| |
Carnaval in het dorp
Bij ons in het dorp was een hond die net zo heette als zijn baas: allebei pastoor. Er was wel verschil; je had hond Pastoor en heer Pastoor, maar allebei waren ze zwart van top tot teen en hadden ze een rossige baard. En vriendelijk allebei! Of je ze nu samen tegenkwam of apart - altijd iedereen groeten: ‘Hallo, hoe gaat het ermee, blaf blaf!’ Steeds een vriendelijk geluid. Dus groette iedereen ook altijd terug: ‘Hallo, heel goed. Hoe gaat het vandaag, ook goed?’
Anansi was algauw bevriend met Hond Pastoor, die soms uren buiten aan de ketting lag als zijn baas van huis was om zijn Heilige Plichten te vervullen. Op een dag zei Hond | |
| |
Pastoor: ‘Vriend Anansi, weet je dat het binnenkort carnaval is?’
Nee, dat wist Anansi niet, hij kwam pas kort daar in het dorp. Hond Pastoor vertelde dat hij dol was op carnaval, want dan mocht iedereen één dag van de ketting en uit zijn stal of kooi, en ze mochten er allemaal zo raar bijlopen als ze maar konden bedenken. ‘Vorig jaar ben ik als kat gegaan,’ zei Hond Pastoor. ‘Zelfs mijn eigen vriendin heeft me niet herkend!’ En hij schaterde zo onbedaarlijk dat Anansi mee moest lachen. ‘Bij ons thuis hebben we ook leuke feestjes,’ zei Anansi. ‘Muziek, met dansen en zingen. Soms is er een wedstrijd voor het allerbeste nummer.’
‘Dát lijkt me leuk!’ riep Hond Pastoor. ‘Nog veel leuker dan verkleden.’
Die hele tijd voor carnaval waren ze aan het fantaseren. Hond Pastoor wilde vreselijk graag een muziek- en zangwedstrijd. Hij speelde zelf heel aardig klarinet en bovendien had hij een prachtig, donker stemgeluid. Iedereen in het dorp kende die stem omdat hij altijd zo vrolijk groette, maar niemand had hem ooit horen zingen. De vorige winter was het flink koud geweest; Hond Pastoor moest vaak in huis blijven als zijn baas op pad was. Daarbinnen had hij goed geoefend met ferme uithalen: ‘Joe-oe-oe!’ Het leek Hond Pastoor leuk om ze allemaal te verrassen met zijn zangstem. ‘Maar je kunt toch niet zingen en klarinet spelen tegelijk?’ vroeg Anansi.
‘Dat is waar,’ zei Hond Pastoor. ‘Dan doe ik het om de beurt.’
‘Ik help je wel,’ zei Anansi. ‘Ik ben een fantastische slagwerker en ik speel allerlei instrumenten tegelijk met al mijn armen. Ik zing er ook nog bij, als je dat wilt.’ (Natuurlijk had hij in zijn achterhoofd dat hij die wedstrijd zelf zou kunnen winnen.)
Ze maakten allerlei plannen, want hoe moest je zoiets eigenlijk aanpakken? Je denkt dat alles zomaar klaar staat bij zo'n songfestival, maar nee, dat is een knap ingewikkelde organisatie.
Heer Pastoor wapperde tevreden met zijn baard op en neer toen hij het plan hoorde. Hij beloofde dat hij voor een mooie prijs zou zorgen, een echte trofee. Hond Pastoor vroeg of ze het zaaltje van het Parochiehuis mochten gebruiken, waar de Bejaardenvereniging altijd samenkwam. Die Bejaarden waren dan tóch carnaval aan het vieren, dus dat moest kunnen. Heer Pastoor zou ook vast rondvertellen dat er een songfestival kwam. Hij was toch de belangrijkste figuur van het dorp, nietwaar? Het zaaltje zou dan zeker volstromen met publiek. ‘Want zonder publiek begin je niks,’ zei Anansi. En hij hing een groot papier op de deur van het Parochiehuiszaaltje, waarop stond:
CARNAVAL
GROOT MUZIEK- EN ZANGCONCOURS
prachtige hoofdprijs uitgeloofd voor
DE BESTE CARNAVALSKRAKER
DOOR DE BESTE ZANGER
iedereen mag meedoen!
wie meedoet wordt begeleid door
SPECIAAL ORKEST onder leiding van
ANANSI DE SPIN
wie niet meedoet: kom allemaal luisteren!
