Het clandestiene boek 1940-1945
(1983)–Lisette Lewin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
18. De Bayard PersVoordat hij onderdook in Den Haag werkte Wim Polak een paar maanden bij George Kroonder die hij van de uitgeverscursus kende. Kroonder was in 1940 een uitgeverijtje annex leesbibliotheek begonnen in de Maritzstraat in Amsterdam-Oost. Vóór de Kultuurkamer, die hem nooit de eer heeft aangedaan hem voor het lidmaatschap aan te zoeken, heeft hij vier boeken legaal uitgegeven. Daarna, clandestien, volgens Dirk de Jong 23 titels. Ze verschenen meestal onder de naam Bayard Pers; ook wel onder die van Homeruspers en Kameleonpers. Gerrit Achterberg, Gerard den Brabander en de Groningse dichters Koos Schuur, Ab Visser en A. Marja vonden bij Kroonder onderdak. Voor Jef Last gold dat ook letterlijk. In mei '40 dook de oud-Spanje-strijder direct onder en hij kon zo nodig bij zijn vriend George Kroonder terecht. Van Jef Last, die Chinese letteren had gestudeerd, gaf de Bayard Pers begin '45 in een oplage van 350 de bundel Tau Kho Tau uit. Volgens het colofon, dat als jaar van uitgave 1941 noemt betekenen de Chinese woorden ‘Tau Kho Tau Fee Tsjang Tau’, ‘De weg die het past te gaan, is niet de gewone weg’. De drukker was C. Visser te Huizen en de typografische verzorging was van Joh.H. van Eikeren. Deze typograaf heeft ruim de helft van Kroonders clandestiene uitgaven vorm gegeven. Nog een paar titels: Gerrit Achterberg, Sintels, voorjaar '44, oplage 500. Ambroce Bierce, Het voorval op de Owl Creek brug, een fantastisch verhaal. Ingeleid en uit het Amerikaans vertaald door Jan Spierdijk met houtgravures van Arnold Pijpers. Oplage 500, waarvan 50 gedrukt op ‘Oud-Hollandsch vergé’ en genummerd. Gerard den Brabander, Gedichten, Oplage 400. A. Marja, Maar ja, Marja, Gedichten. A. Marja, Waar ik ook ga, Gedichten. Maurits Mok, Europa. A. Marja, Keur uit Rilke, Vertaalde gedichten. Garmt Stuiveling, Wordend kristal, ‘een voorlopige keuze uit een | |
[pagina 242]
| |
nog onvoltooide reeks wijsgerige kwatrijnen.’ Tenslotte een bundel verzen van onder andere Vondel, Gezelle, Van Looy, Nijhoff, Werumeus Buning, getiteld O Kersnach, schooner dan de dagen, Een bundel Kerstverzen, uitgeschreven en verlucht door Fons Montens, In de benarde Nederlanden 1944 (1945).
