‘Oeh, wat snoezig van je,’ zei Kwasiba en vrat het kunstwerkje in één hap op.
‘Kwasiba!’ riep Kwekoe verschrikt. ‘Wat doe je nou...’ Zouden zijn vrienden gelijk hebben? Waren koeien alleen maar ongevoelige grasmaaimachines, zonder manieren?
‘Kwasiba,’ zei hij vriendelijk, ‘dit was geen flutcadeau om op te eten, dit was een tasje dat ik zelf gevlochten heb. Het was om dingen in te doen en te bewaren...’
‘O god!’ riep Kwasiba geschrokken. ‘Wat vreselijk dom van mij, wacht even!’ En zoals koeien de boel weer bovenhalen om te herkauwen, deed ze een klein kokhalsje en daar lag het tasje weer in het gras. Het was wel een beetje verfrommeld, maar ze spoelde het snel uit in de rivier tot het weer fris en netjes was.
‘Sorry,’ zei ze. ‘Ik dacht dat het een hapje gras was. Maar het is prachtig - en zelfgemaakt? Dank je, lieve Kwekoe! Wat knap zijn kikkers toch, en jij helemaal.’ En ze stak haar grote slobbersnoet naar voren om Kwekoe een kusje te geven.
Zo bloeide de liefde op tussen Kwasiba Koe en Kwekoe Kikker.
Maar de familie Kikker was niet blij met de relatie. Pa Kikker hoorde van alle kanten praatjes over de verkering, en hij sprak zijn zoon vermanend toe.
‘Wat denk jij wel?’ vroeg hij. ‘Je bent dan wel oud genoeg om meisjes leuk te vinden, maar waarom niet je eigen soort? Wat zie je in zo'n kalf? Weet jij niet wat voor reputatie dat slag meiden heeft?’
‘Ze kan leuk springen,’ zei Kwekoe verlegen. ‘En ze bewondert ons kikkers...’
Pa Kikker was niet overtuigd. ‘Geen zoon van mij laat zich in met een meid met horens op haar kop!’ riep hij boos.
En dat was dat.
Maar het kwaad was al geschied. Hoe meer zijn vader op hem schold, hoe meer de andere kikkers grapjes maakten, hoe zekerder Kwekoe wist dat zijn vriendin Kwasiba heel bijzonder was.
Hij dacht: Wat maken ze zich druk over een gewoon vriendinnetje? Ze doen of ik met haar wil trouwen! En hij kwam op het idee dat hij dat eigenlijk wel wilde, want hij wist zeker dat hij ontzettend veel van haar hield. Het was onontkoombaar, ook omdat ze elkaar zo vaak bij maneschijn zagen. Op een keer zei Kwekoe: ‘Kwasiba, ze zeuren thuis over onze vriendschap, maar daar trek ik me niets van aan. Ik vind je aardig en zo blijft het.’
‘Ik heb thuis ook gedonder,’ zei Kwasiba. ‘Niets aan te doen...’
‘Konden we maar altijd bij elkaar zijn...’ droomde Kwekoe.
‘Wil jij dat echt?’ vroeg Kwasiba.
‘Natuurlijk,’ zei Kwekoe. ‘Dan konden die kwekkers thuis verrekken.’
‘Heerlijk!’ riep Kwasiba en zwijmelend legde ze haar staart om Kwekoe's hals. ‘Dat wil ik ook! Dan gaan wij trouwen!’
En ze knuffelden tot de dageraad.
Zo had Kwekoe ineens een huwelijksaanzoek gedaan. Maar volgens kikkerregels moest de bruidegom met zijn vader bij de familie van de bruid haar hand gaan vragen, en dat was wat! De vreemdgepaarde verloofden waren vastbesloten, en Kwekoe liep met opgezwollen borst voor zijn vader uit.