NA AFLOOP GEKOSTUMEERD BAL
Drankjes en hapjes tijdens de wedstrijd op
kosten van de parochie
| |
| |
Vooral dit laatste had veel succes. Iedereen verzekerde zichzelf en de anderen dat hij dat beslist moest meemaken, muziek, zang en hapjes. Hond Pastoor liep zich de benen uit het lijf langs alle boerderijen om zangers te zoeken. Zo kwam hij ook bij de geit-die-zomooi-kon-mekkeren, de haan-die-altijd-hetvroegst-kraaide, en bij die twee dartele veulens die het verschil nog niet kenden tussen hinniken en grinniken. De meeste genodigden zeiden meteen: ‘Ja, leuk!’ Maar er waren toen nog geen carnavalsliederen in ons gebied... Anansi had op zijn papier gezet dat ze een carnavalskraker moesten komen zingen, en wat moesten ze dan zingen? Hond Pastoor zei dat ze dat maar zelf moesten bedenken: een vrolijk lied, en het mocht best een beetje stout zijn, had Anansi gezegd. Zelf bedenken, daar was het bij die Prachtige Hoofdprijs om te doen. De veulens trokken zich meteen terug en alle anderen zeiden dat ze er eerst over na moesten denken.
Ook alle zwaluwen, lijsters en andere vogels die Hond Pastoor onderweg tegenkwam, nodigde hij uit, maar de meeste waren zo verlegen dat ze al wegvlogen voor hij zijn hele plan had uitgelegd.
Tenslotte ging Hond Pastoor nog langs bij zijn vriendin Miss Grimshaw, die op een helling buiten het dorp woonde. Dat was een jolige jonge blondine, waarmee hij een paar jaar geleden een heel avontuur had beleefd. Ze waren toen zo innig met elkaar dat ze een ongelooflijk aantal kleine hondjes hadden gekregen. Totdat zelfs Heer Pastoor het genoeg vond. ‘Jij dekselse kleerkast van een kerel!’ had hij gezegd. ‘Dat kan toch zo niet doorgaan. Per slot ben ík ook niet getrouwd en wij moeten het voorbeeld geven. Denk aan onze pastoorsreputatie.’
Toen hij Hond Pastoor nog een keer betrapt had, legde Heer Pastoor hem een hele week aan de ketting. Toch was Miss Grimshaw nog altijd de geliefde vriendin van Hond Pastoor, ook al waren de kindertjes allang de deur uit. Ze beloofde dat zij zeker zou komen en dat ze nog iemand mee zou brengen.
‘En wat ga jij zelf zingen?’ vroeg Anansi.
‘Ik heb wel een tekst bedacht,’ zei Hond Pastoor, ‘maar die is erg ondeugend. Ik ben bang dat mijn baas daar behoorlijk van zal schrikken. En dat ik dan weer voor straf aan de ketting moet, omdat het een slecht voorbeeld is.’
‘Gaat het over seks of over misdaad?’ vroeg Anansi.
‘Nou nee,’ zei Hond Pastoor, ‘maar het is wel erg... gewaagd.’
‘Laat eens horen,’ riep Anansi meteen.
| |
| |
En hij was er zo ondersteboven van dat hij zei: ‘Fantastisch! Dat gaan we doen! Heer Pastoor zit toch niet in de jury...’
De jury! Daar hadden ze nog helemaal niet aan gedacht - er moest een jury komen! Helemaal vergeten. Hoe doe je dat nou weer? Die moest natuurlijk wél bestaan uit leden met gezag en met verstand van zingen en muziek. Ze konden zo gauw niemand bedenken behalve Heer Pastoor, en die zou het vast te druk hebben met het carnaval van de Bejaarden. Bovendien was Hond Pastoor meteen al gaan piepen bij het idee, dus besloten ze dat het toeval dit probleem maar moest oplossen.
