Het clandestiene boek 1940-1945
(1983)–Lisette Lewin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
16. De Mansarde PersOp een Haagse zolder, op een zomeravond, zitten drie mannen rond de tafel. Het zijn Fokke Tamminga, drukker, Bert Bakker, dichter en uitgever en Cees Bantzinger, tekenaar. Bert Bakker dicht: een uur tevoren
voorspoedig geboren
voor proza en vers
het plan van de pers
de naam is Mansarde,
symbool van de garde
van vurige stichters
(geen schrijvers, geen dichters)
die aanstonds wil toonen
het nauwe en schoone
verband, zooals 't hoort
tusschen 't beeld en het woord
Het is 9 juni 1943. Onder des dichters naam zet de tekenaar zijn joyeuze handtekening. Daaronder tekent de drukker. De Mansarde Pers, genoemd naar de zolder waar Cees Bantzinger zit ondergedoken voor de Arbeitseinsatz, begint haar bestaan als clandestiene uitgeverij. Met zijn zeven uitgaven is de Mansarde Pers niet de grootste clandestiene uitgeverij. Daar staat echter het belang voor de letterkunde tegenover. Het zijn bibliofiele, meest oorspronkelijke uitgaven, die na de oorlog zijn herdrukt. Van Bertus Aafjes gaf de Mansarde Pers uit: Gerrit Achterberg, de dichter van de sarcofaag. Aanteekeningen bij zijn poëzie, een herdruk uit Criterium van 1940. Na de oorlog nam Achterberg het op als inleiding bij zijn Cryptogamen. Nieuw werk van Aafjes was Omne Animal, poëtische seks. Nieuw van Achterberg: Reiziger doet Golgotha, vijftien strofen, na de bevrijding opgenomen in En Jezus schreef in 't zand (1947). Van Ed. Hoornik gaf de Mansarde Pers uit: | |
[pagina 216]
| |
Tweespalt, gedichten met een tekening van A.C. Willink. Van Henriëtte Roland Holst, De loop is bijna volbracht, met een portret van de dichteres door Charley Toorop; vier gedichten, opgenomen in In de webbe der tijden (1947). Van de vooroorlogse dichters hebben Aafjes en Achterberg het meeste clandestien laten drukken. Aafjes bracht zestien manuscripten naar zeven verschillende uitgevers. Zijn tekenaar Piet Worm (‘Lieve kinderen bidt nu braafjes/voor Piet Worm en Bertus Aafjes’) heeft in 1943 in Alkmaar van Aafjes Peter Kerseneter uitgegeven, een in die schrale tijd niet helemaal ter zake geschiedenis van een jongetje dat zich ongans eet aan kersen. Het verhaal hoort bij Aafjes' opvoedkundige leesles-serie ‘De vrolijke plantkunde’. Achterberg, die het dichten geen uur kon laten, leverde clandestien werk in voor zeven uitgeverijen. Bert Bakker heeft een gedicht dat hij zelf had geschreven in 1944 uitgegeven onder de naam Tababa-pers (Tamminga-Bantzinger-Bakker). En onder de naam Final Stage Press toen ze, na Dolle Dinsdag, dachten dat het bijna afgelopen was, hebben ze nog twee boekjes uitgegeven. Fokke Tamminga, de drukker, is een verhaal apart. In zijn drukkerij ANDO deed hij de Mansarde Pers erbij als liefhebberij. Hij drukte Vrij Nederland, Het Parool en verzetspoëzie: Van Randwijks Celdroom en Nijhoffs Tot de gevallenen (oplage 10.000) voor de uitgeverij van Vrij Nederland De Bezige Bij waarvoor hij 15 boekjes