Kroonder spreekt het op zijn Amsterdams uit, zoiets als ‘Baaierdpers’, en hij heeft destijds bij het benoemen van zijn clandestiene uitgeverij heel vaag gedacht aan le chevalier de Bayard ‘sans peur et sans reproche’, volgens de legende de dapperste en edelste ridder die Frankrijk ooit heeft gekend of aan 't Ros Beiaard, Karel de Grote's machtige rijdier. ‘Dat was zo'n ridder, niet?’ zegt hij, ‘de naam had geen diepere betekenis.’ Om zichzelf de hoedanigheden van die ridder toe te kennen, daarvoor is hij veel te bescheiden. Aan de telefoon zei hij in 1981 dat zijn clandestiene uitgeverswerk niet veel voorstelde en dat hij zich niet veel meer kon herinneren. Zonde van mijn reisgeld. Maar toen ik het er toch maar op had gewaagd kwamen de verhalen los. Die ochtend had hij het boek van Dirk de Jong, dat hij nooit eerder had gezien, bij de bibliotheek geleend. Verbaasd: ‘Ik wist niet dat ik zoveel had uitgegeven.’ Met clandestien uitgeven, zegt hij, is hij eigenlijk vanzelfsprekend begonnen, doordat de schrijvers en dichters, nadat het Letterengilde was ingesteld, naar hem toe kwamen. Dat deden ze omdat ze wisten dat hij een uitgeverij had, die niet bij de Kultuurkamer was aangesloten. Met die uitgeverij was hij in 1940 begonnen. Hij zat al langer in het boekenvak. Bij de Bond van Arbeidersesperantisten waar hij sinds zijn achttiende in dienst was had hij een boekendienst opgericht. In mei 1940 was hij bezoldigd bestuurder van de Bond. ‘Onze organisatie erkende het bestaan van de klassestrijd maar stond daar neutraal tegenover. Je had een anarchistische groepering en een communistisch-leninistische groepering en een trotskistische groepering. Wij waren een overkoepelende organisatie van alles wat op esperanto-gebied links van het midden was. We hebben die boekendienst opgericht om voor de leden boeken in het Esperanto te verzorgen. Eerst had ik een afspraak met een boekhandelaar, maar later bestelde ik de boeken rechtstreeks bij de uitgevers in het buitenland, in Roemenië bijvoorbeeld. Bij de Wereldorganisatie heb ik toen bereikt dat ik zelf romans in het Esperanto mocht uitgeven. Ik heb in 1939 zes romans in het Esperanto uitgegeven; onder andere Het taaie | |
[pagina 243]
| |
ongerief van Theo Thijssen en Koelie van Székely-Lulofs. Er zouden elk jaar zes romans verschijnen. Het tweede zestal is nooit compleet uitgegeven want toen brak de oorlog uit.’ Natuurlijk ontsnapte de Bond van Arbeidersesperantisten niet aan de aandacht van H.W. Müller Lehning, commissaris van de ‘verenigingen en stichtingen zonder economisch doel’. In augustus 1940 werd de bond geliquideerd. Daarom begon hij een eigen uitgeverij. ‘Mijn eerste aanbieding was een roman die ik uit het Tsjechisch had laten vertalen, Magere jaren van Krelina, een roman uit de crisisjaren. De Duitsers speelden er een slechte rol in. Ik weet nog wel dat ik dacht: nou, dat zal ik maar een beetje afzwakken. De tweede was van Langston Hughes, een Amerikaanse negerauteur: Niet zonder lachen (“Not Without Laughter”). Manuel van Loggem ontmoette de auteur op een links-socialistisch schrijverscongres en vertaalde het boek onder zijn eigen naam. Theo Thijssen schreef een voorwoordje. Querido heeft het later nog een keer uitgegeven in de Salamander-reeks. Ik heb Theo Thijssen nog opgezocht om te vragen of hij geen ideeën had. Het derde boek was van Theo van der Wal, Koert. Dat was een gewone roman, niks bijzonders. Een vlot geschreven boek over een jongen. Daar heb ik nog de meeste kritiek op gehad. Een hele pagina afbrekende