Eindelijk kwam de dag van het carnavalsfeest. 's Morgens vroeg kwamen er al horden koeien, ratten, kippen, waakhonden, duiven, geiten en kalkoenen met gesmeerde kelen hun geluk beproeven.
Anansi besloot om alleen de besten te laten meedoen, want de meeste liederen waren onverstaanbaar, onbegrijpelijk, niet-om-aante-horen of uitermate vervelend.
De hele morgen was ook het publiek toegestroomd, een steeds grotere dringende drom. Het zaaltje was propvol en er stond nog een hele menigte in de gangpaden en tussen de deuren, tot buiten in het tuintje van Heer Pastoor. Het podium was door twee medewerksters van de Pastorie-uitleenbibliotheek keurig ingericht. Op een tafel met een groot blauw kleed stond de trofee die heer Pastoor voor de winnaar ter beschikking had gesteld, een uitbundige kandelaar met een vette rode kaars erin. Die was gemaakt van gebakken klei met een soort hardglimmende autolak eroverheen.
Hij leek op een enorme bleke paddestoel die ondersteboven groeide, met een tros felroze rozen ertegenaan, met bladeren zo groot als halve avocado's. Het was ooit een cadeau geweest van een plaatselijke paardenfamilie die terugkwam uit Rome. Heer Pastoor wist toen niet meteen wat hij ermee aan moest. Maar wat de doorslag gaf was dat de maker midden tussen die bladeren een gouden slakje had gekleid, en dat was toch een beroerd slakje! Dat leek werkelijk nergens op, dat leek meer op de zijkant van een wcrol die in het water is gevallen. Dat was een belediging voor iedere slak op de wereld, en Heer Pastoor wist zeker dat alle slakken die de kandelaar ooit in de kerk zagen op slag zouden ophouden met bidden. Dus had hij het ding achter in een kast van de sacristie gestopt, tot hij iets zocht om te schenken aan het Carnaval-Songfestival.
Het prachtstuk stond op de jurytafel en Anansi had het dadelijk gezien... Hij droomde ervan dat hijzelf de wedstrijd zou winnen, want dan was hij iets heel speciaals van plan met die kandelaar.
Achter de blauwe tafel waren drie stoelen neergezet, bestemd voor de juryleden. De dames van de Uitleenbibliotheek (een kippige kip en een mollige muis) waren door Anansi benoemd, omdat ze alles zo mooi hadden ingericht. En Hond Pastoor had het derde jurylid aangebracht, of liever twee: die leuke veulentjes die zelf geen liedje konden verzinnen. Maar die waren het tóch altijd met elkaar eens, zodat het genoeg was om er nog één stoel bij te halen en een driestemmige jury te hebben. Direct toen Anansi de muziek inzette was de feeststemming compleet. Met zijn combo, bestaande uit
| |
| |
Hond Pastoor en drie plaatselijke salamanders (de gebroeders Lagarto), speelde Anansi razendsnelle vierhandige stukjes op de piano.
De eerste die optrad was de uil Cala Bassa. Hij had een prachtige diepe bas waarmee hij ook scherp kon uithalen. Cala Bassa's liedje was nou niet direct om te zeggen ‘geweldig’, maar het refrein zong hij zó schitterend:
‘Over bomen, bergen, dalen,
dwaal ik 's avonds ver van huis,
want ik ga mijn liefste halen:
een verdwaalde, vette muis.’
Een onverwachte wending en best geestig. Maar de muizen in de zaal begonnen meteen verontwaardigd te piepen: ‘Muizendiscriminatie! Kan je wel, groot stuk vliegongeluk!’
Dat was niet helemaal rechtvaardig, want het toeval wilde dat Cala Bassa nu net verliefd was op die mollige muis van de Uitleenbibliotheek, die in de jury zat. Al zag zij hem helemaal niet zitten, laat staan vliegen. Die muis was nog veel bozer dan haar familie in de zaal. Ze had wel door dat het lied van Cala Bassa iets met haarzelf te maken had, maar dat hij het daarbij had over een vétte muis, dat ging toch de perken te buiten. Enfin, veel gevoel voor humor hadden ze niet, die muizenkliek. In elk geval waren de andere juryleden het helemaal niet met haar eens; die vonden dat Cala Bassa het hoogste aantal punten had verdiend.