drukte, koos hem, lijkt het wel, uit voor de gevaarlijke dingen: It's for Oranje, van David Alf, Oranje-hotel van de naar Londen gevluchte Den Doolaard, de Proclamatie 1813 van Van der Duyn van Maasdam en Van Hoogendorp en de Proclamatie 10 Mei 1940 van Wilhelmina. Voor De Bezige Bij drukte hij ook De Vliegenvanger van Steinbeck, WA-man van Theun de Vries en het Plan voor de coöperatieve uitgeverij De Bezige Bij. Voor A.A.M. Stols drukte hij een van diens zeldzame illegale boekjes: Aan hen die vielen van Elisabeth van Maasdijk. Tamminga was ook de drukker van Klaas Heeroma, de verzetsdichter die het uitgeverijtje In signo Piscium had. Tot slot nog één interessante uitgave uit Tamminga's drukkerij: Wat straks? van Handje Plak, een commentaar bij de rede van Seyss-Inquart van 3 januari 1945. Handje Plak was Leonhard (Adriaan en Olivier) Huizinga. Het boekje, met tekeningen van Alfred Mazure (van de latere Dick Bos-boekjes) verscheen in een oplage van 2000 bij de Knock Out-pers. | |
[pagina 217]
| |
‘Ik hoop,’ zei Simon Carmiggelt tegen me, ‘dat u in majeur over hem schrijft.’ Hij heeft lang met Fokke Tamminga samengewerkt voor het illegale Het Parool. Tamminga was, zegt Carmiggelt: ‘een aardige man. Een droge man. Een echte Tamminga. Maar ook een zigeunerachtige man. Hij deed alles wat God verboden had. Ik kwam een keer naar zijn drukkerij om Het Parool op te maken en daar zag ik Stols die ik uit Den Haag kende. Hij stond De Vrije Kunstenaar op te maken. Ik zei: “Dat behoor ik niet te weten. Zou je niet wat voorzichtiger aan doen?” Dan lachte hij zo'n beetje. Eigenlijk vond ik dat verschrikkelijk leuk.’ Volgens Carmiggelt hebben Tamminga's collega's die de Duitsers hielpen door het inleveren van drukkersmateriaal, het hem erg lastig gemaakt. ‘Voor de oorlog was hij al niet zo populair omdat hij goedkoop drukwerk leverde. In de oorlog namen ze wraak op hem. Voor in de drukkerij lag een gedemonteerde pers op de grond maar hij heeft dat inleveren altijd weten te traineren. Hij had een paar Heidelberger handpersen en hij had twee man in dienst, een oude en een jonge. Ik was natuurlijk veel jonger dan hij; net twintig, maar ik kon uitstekend met hem opschieten. Zetten deden wij niet. Dat deden de loonzetters: twee oude broers aan de Regentesselaan. Ze hadden samen één zetmachientje. Een van hen bracht op een bakfiets het zetsel naar de drukkerij. Ik fietste er achteraan om te kijken of het wel goed ging. Bij drukkerij ANDO moest je op een bepaalde manier kloppen en bellen. Het ging heel gedisciplineerd. We drukten 10.000 exemplaren en pakten alles in. Je bracht het dan naar een klein drukkerijtje tegenover het Staatsspoor. Daar zaten dan een paar meisjes-koeriersters. Het ging allemaal prima tot de spoorwegstaking de organisatie verpestte. Toen kon je niet meer reizen en hebben we in Amsterdam een andere drukker moeten nemen. Dat was Jesse op de Nieuwe Zijds Voorburgwal. Dat boven drukkerij ANDO de Mansarde-pers was,’ zegt Carmiggelt, ‘heb ik nooit geweten.’
