Aap en waakhond Fetiman lieten beduusde miereneter Tamanoea gauw een zijdeur uit, genoeg kans voor Anansi om daar bliksemsnel naar binnen te schieten.
‘Ik heb genoeg van kletskousen en kwakzalvers!’ jammerde Koning Kownoe. ‘Niemand kan mij helpen! Dit is de allerergste pijn die bestaat..!’
‘Koning...’ fleemde Anansi, ‘ik breng u troost. Daar zijn nog dingen die méér pijn doen dan die kwaal van u...’
‘Wàt!’ riep de koning woedend. ‘Wat beweer jij daar, jij langpoot-leeghoofd? Durf jij jouw Koning tegenspreken? Wat doet dan wel meer pijn?’
Waarop B'Anansi heel zoetsappig zei: ‘Heer Koning, laat me u vertellen: een leugen doet meer pijn, dan heel die kwaal van u.’
Nu werd de koning pas goed razendkwaad. ‘Jij lelijk miserabel misbaksel!’ riep hij. ‘Durf jij mij lastig vallen met zo'n ongehoorde onzin! Ba Dagoe, smijt die vervloekte vloerboender de stoep af, dat alle acht zijn spillepoten kraken!’
B'Anansi glimlachte alleen maar: ‘Voor één moment, gerespecteerde Koning, was u die kwaal even vergeten. Ziet u, dat ik u help? Ik zeg u echt: een leugen doet meer pijn dan welke kwaal. Als u het wilt, bewijs ik dat.’
De koning werd heel even stil. ‘Denk jij dat wel, Anansi? Ik ken jou langer dan vandaag...
Bewijs die onbeschofte kletsbewering van je...!
‘Als ik u bewijs geef, Heer Koning, geeft u mij dan die Heel-Veel-Geld-Beloning, die u heeft uitgeloofd?’
‘Ik geef je wat je toekomt,’ zei de koning. ‘Dus als je nonsens kletst, Anansi, dan laat ik jou in zoveel kleine stukjes scheuren, dat al mijn onderdanen kunnen kauwen op een onderdeel van jou!’
B'Anansi spoedde zich naar huis, naar Ma Akoeba. ‘Waar is ons jongste kind, die kleine Kwami? Hij moet zijn vader komen helpen met een werk vannacht, voor Heel-Veel-Geld-Beloning!’
Het is al prille duisternis als twee figuren aankomen bij het paleis van Koning Kownoe, waar niemand is te zien. Eén tegel wordt heel zachtjes uit de stoep gelicht en door die kleine Kwami vastgehouden.
‘Doodstil, mijn zoon,’ zegt B'Anansi fluisterend, ‘of anders komt paleiswacht Dagoe Fetiman ons werk verstoren. Nu geef me die schep.’
Anansi graaft een gat, precies zo diep dat Kwami-kind er in kan zitten. Dan legt hij die ene stoeptegel erbovenop. ‘Kwami mijn kind, kun je nog adem halen?’
‘Nee p'pa, maak nog een spleetje dat ik lucht krijg...’
En Anansi prutst een poosje met zijn schep tussen de tegels. ‘Kwami mijn kind, kun je de hemel zien?’
‘Ja p'pa, ik zie de sterren boven schijnen.’
‘Kijk dan gauw naar omlaag, want hier gaat nu de grote plof gebeuren..!’ En daarmee doet B'Anansi vlug zijn broek naar beneden ... en voor je van verbazing bent bekomen, ligt op die stoep een onbeschrijfelijke grote strontedrol, vers uit Anansi's spinnegat!
‘Kwami mijn kind, je weet wat je moet zeggen als iemand wat vraagt?’
‘Ja p'pa, ik heb het goed onthouden!’ roept kleine Kwami. ‘Dan moet ik zeggen...’
‘Stil!’ fluistert Anansi gauw. ‘Ga nog wat slapen tot het ochtend wordt. Ik kruip nu in een gaatje boven's Konings deuren en houd daar in de gaten wat hier allemaal gaat gebeuren.’
De dag is aangekomen en steeds meer voetstappen gaan langs het Koninklijk Paleis: al gauw is daar een oploopje ontstaan. ‘Wat zie ik nou? - Wat zeg je daarvan? Schande! Wat is dat vies! - Zo'n grote poep! - Schandaal! - Een poep op's Konings stoep! Schandaligheid!’