Daarna kwam de beurt aan de haan-die-altijd-het-vroegst-kraaide, algemeen beschouwd als de beste zanger van het dorp. Zijn naam was Kokkel, bijgenaamd de Hinkende Held, want hij liep met een merkwaardig, onverwacht ritme. Deze Kokkel werd omringd door een hele fanclub van kippen, die allemaal mee wilden zingen. Wat wel lastig was, want iedereen zat al op elkaar gepakt. Anansi vond het goed, als ze zich stil hielden tot het refrein. Kokkel had een machtige heldentenor en hij zong een tamelijk lang lied. Ook daarvan was de inhoud niet veel bijzonders, al was het prachtig gezongen... Zo klonk dat:
‘Ken je me alleen van mijn zwij-ij-ij-ij-gen?
Kon ik maar een kus van je krij-ij-ij-ij-gen!
Kan ik je slechts zien aan de rand van het graf,
dan kus ik jouw lippenstift helemaal af...’
| |
| |
Met ritmisch gekakel der kippen volgde het refrein:
‘Keer je toch niet van mij,
keer je toch niet van mij,
keer je toch niet van mij af! Poem-paf!’
Applaus en luide kreten daverden door het zaaltje. De dorpsgenoten waren uitgelaten trots op hun idool, ze stampten en juichten tot het alle juryleden duizelde. Het was duidelijk dat de Hinkende Held voorlopig op kop lag. Alleen: de juryleden mompelden afkeurend en schudden hun koppen naar elkaar... Dat graf, daar hadden ze het niet op, dat was zichtbaar. Was dat nou een vrolijk lied? Ze stuurden Haan Kokkel terug naar zijn hok; toch wel wreed tegenover zo'n gehandicapte Held. Het publiek pikte het dan ook helemáál niet. ‘Terugkomen, nog een keer, prách-tig!’ werd er geschreeuwd. En het hardst protesteerde natuurlijk het kippenkoortje, dat zowaar dreigde de kippige jurykip haar brilletje van de kop te pikken. Anansi moest ze met een zwiep van zijn basgitaar tot de orde roepen. Snel zette het combo een flink wild tussennummer in en algauw werd alles rustiger - nou ja... minder heftig. De wedstrijd ging verder.
Een volgende prijskandidaat was Sjebbelien, een zeldzame vogel die alleen op ons eiland voorkomt. Hij had niet vreselijk veel zelfvertrouwen, hij wilde alleen begeleid worden door de salamanders. Want hun muziek kende hij het best en dat moderne rockgedoe van Anansi maakte hem maar verlegen.
‘Okee!’ riep Anansi meteen, maar hij speelde toch af en toe een zacht gitaarriedeltje mee en Hond Pastoor klapte hier en daar gepast in zijn handen. De broers Lagarto waren in prima vorm, ze tokkelden, streken en klopten erop los op hun grasviolen. Sjebbelien zong heel overtuigend, maar zijn tekst was (alweer) niet zo enorm. Oordeel zelf:
‘Gaat dat zien, gaat dat zien,
net zo goed als jij misschien
morgenvroeg de zon zult zien
gaat de maan op ook, misschien.
Gaat dat zien, gaat dat zien,
ga-ga-ga-ga - gaat dat zien!’
Beslist geen topper, dat is duidelijk. De jury vond dat het muzikaal een virtuoos nummer was, maar dat het lied eigenlijk in een andere categorie thuishoorde. Het was absoluut geen kraker, dat was duidelijk. Toch vonden de meeste toehoorders het prachtig: geloei, gefluit, geklap en geschreeuw van ‘Prijswinnaar!’ lieten daarover geen twijfel bestaan.
De beste optredens waren allemaal van mannetjesvogels, zodat het leuk was dat er ook een duo van dames optrad. Het bestond uit Hond Pastoors hartsvriendin Miss Grimshaw en háár hartsvriendin Loulou de Jachtkat - allebei uitgedost met prachtige dameshoeden. Die Loulou was niet bepaald een vriendin van Hond Pastoor, al moest hij toegeven dat ze lekker rook, zo van dichtbij. Tot zijn verbazing ging zijn vriendin Grimshaw achter de piano zitten en zette een sloom riedeltje in. Haar vriendin Loulou pakte de microfoon en begon een vers te zingen.