recensie in Het Nationale Dagblad, geloof ik. Het vierde boekje was van Jef Last: Onvoldoende voor liefde, een novelle. In het Esperanto had ik van hem Spaanse tragedie uitgegeven. Oorlogsbrieven uit de Spaanse Burgeroorlog. Achteraf was het toch wel lef. Om in 1940 met een boek van Jef Last te komen en een Tsjechische en bovendien anti-Duitse roman en een Amerikaanse negerroman, vertaald door een jood. Je mocht helemaal geen Amerikaanse romans uitgeven, want die waren degeneré. Toch heb ik het niet zo bewust gevoeld dat ik risico's nam.’ ‘Die uitgeverij kostte in eerste instantie alleen maar geld. En ik had geen rooie cent spaargeld. Voordat zo'n boekhandelaar heeft betaald kost het een hoop geld. Daarom ben ik tegelijkertijd een leesbibliotheek begonnen. Die opende ik op een zaterdag. Zaterdagavond had ik geld in de hand. Het was op de hoek van de Tugelaweg, midden in de Transvaalbuurt. Ik woonde in dat blok en er stond een winkelpandje leeg. Het was een nieuw blok, architectonisch eigenaardig gebouwd. We hadden een douche-cel en warm en koud stromend water, toen een zeldzaamheid. Je kon toen nog hoog te paard zitten. De huisbaas heeft de hele betimmering voor zijn rekening genomen; boe- | |
[pagina 244]
| |
kenplanken, etalage. De boeken had ik bij uitgevers gekocht; bij Bruna een heel stel bijvoorbeeld. En ik heb ze bij een binder die ik van de esperantobeweging kende laten binden. Ze hebben allemaal een poosje op hun geld moeten wachten. Maar de bibliotheek liep goed; de mensen kwamen allemaal lenen. Het was een uitgesproken joodse buurt, daar werd veel gelezen. De Transvaalbuurt is gebouwd in de tijd van De Miranda en Wibaut, toen Uilenburg en de oude jodenbuurten gesaneerd werden. Ik huurde ook bij een joodse woningbouwvereniging, het Bouwfonds Handwerkersvriendenkring. Een onderwijzersbuurt was het ook. Theo Thijssen had er gewoond, David Wijnkoop woonde er. Ik herinner me in de Transvaalbuurt na de capitulatie vooral die enorme vlammenzee; wat die mensen allemaal verbrandden! Hele boekenkasten sleepten ze leeg. Gewone Arbo-boeken, die romanreeks van de Arbeiderspers. Volkomen zinloos achteraf. De joden waren er toch niet mee gered.’ Hij kreeg uitgeverserkenning van de Vereeniging ter Bevordering der Belangen des Boekhandels. ‘Er waren boekhandelaren die nooit zaken met me wilden doen. Die dachten: wie nu een uitgeverij begint, daar zit een luchtje aan. Ik weet nog heel goed, een boekhandelaar op de Overtoom, dat was de vader van Karel Roskam die nu bij de Vara zit, die moest niks van me hebben; zo'n rechtlijnige stijf christelijke man. In Utrecht kom ik bij een boekhandelaar, die wilde bestellen maar opeens zegt hij: “Nee toch maar eigenlijk niet. U heeft alleen maar bellettrie.” Daarna heb ik nooit meer een aanbieding gedaan waarin geen non-fiction zat. Daar leer je van. Maar ik was niet geschikt voor het zelf op aanbieding gaan.’ Najaar 1942 is hij naar Bussum verhuisd. ‘Langzamerhand was het in de buurt geen leven meer. Ieder ogenblik werden mensen weggehaald. Ik herinner me nog dat de rabbi bij ons kwam; zijn zoon was opgepakt; dat hij na zoveel weken bericht kreeg dat hij dood was. Dat geval staat me nog het scherpst voor de geest.’ Er staan tranen in zijn ogen. ‘Daarvoor wist ik niet eens wat Mauthausen was. Dus veel lezers hield ik niet over. In elk geval wilde ik weg. De laatste week dat je nog vervoer de stad uit kon krijgen, zijn we verhuisd. We kwamen in een huis terecht waarin joden hadden gewoond.’ De eerste die bij hem kwam met een boekje om clandestien uit te geven, zegt hij, was Gerard den Brabander met zijn De deur op het haakje. ‘Ik herinner me dat ik Den Brabander elk ogenblik vijfentwintig gulden moest geven. Daarvoor ging hij dan bier kopen. Hij | |
