| |
| |
| |
IV.
De moordaanslag.
Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zet voor zijne vrienden,
Joh. XV, vs. 13.
Mevrouw Brunel was niet onmenschelijk en alleen haar langdurig verblijf te midden der slavernij had haar aan derzelver vreesselijke tooneelen gewoon gemaakt.
Maar het is een onafscheidelijk gevolg van dit afschuwelijk stelsel, dat het de medelijdendste harten verhardt. Aan dien invloed is het dan ook toe te schrijven, dat hoewel Mevrouw Brunel zich beijverde het lot der negers te verzachten, waar het onlijdelijk worden zou en de uitwerkselen der hardvochtigheid van Mijnheer Brunel aftewenden, waar deze te onregtvaardig en te
| |
| |
onmenschelijk was, aan dien invloed is het dan ook toe te schrijven, dat zij hare bemoeijingen niet verder uitstrekte; en maar al te vaak ontstak zij in toorn bij eenigen kleinen misslag der negers en was zij maar al te vaardig om die woede te koelen, zoo eigen aan hen die langen tijd in de koloniën hebben doorgebragt en die dagelijks onder hunne oogen de kastijdingen, welke men den negers doet ondergaan, ziende herhalen, deze eindelijk als regtmatig beschouwen.
Verscheidene malen reeds, had zij eenen luijen en leugenachtigen neger doen straffen en den vorigen avond nog verzocht zij haren echtgenoot hem eene nieuwe straf te doen ondergaan. De wraakgierige slaaf rigtte al zijnen haat tegen mijnheer Brunel, die, in dit geval zoowel als vroeger, in zijne oogen de oorzaak zijner smarten
| |
| |
was en vatte het besluit op om van eene gunstige gelegenheid gebruik te maken ten einde heillooze plannen te volvoeren.... Den dag na de ondergane straf, die welligt onregtvaardig en te streng was geweest, bood zich de gewenschte gelegenheid aan.
De planter en een deel van zijn gezin waren bij eenen nabuur op het middagmaal geweest. Men was lang bij elkander gebleven en het was reeds nacht toen men naar huis terug wandelde. Asa liep vooruit met eene lantaarn in de hand. De gevolgen van den maaltijd vertoonden zich: het gezelschap was vrolijk en men schertste op eene luidruchtige wijze. Asa alleen, naar zijne in het oog vallend sombere en neerslagtige stemming te oordeelen, scheen in de algemeene vrolijkheid niet te deelen. Van tijd tot tijd sloeg hij op het gezin zijns mees- | |
| |
ters eenen zonderlingen blik, dien hij dan rondom zich heen liet dwalen, als om elke heg, elken struik te onderzoeken.... vervolgens boog hij het hoofd een weinig zijwaarts, met dubbele opmerkzaamheid, om eiken klank in zijn luisterend oor optevangen.
Men was aan den hoek van een boschje genaderd. Een geritsel, voor ieder ander dan voor den neger bijna onvemeembaar, deed zich in het gebladerte hooren; Asa sidderde; een trek van helsche vreugde vloog over zijn gelaat; hij hield den adem in, zijn mond was half geopend en als gereed om het gebrul eener bloeddorstige en wilde vreugde te doen weergalmen; zijne oogen waren onafgebroken gerigt op den regterzoom van het bosch, waar langs zij in dien oogenblik voortwandelden; dáár, te midden der dikke duisternis van den nacht, schoten twee vlammende oogen hun- | |
| |
ne vurige blikken op den kleinen troep, die nader kwam, en twee rijen ivoorwitte tanden, vast op elkander geklemd, blonken in de zwarte schaduw.... Dat was het, wat Asa had doen sidderen, en naarmate men de plaats naderde, waar de neger verborgen was, scheen de eerste opwelling van vreugde, geboren uit de hoop op eene weldra bevredigende wraak, plaats gemaakt te hebben vobr een tegenovergesteld gevoel; een traan rolde langs Asaas wang; hij vertraagde zijnen tred, als wilde hij digter bij zijnen meester komen, en zijn gelaat was weder somber en ongerust geworden. Hij was mijnheer Brunel nog slechts weinige schreden vooruit en bijnfi regt tegenover den vreesselijken boom, die den néger aan het oog onttrok.... hij zag eenen geweerloop langzaam dalen.... Mijnheer Brunel, die niet begrijpen kon, Waarom hij langzamer
| |
| |
begon te loopen, riep hem toornig toe:
Wat nu! Asa! hond! kunnen de beenen U niet langer dragen? Loop voort, luiaard, loop voort dan, schildpad!