Fokke Tamminga is dood. Bert Bakker is dood. Maar Cees Bantzinger kan gelukkig van het begin tot het eind de Mansardepers beschrijven. Niet zonder weemoed schetst hij de sfeer. Het was een rottijd natuurlijk, maar hij was jong en op die zolder heerste eendracht en gezelligheid. Er werd veel gelachen. Er kwam een belangrijke literaire club over de vloer. | |
[pagina 218]
| |
Door toeval, zegt Bantzinger, is de Mansardepers geboren. Toen de oorlog begon, was hij als tekenaar niet onbekend; hij had in 1937 zijn eerste tekening in De Groene gehad. Nadat hij uit dienst was gekomen, kon hij zich in het begin nog aardig redden met het verkopen van zijn werk, al was het met tentoonstellingen natuurlijk afgelopen. Maar tegen 1943 - hij was 29 en een begerenswaardig object voor de Arbeitseinsatz - werd onderduiken urgent. In Haarlem, waar hij toen woonde, kwam hij Bert Bakker tegen, die hij van vroeger kende. Bakker wist in Den Haag een kleine drukkerij. Daar werden nog wat kleine dingetjes gedrukt, zoals visitekaartjes. Het adres was Nieuwe Havenstraat 58, midden in het centrum. Er waren drie verdiepingen; beneden was de drukkerij, boven een kantoortje en daarboven een zolder, ‘helemaal vol met troep, oud papier, proefvellen in plano die nooit gebruikt waren, postzakken met rotzooi erin; een grote rommelzolder. In een hoek was een fonteintje en er was gas. Je kon er wonen. Daar ben ik met mijn vrouw ingetrokken. Als er geen water was geweest, had ik iets anders gezocht. Fokke Tamminga was een droge ernstige man. Hij had lef. Hij dwam elke dag uit Wassenaar, waar hij woonde. Er kwamen wat klanten voor hem die dingetjes lieten drukken, rekeningetjes.’ Bert Bakker kwam dagelijks en met hem kwam de toeloop. Voor de gezelligheid natuurlijk, maar ook omdat de kans op een warm onthaal bij Bakker groot was. Hij had plotseling de kans gekregen de uitgeverij Daamen over te nemen met een bijbehorend pakhuis in Gouda. ‘Dat kraakte van de onverkochte preken,’ zegt Bantzinger. ‘Die heeft Bert allemaal laten inbinden, een behangselpapiertje erom en het verkocht geweldig. Er waren haast geen vrije boeken meer, dus de mensen kochten dat, net zo goed als ze alleen om de titel Hollands glorie kochten. Allemaal moffen pesten. Dus Bert had geld voor sigaren en een borreltje. Vandaar dat al die jongens, Jacques Bloem, Gerard den Brabander en Jacques Gans steeds over de vloer kwamen. Ja, dat was leuk,’ zegt Bantzinger. ‘Met joden kwam ik haast niet in aanraking, dus die ergste ellende van de oorlog voelde je niet meteen in huis. En die binding, die was geweldig. Of je nou communist was, of protestant of katholiek, dat donderde niet, dat sodemieterde niks, als je maar anti-Duits was.’ Ook Gerrit Achterberg kwam regelmatig. Bert Bakker, Eddy Hoornik en vanuit Groningen Willem Nagel waren met behulp van advocaten bezig Achterberg vrij te krijgen uit Oegstgeest waar hij toen zat. | |
[pagina 219]
| |
Jan Vermeulen, de Achterberg-kenner, die in Leiden de Molenpers had, vertelde me het mooie verhaal van zijn eerste bezoek met deze dichter aan de Mansardepers. Achterberg had ‘wandelverlof’.Ga naar eind104 Jan Vermeulen ging hem ophalen en ze gingen samen op pad. Ze gingen naar Amsterdam, bezochten bibliotheken, uitgevers en schrijvers. Met de gele tram reden ze naar Den Haag, naar Bert Bakker. ‘Op een snikhete zomermiddag,’ vertelt Jan Vermeulen, ‘kwamen we aan in de Nieuwe Havenstraat, ik zal het nooit vergeten. Twee provinciale jongens, een dagje in de grote stad. Daar stonden we voor drukkerij ANDO. Ik was toen veel brutaler dan ik nu ben; ik belde aan. Niemand deed open. Ik begon tegen de deur te bonzen. Ik dacht: jezus, we zijn niet voor niks helemaal van Leiden naar Den Haag gereisd en nou zouden we Bert Bakker niet eens zien. Ik heb net zo lang op die deur staan bonzen tot opeens een man doodsbleek van schrik en met een vertrokken gezicht de deur openschoof. Dat was Fokke Tamminga. Hij zei: “Godverdomme klootzakken, weten jullie niet wat je me aandoet?” Ja, die man zat in het verzet. Ik zei: “Nou dit is Gerrit Achterberg en ik ben Jan Vermeulen; we komen langs.” “Kom gauw binnen,” zei hij. We moesten naar de zolder. Daar zat Cees Bantzinger met zijn vrouw, die spercieboontjes zat af te halen. Bantzinger zat te tekenen. Fokke Tamminga stond iets stiekems te drukken. Bert Bakker kwam later ook. Het was zo leuk. Later zeiden ze dat ze hadden gedacht dat de Gestapo er was, dat ze er allemaal aan zouden gaan. Ik had gewoon gedacht: ik sta hier met de grootste dichter van Nederland. Ik wil naar binnen.’ Zodra een dichter of een prozaïscher bezoeker de zoldertrap had beklommen, kwam Cees Bantzinger met een vel papier aandragen, voor het gastenboek. ‘Ik garandeer je,’ zei hij erbij, ‘dat het heel goed wordt verborgen en zodra het echt link wordt zorg ik wel dat het wegraakt.’ Die vellen werden allemaal ergens anders verborgen. ‘Ik ben een bewaarder,’ zegt hij. De dichter schreef een versje voor het ‘klachtenboek’ en de tekenaar maakte er, in zijn mooie vloeiende lijnen, een illustratie bij. ‘Ik wou voor als we het zouden overleven, een document hebben.’ Inderdaad, een document is het geworden. Hij bezit een exemplarisch boek van antiquarisch-letterkundige waarde, dat ik een uurtje voorzichtig heb mogen inzien op het Letterkundig Museum in Den Haag, waar het voor de Achterberg-tentoonstelling had dienst gedaan. Liber amicorum, van 20 VI 1943 tot 15 VIII 1945; Gastenboek uit de oorlogsjaren. Daarin zijn na de oorlog al deze in | |
[pagina 220]
| |
het geheim bewaarde bladen gebundeld. Aquarelletjes van Bantzinger: de trap naar beneden; het uitzicht door het dakraampje; het kookhoekje; ‘de huisbaas’, Fokke Tamminga, een magere man in een stofjas met een ernstig gezicht. Een procesverbaal met de tekst: ‘Das Fahrrad wurde dem Besitzer beschlagnamt,’ namens de ‘Wehrmachtkommandantur in Den Haag’, omdat de Besitzer het ‘Wehrmachtverkehr in gevaar gebracht’ heeft. Ondertekend: ‘Prins’. ‘(Fiets gepikt)’ heeft Bantzinger er ter verklaring bijgeschreven. Uit de poëtische ontboezemingen in het album blijkt dat er in de oorlog twee verlangens leefden in het gemoed der dichters: naar de vrijheid en naar seks. Bertus Aafjes bijvoorbeeld dichtte: Iedere dag vrees ik de dag ophanden
Iedere dag vloek ik de tyranny
Iedere dag haat ik de dwingelanden
Iedere dag. Er gaat geen dag voorbij.
Iedere dag verdubbelt zich uw schande.
O, Nederland, gij schoonste land der landen-
Iedere dag. Maar één dag raakt gij vrij.
15 juli 1943
Bantzingers vrouw inspireerde Aafjes op 9 september tot:
Voor Kees-Coby
Verkapt chanson Bonsoir mon amour - de rozen
op je kleed doen mij onwillekeurig
denken aan het ziltgeurig
onderkleed en het schaamteloze
Van toen je onlangs dronken
Lachende stond te pronken
Met hetgeen aan struikgewas
Onder het kleed met die rozen was.
Bantzinger was niet boos want hij maakte er een tekening bij van een half ontklede dame. Ab Visser droomde op 16 juli 1943: | |
[pagina 221]
| |
Bruidsnacht
Liefste, moest ik duizend jaren
eenzaam zijn vóór deze nacht,
na ons stil en driftig paren
ons als schelpen samenbracht
Blank, na 't schuchtere ontbloten
Dat ons, teugelloos, bedwingt,
't Kosmisch ruisen houdt besloten
Dat zo zalig ons doordringt!
Ed. Hoornik droeg op 31 juli 1943 een lang gedicht bij dat zo begon:
De wind en het riet
Weer ging een dag beginnen;
licht vloeide over 't land;
onhoorbaar trad zij binnen
haar hand schoof in mijn hand.
De tekenaar maakte er een illustratie bij van een man en een vrouw in het riet, hand in hand. De ‘vrijgezel’ Niek Verhaagen bekende op 15 februari 1944: De stromen van mijn bloed, zij zullen leven,
als ik mijn dag beëindig met een net
goedhartig vrouwtje in het grenen bed
waarin wij samen liggen als een kluwen.
(...)
ik kus haar voeten - o tweestromenland!
en roei omhoog, terwijl de heuvels beven
heb ik mijn vaandel in de bron geplant.
