Hoe Anansi werd vastgeplakt
Nadat Anansi in een nabije sloot zijn billen flink gewassen had, ging hij die nacht op zoek in de plantage van de koning, want ergens in een struik had hij zijn broek nog laten liggen. Daar vond hij ook Akoeba's grote tas; die vulde hij meteen maar eventjes met fruit en groenten.
's Morgens heel vroeg riep Ma Akoeba hem, om weer aan het werk te gaan.
‘Laat mij nog even slapen, lieve schat,’ zei hij. ‘Ik heb een nieuwe baan gekregen van de koning, omdat hij zo tevreden is over mijn werk. Ik ben nu nachtwaker, dus moet ik slapen overdag.’
Zo ging hij voortaan elke avond naar de tuin. En's morgens kwam hij thuis, met Ma Akoeba's tas vol heerlijkheden. Hij sloop dan rond op de plantage, en voor het ochtend werd, leegde hij wat fruit- en groentekistjes in de tas; die stonden klaar voor het transport bij zonsopgang. En dat hij handig was, dat wist je al: want hoe de neven van hond Waktiman ook snuffelden in de nacht, er bleken elke ochtend een paar kistjes leeg te zijn.
Dat begon Koning Kownoe te vervelen en hij zei boos: ‘Ik denk dat al die arbeiders en plukkers te veel snoepen van het fruit. Ik zal ze wel wat anders geven.’
Hij liet een kolossale lading kauwgom komen van de snoepfabriek en elke werker kreeg tien pakjes uitgereikt, die hij de hele dag moest kauwen of zijn leven ervanaf hing.
Dagoe-Hond Waktiman en al zijn bloedverwanten hielden er toezicht op, en wie zijn kauwgom uitgekauwd had, moest het uitspugen in een speciale bak en bliksemsnel een volgend stukje tussen zijn kaken steken.
's Nachts toen Waktiman en zijn trawanten weer de wacht hielden, waren ze zo moe, dat ze helemaal niet hoorden hoe Ba Anansi weer zijn slag kwam slaan. Maar toen de koning merkte dat er weer fruitkistjes leeg waren, liet hij de kauwgomrantsoenen verdriedubbelen en die middag mopperden alle fruitplukkers van de kauwspierpijn.
‘Waar is dat voor nodig!’ riepen ze woedend. ‘Houd liever's nachts beter de wacht!’
En bij zonsondergang begon het hondenkoor tegen Ba Waktiman te kankeren:
‘Wanneer mogen wij slapen? De hele dag moeten we opletten dat al dat volk zijn kauwgom in de bak spuugt en dat er als een gek wordt doorgekauwd. Wat is dat voor een hondebaan, we zijn hondsmoe!’
Toen verzon Dagoe Waktiman een list. Van al die uitgekauwde kauwgom liet hij zijn vrienden grote ballen maken. Die plakte hij op elkaar, tot hij een levensgrote pop had. Die pop gaf hij een stok in zijn hand en een werkhelm op zijn kop, en hij zette hem bij de uitgang van de sinaasappelboomgaard, niet ver van waar de kistjes stonden, die de volgende morgen moesten worden opgehaald.
‘Nu gaan we allemaal naar huis,’ zei hij tegen zijn bloedverwanten, ‘en lekker slapen zoals hardwerkende honden verdienen.’
Die nacht kwam Anansi weer aangeslopen met Akoeba's grote draagtas. Hij leegde daar drie kisten grote pompelmoezen in, en wou langs zijn gewone vluchtweg de plantage af. Maar wat stond daar? Een levensgrote wachter op zijn pad, tussen de sinaasappelkisten...
‘Hé-ho! Donder je op!’ roept Anansi onverschrokken, en hij probeert de stok uit de hand van die geheimzinnige schildwacht te trekken. Deze houdt stevig vast en Anansi wordt boos. ‘Als je niet loslaat geef ik je een klap, dat je jouw kop een kilometer ver moet zoeken!’ roept hij vervaarlijk. Maar de andere zwijgt als het graf en laat zich kennelijk niet