Dat vers was de zoveelste slappe tekst, dus | |
| |
dat slaan we over, want dat was gewoon beschamend maf. Het was verzonnen door Loulou de Jachtkat, en die had een klassieke piano-opleiding gehad in Parijs. Daardoor kende ze veel ouderwetse, romantische liederen, en daarvan was er van alles ingeslopen: ‘Wezen-streven-hart-en-smart,’ brrr - je kent dat wel. Maar het refrein was heel leuk, vooral door de manier waarop Kat Loulou het zong terwijl ze met haar staart plagerig over de neus van Hond Pastoor waaierde. Dat ging zo:
‘Lala - lala, lala - lala!
Wil je me snuffelen, wil je me kussen,
wil je wel weten da'k weg ben van jou...
Wou, wou-wou-wou, wou, wou-wou-wou!
Snuiven, kluiven, karbonade,
dat is waar 'k het meest van hou!’
Enorm succes, ook bij de jury! Temeer omdat de pianiste alle la-lala's en wou-wou-wou's zo fantastisch lekker meeblafte, of miauwde, wat je maar wilt. Toch werd de jury het lange tijd niet eens wie nu de meeste punten moest krijgen, Loulou of Grimshaw. De kip wist het zeker: ‘Die kat, die kat is de leukste!’ Terwijl de muis besliste: ‘Die hond! Die hond is grandioos, al speelt ze slecht piano. Maar ze speelt dat ze speelt... ongelooflijk!’ De veulens (die samen maar één stem hadden) waren het voor het eerst in hun leven niet met elkaar eens, dus wat nu? De stemmen staakten, zoals dat heet: twee voor de een en twee voor de ander.
‘Dan beslist het publiek!’ riep Anansi. ‘Wie stemt voor Kat Loulou?’
Het publiek was het ook helemaal niet eens. De helft riep: ‘Kat! Kat Loulou, jaa!’ terwijl | |
| |
de andere helft brulde: ‘Nee... Hond! Hond, Miss Grimshaw heeft gewonnen.’ De verwarring was compleet.
Dat zou je denken... Maar de verwarring werd nog veel completer!
Miss Grimshaw en Loulou de Jachtkat stonden daar schijnbaar onbewogen dat hele tumult te bekijken, tot ze plotseling naar elkaar keken en op hetzelfde moment hun grote hoeden afnamen. En... wat?? Tegelijk namen ze ook hun pruiken af, hun schoenen schopten ze uit, hun feestjurken lieten ze zakken, en wat bleek? Ze waren elkaar!
Hond Grimshaw was helemaal niet Grimshaw, maar Kat Loulou op hele hoge hakken! En Loulou was niet de beruchte Schrik der Honden, maar in werkelijkheid zélf een hond, die jolige, weelderige Miss Grimshaw. Ze hadden (en dat was een ideetje van Grimshaw, omdat Hond Pastoor haar de vorige keer zo te pakken had genomen) zich verkleed, want: ‘Dat hoort nu eenmaal bij carnaval,’ had Kat Loulou gezegd. Kat was als hond gekomen en hond als kat... Geen wonder dat ‘Grimshaw’ ineens zo goed piano speelde en ‘Loulou’ zo hoog kon zingen. Die twee donderse meiden toch! Het applaus kwam na die striptease helemáál niet meer tot bedaren en de jury besloot alles maar even onbeslist te laten.
Per slot moesten er nog meer kandidaten optreden.
Nu was het dan toch de beurt aan Hond Pastoor en Anansi, met dat lied waarover Hond zelf zo zijn twijfels had. Ze hadden dat al eerder ingestudeerd, maar niemand had het nog gehoord. Anansi speelde de intro met al zijn handen en voeten op zeepkist, piano, basgitaar en bekkens, en Hond Pastoor zong:
‘Ik werk 's morgens vroeg
en ik werk 's avonds laat,
je verdient een pak slaag!’
