gebouw waar een bord hing: snuffelaars gevraagd. ‘Laten we hier ons geluk eens beproeven,’ zeiden ze tegen elkaar.
Ze gingen binnen in een fraai kantoor vol apparaten, waar de uitgekookte projectontwikkelaar Anansi achter een indrukwekkend bureau zat.
‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg de Gewiekste Spin.
‘Wij willen genieten...’, hakkelde Gézo. ‘...van het Land van de Vrijheid,’ vulde Pforny aan.
‘Van welke Vrijheid?’ vroeg Anansi. ‘Gastvrijheid, krimpvrijheid, kreukvrijheid, persvrijheid, belastingvrijheid?’
‘Allemaal tegelijk als het kan,’ zeiden ze.
‘Dat kost dan honderdduizend gulden, vijftigduizend voor ieder,’ zei Anansi en legde al zijn handen open op zijn glimmende bureau. Dat was een slag voor die honden, nog harder dan de knoeten van hun vroegere bazen.
‘Het kan ook goedkoper,’ zei Anansi. ‘Maar dan moeten jullie me helpen.’ Zo kregen Gézo en Pforn een baantje als snuffelaar. Anansi tikte een briefje op de computer en faxte dat naar allerlei vastelanden. Terwijl ze daar op antwoord wachtten liet hij een heleboel heerlijk eten komen van een Gevestigde Chinees.
Dat vonden die honden prachtig, ze waren diep onder de indruk van hun nieuwe baas, zodat ze niet eens merkten dat Anansi bijna alles zelf opat.
‘Zo,’ zei Anansi met volle mond. ‘Jullie krijgen een paspoort en een nieuwe naam, want niemand hoeft te weten waar jullie zitten. Je oude bazen zouden jullie weleens willen opsporen.’
Nu heette Gezorenplatz voortaan gilga en Pfornschlegel was omgedoopt tot pasja lal. Een beetje rare namen, maar eigenlijk veel makkelijker dan de vorige. Ze kregen ook een vliegticket; daarmee moesten ze snel op reis naar een heilige stad.
Uit een koffertje met een compleet nieuwe outfit mochten ze een pak aantrekken, en dat waren toch een paar wonderlijke herenjaponnen! Maar Anansi zei dat ze op pelgrims moesten lijken, dan zouden ze niet opvallen tussen alle andere bezoekers van die Heilige Stad.
Zo gingen ze op reis en in de aankomsthal stond een klein ventje met een groot bord waarop geschreven was:
Herren gilga + pasja + lal
Dat waren zij! Ze mochten met hun koffertjes zó door de paspoortcontrole, omdat ze Pelgrims waren.
Het mannetje stelde zich voor als: ‘mo-isji aangenaam’. Hij droeg een morsige witte herenjurk en hij stonk een beetje uit zijn nek, maar dat kwam van de hitte in dat Heilige Oord. Moismoisi bracht de herders naar zijn huis, waar een hele familie van grote en kleine Moismoisi's hen opwachtte. Of liever: ze wachtten nergens op, ze gingen gewoon hun gang. Steeds als de gasten ergens binnenkwamen, vlogen er kleine Moismoisi's piepend onder het meubilair en daar moesten de groten dan vreselijk om lachen, zodat het een vrolijke drukte was.
Ze kregen een tweepersoonskamer en er werd lekker Surinaams gekookt in dat huis. Wat bewijst dat het betrouwbare personen waren.