Blijkens hun handtekeningen kwamen de meester-drukker C. Nypels en de dochter van de kunstenaar-drukker H.N. Werkman uit Groningen met haar man Siep van den Berg en hun kinderen Hendrik Jan en Marjan hun opwachting maken. Beverig tekenden ‘Tante An en Tante Jet’ op 7 februari 1944. Als bewijs dat er nog wel een glaasje te krijgen was moge dienen: Laat mij maar zwieren
tussen dronken mannen en dronken dieren
van twaalf tot vieren
Niek Verhaagen
| |
[pagina 222]
| |
en: Verrekkend van de rummetiek
Bekijk ik deez' bezopen kliek
En dacht: ik wou wel dronken zijn
En al die anderen sterven van de pijn.
Ab Visser
Onder een portret van een sombere Aafjes naast een omgevallen glas staat: ‘Dronkenschap is wèl, de vrucht van lang en moeilijk denken’. Waarachtige dronkenmanswartaal, ondertekend door Bantzinger en Aafjes. Ook de acteurs Ton Lutz en Ton Kuyl kwamen langs en de eerste klaagde: Zie hier geputzt
de naam van Lutz
tussen veel grooten
brak hij zijn pooten
Maar dat was toch wel meegevallen: Op deez' zolder in tweeën heb ik genoten
van pracht-werk, van koffie en kost'lijke sfeer
waarvoor ik Cees Bantzinger eig'lijk moest bedanken
met een handdruk slechts en niet meer,
want woorden zijn onvoldoende
voor iets, waar ik tot vandaag
een vrouw, jong of oud, steeds voor zoende.
Ton Lutz
Op 6 juli 1943, zegt Bantzinger, kwam Gerrit Achterberg voor het eerst. Op die dag schreef hij het volgende gedicht:
Voor Kees Bantzinger
De koude punten van uw dood
trekken over mijn huid
in heete hongersnood
naar oppervlakte, om zich uit
het niet te redden in de lijn
waarmee uw wezen was
beweging om mijn as.
| |
[pagina 223]
| |
Bantzinger maakte er een tekening bij. Later werd dit het eerste couplet van het gedicht ‘Kandinsky’ uit de bundel Eurydice, die Achterberg in 1944 bij Het Spectrum in Utrecht heeft uitgegeven. ‘Gerrit Achterberg kwam alsmaar met gedichten,’ zegt Bantzinger. ‘Als hij kwam had hij bijvoorbeeld tien nieuwe gedichten bij zich. Die lazen wij dan. Bert kon ontzaglijk goed gedichten lezen. Hij kende honderden gedichten uit zijn hoofd, van Nijhoff, van Aafjes, van Roland Holst en van Willem de Mérode. Als hij drie keer een gedicht had gelezen, dan had hij dat zitten en kon hij het declameren. Dat deed hij dan ook.’ Op een avond, drie dagen nadat Gerrit Achterberg voor Bantzinger dat gedicht had geschreven zei Bert Bakker: ‘We gaan zo'n gedicht van Gerrit drukken.’ ‘Fok was het ermee eens.’ En op die gedenkwaardige avond, een uur nadat ze met het plan hadden ingestemd schreef Bert Bakker het gedicht waarmee dit verhaal begint. ‘Ja,’ vertelt Bantzinger, ‘daar zaten wij met zijn drieën aan tafel met een borreltje erbij en een sigaartje. En Bert zei: “Kees, dit moet vastgelegd worden.” En hij spoot dat vers. Dat werd ook weer goed verstopt. Toen moesten we dus aan het werk. Bert zei: “Het moeten bibliofiele toestanden worden in een niet te grote oplage. Het mooiste papier wat we kunnen krijgen moeten we hebben.” Tamminga had alleen maar handelspapier in huis. Op de een of andere manier, hoe, daar kwam je nooit achter, wist Bert aan Van Gelder-papier te komen. Dat werd gejat door mensen bij Van Gelder. Je moest die lui natuurlijk besmoezen dat je iets ging doen tegen de moffen en dan zorgden die jongens dat je zoveel vel mooi papier kreeg.’ De tweede uitgave was Huis van Achterberg. De oplage was 75 exemplaren en achterin stond: ‘De colophoon wordt na de oorlog verstrekt.’ ‘Doordat het een ouwe drukkerij was en hij lol had in het drukken,’ zegt Bantzinger, ‘had Fok vrij aardige letters in huis. Fok was een wat droge, zakelijke, weinig spontane man, die een groot risico nam. Hij had twee man in dienst. Waar je nooit iets van hoort in die verhalen, dat zijn die jongens die in de drukkerijen werkten, daar zijn geen namen van bekend. Dat zijn Jan, Piet of Gerrit of Klaas, de soldaten van het illegale drukleger. Je hoorde van mekaar natuurlijk lang niet alles, het was allemaal een beetje geheimzinnig. Ik weet niet wat Bert Bakker allemaal uitspookte, hoe hij aan dat papier kwam bijvoorbeeld. Bert zat langzamerhand echt in het verzet. Tamminga ook. Ik | |