Die laatste zin zong hij een paar maal, onder luide bijval van het publiek. Maar omdat hij steeds niet verder kwam dan dat ‘pak slaag’ pakte Anansi de microfoon en zong het refrein:
dan kan ik je billetjes bekijken?
Niks aan de hand, enkel zag ik zo graag
of zij op jouw wangetjes lijken...’
Hi-òòò, flink stout - die tekst van Hond Pastoor. Nou... dat vond de hele zaal ook. Leuk! Donderend applaus, gelach, gegier, gejoel... Dat was pas een pakkende pretsong, een echte carnavalskraker! Je hoefde niet te twijfelen, dit was het winnende optreden. Zelfs de jury wist zeker wie had gewonnen. Hond Pastoor en Anansi werden toegejuicht van alle kanten. Ze moesten alles nog drie keer herhalen, terwijl de hele zaal het refrein meestampte, -gilde en -klapte. Het was alleen nog niet duidelijk wát de wedstrijd had gewonnen: het lied van Hond Pastoor of de muziek van Anansi. Anansi hield het erop dat hijzelf de winnaar was en hij verzon dat alle deelnemers nóg een keer mochten optreden met het refrein van de superhit van Hond Pastoor. Dan kon de jury | |
| |
alle prijskandidaten snel na elkaar horen. De mollige muis en de kippige kip hielpen Hond Pastoor om zijn tekst in de kopieermachine van de Uitleenbibliotheek te stoppen, en iedere deelnemer kreeg de woorden die hij of zij moest zingen op een papiertje. Miss Grimshaw stond direct te giechelen met het briefje en vroeg aan haar vriendin: ‘Hoe vind jij het?’
‘Vreselijk,’ zei Loulou. ‘Zoiets kun je toch niet zingen, wie verzint nou zoiets! Die vriend van je, Grimshaw, ik vind het een onappetijtelijk ventje. Ik ben blij dat ik hem niet meer dagelijks zie.’ Ze hield het papier op een flinke afstand, om te tonen hoe vies ze ervan was. ‘Bah,’ zei ze tenslotte. ‘Hier doe ik niet aan mee.’ Ze was niet van haar stuk te brengen en Miss Grimshaw kon het verder in haar eentje opknappen. Maar zo'n grote blonde hond is niet gauw verslagen en haar eigen Hond Pastoor zat immers in het orkest? Zij zou zich er wel doorheen slaan. Op dat moment ontstond er deining in de zaal. De dorpsgenoten deinsden eerbiedig groetend achteruit om iemand door te laten. ‘Hallo, hoe gaat het? Wat leuk dat u er ook bent!’ Heer Pastoor was onverwacht zijn belangstelling komen tonen.
Hond Pastoor schrok vreselijk toen hij ontdekte dat zijn baas ineens voor het podium stond. Maar Anansi nodigde de sponsor meteen uit om aan de jurytafel te komen zitten tussen de kip en de muis en de beide veulentjes. De virtuoze salamanders speelden het mooiste wat ze bedenken konden: variaties op een klassiek plaatselijk kerstlied. En Heer Pastoor zag dat dit feest een groot succes was.
Ondertussen sloop Hond Pastoor langs alle zangers die hij net zijn tekst had gegeven. ‘In godsnaam,’ fluisterde hij ze in het oor, ‘zing alsjeblieft wat anders, niet dat ene woord je-weet-wel...’
Ze protesteerden heftig, vooral Haan Kokkel. ‘Wat krijgen we nou?’ kraaide hij heldhaftig. ‘Heb ik net alles uit mijn hoofd geleerd! Alleen dat echte lied wil ik zingen, of ik weiger verdere medewerking.’
Hond Pastoor smeekte hem om niet zo flauw te doen.
‘Goed,’ zei Kokkel, ‘maar dan zing ik mijn eigen lied.’