[pagina 245]
| |
dronk aan een stuk door bier. Ja hoor, dat was er in de oorlog nog wel. Daarna kwam de Groninger School: Reinold Kuipers, Koos Schuur, A. Marja en Ab Visser. Ze kwamen mij uit zichzelf opzoeken. Dat lag waarschijnlijk zo. Ze wilden publiceren en bij de gevestigde uitgeverijen konden ze niet meer terecht. Ze zien in een boekhandel opeens een nieuwe uitgeversnaam en dan zoeken ze contact om te proberen of ze daar misschien een voet in de aarde kunnen krijgen. Van Marja en Visser heb ik vóór de Kultuurkamer nog van ieder een bundel uitgegeven; waarschijnlijk in mijn tweede aanbieding. Van Ab Visser Erotisch duel en van Marja In kleine terts,’ zegt hij soepel uit het hoofd, ‘'s Kijken, ik had in mijn aanbieding ook nog een non-fiction-boek. Dat ging over Matthis der Mahler. De tekst was van Huib Luns, kleine teksten bij vijftig foto's van schilderijen. Ik weet niet waarom, maar daarvoor heb ik geen toestemming gekregen. Het was toch een Duits onderwerp zou je zeggen.’ (En de familie Luns was toch van onbesproken gedrag - L.L.) Legaal gaf hij in 1944 een uit het Duits vertaald boek uit: Wonderen van glas van F. Scheffel. Het ging over Ernst Abbe, die de onderneming Zeiss Ikon AG, een fabriek van optische instrumenten in Jena tot bloei bracht. ‘Dat was iets waar ik volkomen achter kon staan. Daarvoor kreeg je dan papiertoewijzing. Je zei dat je er tienduizend ging drukken. Je drukte er drieduizend. Dan had je voor zevenduizend boeken papier waar je wat anders mee kon doen. Ik heb ook wel uitgaven van vóór '40 clandestien herdrukt. Je liet het oude jaartal erop staan. Maar dat beschouw ik niet als clandestiene uitgaven. Een Agatha Christie heb ik op die manier wel uitgegeven.’ Twee keer heeft hij last met de bezetter gehad. Een keer was rond Dolle Dinsdag. ‘Ik moest in Den Haag zijn bij Volksvoorlichting en Kunsten op het Lange Voorhout, om papiertoewijzing te vragen. Waarvoor weet ik niet meer; voor een Duitse roman die ik nooit heb uitgegeven of voor een héél klein oplaagje van iets. Ik kom van het station langs de boekhandel Mensingh en Visser op de Kneuterdijk, Die was op last van de Duitsers gesloten. Uit protest had Visser de hele etalage leeggehaald en vol closetpapier gehangen. Het was een rechtlijnige man, zal wel AR zijn geweest. Later heb ik gehoord wat er was gebeurd. Ze hadden een clandestiene uitgave van mij gevonden. Een bundel van Marja met het gedicht Een Napoleontisch soldaat. Die hadden ze in beslag genomen. Op Volksvoorlichting en Kunsten zat een man wiens naam ik vergeten ben; een schrijver uit | |
[pagina 246]
| |
christelijke kring, uit de kring van Opwaartse Wegen, die was daar ambtenaar. Hij begon me uit te horen over boekjes die clandestien waren verschenen. Ik had het gevoel dat hij probeerde me erin te luizen. Na de bevrijding kreeg ik een brief van hem dat hij me had gewaarschuwd. Of ik voor hem wilde getuigen. Ik heb hem teruggeschreven: “Sorry, maar die indruk had ik helemaal niet.” ’ De enige keer dat hij echt even in de ellende zat was vanwege de eerder genoemde Dokter Langpootmug. De hele oorlog door onderhield hij contact met de Polaks. Voordat Bea bij hem kwam was Wim Polak met zijn onafscheidelijke vriend Leo Schatz soms bij hem in Bussum ondergedoken. Zoals gezegd zijn de wederwaardigheden