Het gelaat van den neger nam eene uitdrukking van droef heid en verwijt aan, die scheen te zeggen: Indien gij wist, waarom ik nader bij U kom! zoudt gij mij dan kunnen schelden?....
En in plaats van te gehoorzamen, bleef hij eensklaps staan, en, naar den zoom van het bosch turende, bemerkte hij langs den loop het schitterend oog, dat het vizier des geweers mikkende rigtte.... Hij deed eenen stap achterwaarts om zich tusschen het bosch en zijnen meester te plaatsen; in dezen oogenblik bevonden zich toevalligerwijze de echtgenoot en eene der dochters van Mijnheer Brunel in zijne nabijheid, de eerste eenige schreden voor hem, de an- | |
| |
dere eenige schreden achter hem, zoodat eene tusschenruimte, genoegzaam voor den kogel, het geheele ligchaam des planters bloot gaf.... Dáár plaatste zich Asa om de ledige ruimte aantevullen en een bolwerk daartestellen.... Dit alles had plaats gehad in minder tijd, dan men behoeft om het te verhalen.... Eensklaps deed zich een schrikverwekkend gebrul hooren, woest als het gebrul van een dier, en tevens het geruisch der takken en bladeren, die door eene snelle vlugt werden ih beweging gebragt.
Ontsteltenis maakte zich van allen meester.
Wat is dat? riepen verscheidene stemmen te gelijk.
Wel! zeide mijnheer Brunel, dat is het een of ander wild dier.
Ja, meester, zeide Asa, op eenen zonderlingen toon, en met bijzonderen nadruk
| |
| |
ieder woord uitsprekende, een verscheurend dier; en Asa wilde den meester verdedigen, daarom liep hij minder snel.
Ziet dien slimmen vogel eens aan! riep mijnheer Brunel: wat behendige verontschuldiging voor zijne langzaamheid.... Dat ras bezit alle ondeugden, en zijne luiheid wordt alleen door zijne huichelarij geevenaard. Dit zeggende gaf hij, als om zijne rede te besluiten, den neger eenen zweepslag over de schouders.
Asa vertrok den mond tot eenen bitteren glimlach: hij scheen een oogenblik berouw te gevoelen, dat hij zijne eerste opwelling niet gevolgd had.... De wandeling werd voortgezet, zonder dat men meer acht gaf op het voorval, dat eene stoornis had veroorzaakt en dat weldra vergeten scheen. Asa alleen scheen niet in de algemeene gerustheid te deelen. Uit zijne blikken was
| |
| |
het zigtbaar, dat het gevaar nog niet voorbij was, en daar niemand er meer aan dacht, begreep hij er zoo veel te meer aan te moeten denken.
Wat de onbezorgdheid van het gezelschap en de ongerustheid van Asa begrijpelijk maakt, is dat de laatste kennis droeg van dingen, die hij niet kon ontdekken, en die aan de familie Brunel onbekend waren. De onregtvaardig gestrafte neger had gerekend op de grieven van Asa tegen zijnen meester om hem in zijne wraakzuchtige plannen te betrekken, maar had na diens bepaalde weigering, zijn voornemen toch niet opgegeven en zonder bepaald bekend te zijn met het juiste tijdstip, waarop hij trachten zou hetzelve uittevoeren, vreesde Asa maar al te zeer, dat hij van deze gelegenheid, die hem veel kans aanbood om ongestraft te blijven, zou gebruik maken; hij had in
| |
| |
den loop van dien dag het een en ander opgemerkt, wat zijne bezorgheid ernstig gaande maakte. Van daar dat kwaad vermoeden, dat hem oor en oog had doen spitsen, toen hij den verscholen neger ondektte; en hoewel Asa, sedert den dag, toen zijn zoon op zijn verzoek voor hem gebeden had, bijna volkomen van zijne wraak had afgezien, onder den invloed van een nieuw gevoel, dat hij in zich voelde ontkiemen en zich ontwikkelen, had hij echter eene opwelling van wfeede vreugde niet kunnen onderdrukken bij eene zoo nabij zijnde en zoo zekere wraak. Gedurende één oogenblik had de wraakgierige neger de overwinning behaald op den nieuwen volgeling van Jezus Christus, maar ook in dienzelfden oogenblik had een aangrijpende gedachten zijnen geest overweldigd, het denkbeeld der vergeving door Jezus geleerd, en terwijl hij
| |
| |
met de wellust eens hijena's zijnen meester in zijne verbeelding reeds voor het moordend lood zag vallen, bragt de herinnering hem het beeld zijns kinds voor den geest, op de knieën liggende en met de woorden, op de lippen. ‘Ik bid U Asa een goed hart te geven, opdat hij zijne vijanden liefhebbe.’ De strijd tusschen deze beide lijnregt tegen over elkander staande gevoelens, die elkander zijn hart betwistten, was vreesselijk geweest, maar het betere gevoel had eindelijk overwonnen, en de traan, die langs de wang des negers was gevloeid, was de tolk der zegepraal. Zijnen meester reddende, wilde Asa echter zijnen lotgenoot in het ongeluk niet verraden, en dit maakte zijnen toestand zoo moeijelijk.