Vóór Hond Pastoor kon uitleggen dat dat ook niet de bedoeling was werd hij alweer weggeroepen voor de bezwaren van Cala Bassa.
| |
| |
‘Je kunt toch niet verlangen dat iedereen ineens zelf wat verzint?’ kraste de uil. Hond Pastoor wierp een wanhopige blik naar het plafond. Maar Anansi viel zijn vriend bij: ‘Een beetje zanger improviseert er gewoon op los als dat nodig is,’ zei hij en troonde Hond Pastoor mee naar het podium. Hond Pastoor greep de microfoon en toen het gejuich wat bedaard was begon hij weer:
‘Ik werk 's morgens vroeg
en ik werk 's avonds laat,
je verdient een pak slaag!’
Na wat roffels van Anansi viel Uil Cala Bassa in met het refrein:
‘Kom je even langs met een boekje vandaag?
Dan mag je door mijn brilletje kijken.
Niks aan de hand, enkel wou ik zo graag
dat wij op elkaar zouden lijken.’
Heer Pastoor keek vreemd op van deze tekst, waarbij de zanger steeds strak naar één jurylid was blijven staren, de kippige kip van de Uitleenbibliotheek. Die had toch al een brilletje op? Wat zou die Cala Bassa bedoelen? (Waarschijnlijk wilde hij de aandacht afleiden van zijn verliefdheid op de mollige muis, nu zij en haar familie zo kwaad op hem waren.)
Ook bij de rest van het publiek had deze versie niet veel succes. Maar dat gaf niet, want de muziek ging gewoon verder. Haan Kokkel werd door Anansi nog een keer in zijn ribben gepookt, maar hij weigerde de microfoon over te pakken. Hij was gewoon te schijterig om iets leuks te verzinnen, die Hinkende Held.
Nou, dan Sjebbelien, die ongewone vogel, die durfde wel. Daar ging hij:
wat ik thuis heb misschien,
ja, kom me maar morgenvroeg halen,
de zon is dan op en we gaan bovendien
mijn fiets uit de geitenstal halen.’
De baard van Heer Pastoor schudde langzaam heen en weer, en dat was meer van verwondering dan van bewondering. Geen hand op elkaar; gelukkig dat de muziek nog steeds geweldig was. Alweer een paar fantastische solo's van panfluit, grasviolen en klarinet, en toen nam Miss Grimshaw de microfoon. Ze rolde het snoer elegant een paar keer om haar onderarm en zong heupwiegend:
‘Kom je eens langs met een kluif in je poot,
dan kan ik je bekje bekijken,
dan zie ik aan hun kleur of je tanden misschien
op die van mijn kindertjes lijken.’
En alles zong ze duidelijk in de richting van Hond Pastoor. Waarop Heer Pastoor met grote ogen naar zijn hond keek en veelbetekenend zijn vinger schudde, terwijl het orkest een vrolijke afsluiting speelde. ‘Je weet dat ik altijd de waarheid zeg,’ | |
| |
zei hij toen Anansi hem vroeg hoe hij het had gevonden. ‘Ik moet zeggen: een beetje zouteloos. Daar krijg je de kerk niet mee vol. Ik bedoel: daar gaat het publiek niet voor klappen. Zoiets flauws kan ik zelf nog wel verzinnen.’
‘Nou,’ zei Hond Pastoor verlegen, ‘zo makkelijk is het ook weer niet...’
‘Probeert u het eens!’ riep Anansi, want hij wilde de goede stemming er wel inhouden.
‘Dat is best,’ zei Heer Pastoor. ‘Veel stem heb ik niet, zoals jullie weten. Dan doe ik maar even iets.’ En hij begon. Zodra de muziek op het goede punt gekomen was viel hij in. Wat bibberig, maar behoorlijk toonvast, algauw uit volle borst om boven Anansi's roffels uit te blijven.
‘Kom je nog eens langs met een kaarsje in je hand,
dan gaan we de rozenkrans bidden,
dan stellen we samen de trouwdatum vast,
en laten de kerk in het midden.’
Het publiek brulde van plezier. Ongelooflijk! Zomaar ter plekke verzonnen... Helemaal geen goed voorbeeld van een flauw liedje en knap frivool voor een pastoor. Luid gejuich en geklap. ‘Hé, hó!’ werd er geroepen. ‘Anansi, dat refrein van Anansi willen we horen, dat was leuk! Anansi...
Nog een keer!’