van het geleerde insect in enorme oplagen gedrukt. Drukkerij Pelle te Bussum drukte in 1942 de eerste oplage van tienduizend en in 1943 de tweede van vijftienduizend.Ga naar eind107 Onder de naam Lescha had Schatz de tekeningetjes gemaakt van een bebrilde, veelpotige dokter in rok met hoge hoed en vleugels op de rug. Kroonder had het boekje bij drukkerij Pelle ondergebracht. ‘Ik heb er eerst cliché's van laten maken en ook het papier en het karton verzorgd; een binder ervoor gezocht en het naar een spiraleerinrichting in Friesland gestuurd, ergens bij Sneek of Joure. Het is in spiraalband uitgegeven.’ Ambtenaren van Prijsbeheersing deden bij Pelle een inval. Ze namen een deel van de eerste oplage van Dokter Langpootmug in beslag. Niet wetend dat de opbrengst van dat brave prentenboekje bestemd was voor de illegaliteit verwees Pelle op de vraag wie hem de opdracht had gegeven zonder aarzelen naar Kroonder. Die werd opgepakt en opgesloten. ‘Hoe ik aan dat papier kwam. Dat had ik van Wim van Halm, een AJC-relatie van Wim Polak, die in Amersfoort werkte op een kartonnagebedrijf en meestal wel wat kon matsen. Ik heb hem nog tijdig kunnen waarschuwen en een verhaaltje kunnen breien waardoor het spoor doodliep; ik heb het op iemand geschoven van wie ik wist dat hij veilig was ondergedoken.’ Na drie dagen werd hij vrijgelaten. ‘Ik was gepakt voor een economisch delict. Het verband met de illegaliteit werd niet gelegd. Het was een gewoon prentenboekje, niet?’ Een paar huizen verder in Bussum woonde Van Heerikhuizen van wie Kroonder nog in een oplage van vijftig boekjes voor vrienden de bundel In afwachting heeft uitgegeven. ‘Hij organiseerde lezingen, voor zo'n man of tien, vijftien zoals die overal in het land werden gehouden. Hij woonde bij zijn moeder. Achterberg heeft daar een voordracht gehouden en Morriën. Later is Van Heerikhuizen ge- | |
[pagina 247]
| |
trouwd en weer leraar geworden; zijn eigenlijke beroep, maar hij kon geen orde houden. Achterberg kwam ook wel bij me thuis. Ik ben in Groningen nog naar de trouwerij van Marja geweest. Werkman zat aan het harmonium, die had de trouwkaart gemaakt. Jacques den Haan zou getuige zijn, maar hij heette van zijn voornaam voluit Isaac. Hij was wel niet joods maar hij vond het toch verstandiger om niet te zeer op de voorgrond te treden. Van hem heb ik ook nog iets uitgegeven; hij was toen nog boekverkoper.’ Van zijn vriend Jef Last heeft hij in de oorlog die ene bovengenoemde bundel uitgegeven en na de oorlog nog een. Ze kenden elkaar uit de esperantistenbeweging. Het belangrijkste werk waarmee Last zich in de oorlog bezig hield was de illegale krant De Vonk die hij had opgericht. ‘Jef was altijd met een roman bezig, die nooit verschenen is. Dat zou zijn grote meesterwerk worden. Het ging over Satan. Hij kwam altijd opduiken als hij in de knoei zat. Hele periodes is hij bij mij ondergedoken geweest. In Bussum heeft hij onder mijn naam, als mijn broer, ondergedoken gezeten bij een huisarts, dokter Emmer. Er zijn mensen die roekeloos zijn maar die kennen geen angst. Dan is het niet moeilijk om het gevaar te trotseren. Maar Jef was wel bang. Als er gebeld werd zat hij direct achter de gordijnen. Maar toch heeft hij een heleboel gedaan. Hij zat volop in de illegaliteit. Nou ja, wij leefden ook wel in angst hoor. Ik heb ook wel nachten in de tussenruimte tussen de plafonds geslapen.’ Johan van Eikeren, die zelf onder de naam A. Nonymus drieënveertig clandestiene boekjes typografisch heeft verzorgd en ook wel zelf geschreven, heeft in ruim de helft van Kroonders uitgaven de hand gehad. (Hij werkte ook veel voor de clandestiene uitgever Ad. Donker in Bilthoven.) Van Eikeren werkte bij de papiergroothandel Corvey op de Amsterdamse Keizersgracht, waar hij tekst en uitvoering van het reclameblad Het model voor de uitgever verzorgde, een periodiekje vergelijkbaar met Proost Prikkels van Proost en Brandt. Bij Corvey heeft Kroonder hem leren kennen. ‘Als je op zo'n boekje ziet staan “Dürer-tekst” dan is het van Corvey. Van Eikeren heeft ook wel voor papier gezorgd; een speciaal soort, dat grijze. Hij werd echt wel een vriend van me; hij kwam weekends met zijn vrouw. Het was een man, hoe zal ik het zeggen, iemand die kunstenaar, schilder of tekenaar had willen zijn maar de zekerheid van een vaste baan niet kon missen. Op een bepaald moment, dat was na de oorlog, had hij daar ruzie en kwam hij opgewonden bij me. Hij had zijn ontslag genomen. | |
[pagina 248]
| |
Hij heeft toen een paar jaar als boekverzorger bij mij gewerkt. Later is hij toch weer teruggegaan naar Corvey. Opeens was hij weg.’ Na veel gezoek, vooral door mevrouw Kroonder, komen de boekjes tevoorschijn. ‘Kijk,’ zegt Kroonder, dit heb ik op pakpapier uitgegeven. Het is de bundel Vlinders op een mandolien van Hanno van Wagenvoorde, die eigenlijk Dick Riegen heette. Het boekje ziet er prachtig uit en werd volgens het colofon ‘gedrukt op Esparto-papier en gezet uit de Egmontletter in het voorjaar van 1942, voor de Odysseepers te Utrecht.’ Deze dichter heeft bij Kroonder nog een bundel uitgegeven, Lampion der Beminden, bij welke gelegenheid de uitgeverij de Homerus-pers heette en nog een bundel in eigen beheer. De dichter, herinnert de uitgever zich, ‘was naar mijn idee nogal een pedant jongetje. Echt een mijnheer. Een classicus geloof ik.’ Uit Vlinders op een mandolien: Laat ons het zonlicht dragen
vol en voornaam de dagen
wentelen om ons om
als wij verbranden kom
en laat uw hart want later
vergaan wij in het water
van een oud heiligdom.
‘Die werden goed verkocht,’ zegt Kroonder. ‘Daar bleef er geeneen van over hoor.’ ‘Ik had briefpapier, ook van dat pakpapier. Dat heb ik jaren gebruikt in de oorlog. Eigenlijk kon iedereen eraan zien dat het van mij was.’ Na de bevrijding heeft hij het als uitgeverij nog jaren vol gehouden. Naderhand is hij met een andere uitgever gefuseerd; tenslotte is hij eruit gestapt. Tegenwoordig heeft hij een handelsdrukkerij. Uitgeven, zegt hij, is ‘speculeren op de beurs. Je geeft tien boeken uit; zes daar verlies je op; een of twee speel je quitte; de andere twee moeten het goed maken.’ Ter illustratie: ‘Jef Last kwam na de oorlog bij me en zei: “Ik heb nóu een boek gelezen!” Het was in Oost-Berlijn verschenen, in de Russische zône. Ze hebben me het boek toegestuurd in tien brieven. Ik heb het aan de duvel en z'n ouwe moer laten lezen maar ik dorst het niet uit te geven. Een oorlogsroman van een Duitser! Het was Stalingrad van Plievier. Dat heeft twee jaar bij me in de la gelegen. Toen verscheen in De Linie een hele pagina met een artikel over dat boek. Toen twee pagina's in De Vlam van Jef Last. Ik heb het aan een secretaresse gegeven om het snel te kunnen vertalen. Opeens was | |
[pagina 249]
| |
er een enorme vraag naar. Ik slaagde erin om bij Van Gelder een partij papier te krijgen voor 27 duizend exemplaren, een geweldige oplage. Maar ik moest distribueren want De Arbeiderspers alleen wilde er wel 27 duizend hebben. Als ik Stalingrad niet had gehad, dan had ik het waarschijnlijk nooit gerooid.’ |
|