De jonge Afrikaan, die het eerst gesproken had, vatte op nieuw het woord op.
Hoort, broeders, zeide hij, ik wil u de dingen uit ons land herinneren.... De duivel is blank en de goede God is zwart; de goede God heeft de zwarte menschen gemaakt naar zijne gelijkenis en de blanken naar de gelijkenis des duivels....
Hij wilde voortgaan, toen Asa en Neno, die juist bij die laatste woorden naderden, hem met zachtheid in de rede vielen en zich beijverden om zijn bijgeloof te bestrijden.
Want Asa en Neno waren geheel en al christen geworden; geen christen, zoo als men christen geboren wordt, ook niet zoo- | |
| |
als men christen gemaakt wordt, met een weinig waters, maar christen zooals men dat wordt door den doop des Heiligen Geestes, door de verandering des harten, door het geloof, dat de liefde voortbrengt.
De vader en de zoon maakten gebruik van deze gelegenheid om de zwarten, die hen omringden, te verlichten, en hunne aandacht gemakkelijk verkregen hebbende, onderwezen zij hen in de waarheden des heils.
Eensklaps werd het raam van de woning van Mijnheer Brunel geopend.
De planter had een gezelschap ten eten. Het nageregt werd eene ware zwelgpartij. Toen de tafels omvergeworpen en de schotels gebroken waren en men geene buitensporigheid meer wist te bedenken, riep de planter al lagchende uit:
| |
| |
Ha! een heerlijk denkbeeld! Eene jagt op de meerlen! Men begreep in het eerst zijne gruwelijke woordspeling niet, en men herinderde zich niet zoo dadelijk dat de meerlen zwart zijn....
De planter ging in het naaste vertrek en kwam een oogenblik daarna met een geweer in de hand terug. Een der gasten scheen het toen te begrijpen.
Ha! zeide hij glimlagchend, dat zoudt gij toch niet durven.
Zou ik niet durven?....
Ik tart U er toe.
Wij zullen zien.... Ziedaar, daar is juist een nest.... Let op!
Toen opende hij het venster.
Hij legde aan op de groep negers, die zich op vijftig schreden van daar bevond en loste de beide schoten te gelijk.... Asa en Neno, vader en zoon, vielen bei- | |
| |
den en hun bloed kleurde den grond.
Mijnheer Brunel werd door een koloniaal geregtshof tot eenige maanden gevangenis straf veroordeeld.
|
|