‘Wat zong jij, Anansi?’ vroeg Heer Pastoor. Hond Pastoor kroop in elkaar van ellende, vooral toen Anansi doodleuk zei:
| |
[pagina 46-47]
[p. 46-47] | |
‘O, dat was de échte tekst, de originele van Hond Pastoor.’
‘Die wil ook eens horen,’ zei Heer Pastoor. ‘Vooruit jongens, het publiek vraagt erom!’
Hond Pastoor kon er niet meer onderuit. Hij pakte de microfoon en zenuwachtig grijnzend zong hij:
‘Kom je nog eens langs met je handjes omhoog,
dan kan ik je enkels bekijken...’
| |
| |
Werkelijk, Hond Pastoor begon er steeds meer in te komen, opgezweept door het meeslepende ritme van Anansi en zijn band:
‘niks aan de broek, maar ik wilde zo graag
dat jij op je bolletje...
dat jij in je wolletje...
dat jij op een holletje...
dat jij voor een lolletje...
dat jij op mijn billetjes ging lij-ij-ken!’
Nu lag iedereen pas goed onder zijn stoel van het lachen; een bejaarde kalkoense hen kwam er zelfs nooit meer van overeind. Dit was onbetwist de leukste kolderhit die de hele dag te horen was geweest.
Hond Pastoor was de Onbetwiste Kampioen van het hele Carnaval-Songfestival en voor iedereen duidelijk de Beste Zanger van de Beste Carnavalskraker.
Anansi schudde zijn hoofd. Hij was toch al eerder uitgeroepen tot Beste Zanger toen hij dat refrein zong? Hoe kon Hond Pastoor dan plotseling met de titel gaan strijken? Anansi sprong op de jurytafel, greep de trofee en met één zwiep hief hij het zware pronkstuk in alle vier zijn armen hoog boven zijn hoofd.
‘Die prijs is van mij, die heb ik gewonnen!’ schreeuwde hij.
De jury stoof verschrikt uit elkaar en ook Heer Pastoor vloog overeind. De menigte begon verontwaardigd te joelen: ‘Oó-óó-óó! Schande! Zijn jullie helemaal knetter!’ - totdat Heer Pastoor tussenbeide kwam. ‘Heeft Anansi de prijs gewonnen?’ riep hij.
‘Ja, nee!’ schreeuwde de menigte door elkaar, terwijl daarbovenuit luide kreten klonken dat het een ‘schandaal!’ was.
‘Heeft mijn Hond de prijs gewonnen?’ vroeg | |
| |
Heer Pastoor. Hij legde zijn arm gemoedelijk om de schouders van Hond Pastoor.
‘Jááááá!’ bulderde de menigte.
Nog steeds hield Anansi de kolossale kandelaar boven zijn kop. ‘Als ik die prijs niet krijg, dan smijt ik dit ding hier kapot voor jullie ogen!’
Een verontrust gemompel vloog door het publiek. Wie had zo'n afloop kunnen verwachten?
‘Bèèh - nee,’ riepen er een paar.
De meesten wachtten af in angstige spanning.
‘Moet Anansi de prijs krijgen?’ vroeg Heer Pastoor luid.
‘Ja... In godsnaam, ja doen!’ schreeuwde iedereen, en het hardst riep Hond Pastoor.
‘Afgesproken,’ riep Heer Pastoor. ‘Anansi krijgt de prijs.’
‘Aha, natuurlijk!’ schreeuwde Anansi boven alles uit. Langzaam liet hij de trofee zakken, totdat zijn grijnzende tronie erboven verscheen. Toen liet hij heel rustig dat Romeinse kunstwerk... zomaar ka-boeng! uit al zijn twintig vingers vallen! In duizend sprankelende scherven...
De menigte verstarde van schrik. Sommigen loeiden, anderen werden woedend en begonnen te schelden - of te juichen en te roepen dat de muziek weer moest gaan spelen. Alleen Heer Pastoor en Hond Pastoor stonden daar stralend te glimlachen. ‘Gefeliciteerd,’ zei Heer Pastoor zachtjes tegen Anansi. ‘Ik heb het altijd al zo'n foeilelijk ding gevonden.’
|
|