naar een plantagehuis gesleurd en aan een paal gebonden. En vóór ze nog iets te eten of te drinken had gekregen waren die rovers met elkaar zo aan het bakkeleien dat ze links en rechts over de grond vlogen.
‘Deze ontvoerders zijn behekst,’ stelde Misi Bofroe vast. ‘Straks gaan ze mij nog te lijf...’ Toen er weer zo'n strijder voor haar voeten rolde riep ze ineens: ‘Dokter Anansi!’ Steeds als één van de vijf oorlogvoerenden voor lijk tegen een muur of struik hing, loeide ze zo luid ze kon: ‘Dokter Anansi!’ Tot iedereen zich afvroeg wie dat kon zijn, dokter Anansi, en ze ophielden met vechten om het haar te vragen.
‘Dat is een zeer geleerde ziener, de enige die jullie probleem kan oplossen,’ antwoordde Bofroe. ‘Ik kan jullie direct naar hem toe brengen, als je me losmaakt en me een slokje water geeft.’
Dat deden ze en ze aten er allemaal ook nog een hapje bij en toen gingen ze op weg naar de toverdokter.
Dokter Anansi was een keurige natuurgeleerde webbenwever, die bij de bosrand in een hutje woonde. Hij was een echte ziener; hij bekeek zijn onverwachte gasten, hij bekeek hun probleem en toen bekeek hij een hoopje gekleurd zand dat hij uit een flesje op de grond goot. ‘Duidelijk,’ zei hij tenslotte. ‘Dit is een kwestie van voorrang. Ieder van jullie wil zeggenschap over mejuffrouw Bofroe hier, maar wie heeft hier voorrang?’
‘Ik,’ zei gier Tingifowroe, ‘want ik heb haar het eerst gezien.’
‘Nee ik,’ zei hond Dagoe. ‘Ik heb haar toch het eerst geroken?’
‘Ik, ik,’ schreeuwde Kwata Swagri boos. ‘Ik heb haar gevangen, dat is het belangrijkste.’
‘Ik heb haar naar huis gebracht!’ riep Tigri woedend.
‘Ik heb voorrang,’ zei Kaprisi. ‘Als ik de juffrouw hier niet had begeerd, dan waren alle anderen niet op het idee gekomen. Dus deze Bofroe is van mij.’
‘Dan is het probleem ook van jou,’ zei de geleerde. ‘Dan moet ook het idee eerst gepurgeerd worden.’ Hij riep zijn zoontje, die een zak met kruiden bracht en een kalebaskom, en hij mengde een drankje dat hij Kat te drinken gaf.
Daarop kreeg vriend Kaprisi verschrikkelijke buikpijn; de ene minuut moest hij kotsen en de volgende naar buiten rennen om te hurken. Hij steunde en hij huilde zo vreselijk dat de tranen iedereen in de ogen stonden.
‘Hij moet er eventjes doorheen,’ legde de dokter uit. ‘Als jullie hem niet helpen gaat hij dood.’
Kwata Swagri rolde hem in een mat, hond Dagoe haalde water voor hem, neef Tigri wreef zijn voeten en vriend Gier legde kompressen op zijn schedel. Anansi liet de verplegers bij zich komen. ‘Zie jij nu iets?’ vroeg hij aan Tingifowroe.
‘Niet veel,’ snikte de gier en poetste in zijn ogen.
‘Ruik jij nu iets?’ vroeg hij de hond.
‘Bijna niets,’ jammerde Dagoe en snoot huilend zijn neus.
‘Hoe voel jij je nu?’ vroeg hij aan Kwata.
‘Niet zo goed,’ antwoordde de aap bibberend.
‘En wat ga jij nu doen?’ vroeg hij aan Tigri.
‘Ik zou het echt niet weten,’ stelde het roofdier vast.