Het bosch, waarin men zich bevond, strekte zich uit tot aan de plantaadje van
| |
| |
mjnheer Brunel, en de weg, dien men nog had afteleggen, bood meer dan genoegzame gelegenheid aan voor den reeds eenmaal in zijne wreede hoop teleurgestelden neger. Asa, die zeer ongerust was, verzocht den zoon van mijnheer Brunel digt bij zijnen vader te blijven, want wetende, dat de neger het op mijnheer Brunel persoonlijk gemunt had, meende hij, dat de vrees van een ander te zullen treffen hem zou terughouden, en hoewel de vrees, welke hij liet blijken, ongegrond scheen was zij toch zoo natuurlijk, dat zij zich stilzwijgend aan allen mededeelde. Hoewel hij lachte om zijnen angst, voldeed de zoon van mijnheer Brunel evenwel aan zijn verlangen, en Asa zelf ging aan de andere zijde; dien post had hij voor zich behouden, als de gevaarlijkste zijnde, want hij onderstelde te regt, dat de neger aan den eenen kant
| |
| |
hinderpalen gevonden hebbende, niet zou nalaten naar de andere zijde overtegaan.... Toen hij mijnheer Brunel in zekerheid zag, scheen hij van eenen drukkenden last bevrijd en hij liep zoo digt mogelijk naast zijnen meester en steeds het oor gespitst. Na eenige oogenblikken keerde hij snel het hoofd om en breidde onwillekeurig de armen uit als om den planter te bedekken; op hetzelfde oogenblik schitterde een plotselijke lichtstraal, en deed zich een luide knal hooren. Het kleine gezelschap gaf een kreet van schrik, Asa viel, hij alleen was getroffen. Toen men zich overtuigd had, dat niemand eenig letsel had, ging men naar den neger en rigtte hem op; toen zeide hij met eene zachte en zwakke stem.
Asa zeide het den meester wel, dat er een verscheurend dier was.
Men kwam in geene geringe verlegen- | |
| |
heid te huis: niemand der negers was afwezig; het was onmogelijk iets te ontdekken. Men liet de slaven slaan, zij zwegen. De wond van Asa was niet doodelijk; zoodra hij hersteld was, vergat mijnheer Brunel, dat zijn slaaf hem het leven gered had en dacht alleen aan de omstandigheden, die bewezen, dat hij den moordenaar kennen moest. Asa weigerde moedig zijnen broeder te verraden; mijnheer Brunel werd woedend, dreigde den slaaf, die in zijn besluit volhardde, en eene maand na het voorval, op den dag af, werd Asa aan eenen paal gebonden, en, op bevel van den planter, die hem het leven te danken had, werd de ongelukkige neger, die te edelmoedig was om zijn geheim te ontdekken, met lederen riemen, van stalen punten voorzien, gegeeseld, dat hem het bloed langs den rug vloeide en zijne schouders
| |
| |
ontvleeschd waren. Maar Asa had bidden geleerd; zijne ongelukken hadden hem ten zegen van boven gestrekt, zij waren hem nuttig geweest, en in plaats van woedend te brullen, in plaats van vervloekingen uittebraken, in plaats van zich aan de wanhoop overtegeven, bad Asa, loofde hij God en hoopte hij; in navolging van Hem, die voor zijne beulen om vergiffenis bad.
|
|