[pagina 224]
| |
deugde daar niet voor. Kijk Bert was een echte vaderlander van het Huis van Oranje, een echte protestant.’ De eerste boeken van de Mansardepers hebben Bantzingers embleem, een half openstaand zolderraampje met de letters MP. Later maakte André van der Vossen een nieuw embleem, ook een half openstaand zolderraampje, maar zonder die letters. Bij Waaiend Pluis van Van Duinkerken maakte Van der Vossen houtsneden. Eddy Hoornik bracht voor zijn bundel Tweespalt een fotootje mee van een schilderij dat Willink van hem had gemaakt. Dat werd voorin afgedrukt. Van Waaiend Pluis werden op een oude handpers die Tamminga nog had honderd exemplaren gedrukt. Van Duinkerken, die in het zuiden des lands woonde, signeerde ze en stuurde ze terug. Balkema in Amsterdam verkocht ze ‘en nog een vent in Maastricht geloof ik’. Dan was de oplage weer op. Toen de Mansardepers een paar maanden bestond werd Bert Bakker, die ook met Vrij Nederland te maken had, opgepakt. Toen hij vrij kwam liet hij een kaartje drukken met een tekening van Bantzinger: ‘Gedurende mijn verblijf in Amsterdam en na mijn terugkeer in Wassenaar, hebben mijn vrouw en ik van alle kanten zoveel blijken van liefde, genegenheid en belangstelling ontvangen dat ik niet bij machte ben u ieder persoonlijk te schrijven of te bezoeken. Weest u er echter van verzekerd dat onze betuiging van dank, al bereikt ze u in deze vorm, even warm is gemeend. Bert Bakker, november '43, Wassenaar.’ Zijn gedicht ‘Landschap’ van de Tababa-pers was een uitgave om zijn vrijlating te vieren. ‘Titelvignet en teekening zijn van C.A.B. Bantzinger, die alle exemplaren met de hand kleurde.’ ‘Ja, Bert had een tic dat alles gekleurd moest zijn,’ verklaart Bantzinger, ‘ik zelf vond zwart-wit mooier.’ De loop is bijna volbracht van Henriëtte Roland Holst met een portret door Charley Toorop werd gedrukt in duizend exemplaren, waarvan honderd genummerd en gesigneerd. Bakker ging bij de beide dames op bezoek om hun handtekeningen te vragen. De titel van deze bundel slaat op het leven van de dichteres, niet op de oorlog: De loop is bijna volbracht
De haven komt eindelijk in zicht
Licht valt nog over mijn pad
Maar het is avondlicht
kleurloos en grijs.
| |
[pagina 225]
| |
‘Verzetspoëzie,‘ zegt Bantzinger, ‘hebben wij niet uitgegeven. Het waren geen teksten waarin de moffen uitgescholden werden. Bert wou de literatuur op gang houden. Bertus Aafjes bijvoorbeeld, had in Friesland waar hij was ondergedoken een bundel erotische verzen geschreven. Dat had niets met verzet te maken.’ Omne Animal dateert van de zomer van '44 en is op prachtig papier gedrukt. ‘Simili Japon heette dat,’ verklaart Bantzinger, ‘daarvan kregen we zoveel dat die gedichten maar aan één kant zijn gedrukt.’ De gedachten die volgens Bantzinger bij Bertus Aafjes opkwamen in de vlakten van het verre Friesland waren bijvoorbeeld:
Amoureus liedje in de morgenstond voor clavecimbel
Wanneer ik in de morgenstond
gezeten bij het vuur
ontroerd zie hoe het liefje rijgt en snoert
aan het corset met strakken mond
en hoe haar boezem honingblond
(enz...)
Bantzinger zegt dat Gerard den Brabander na de oorlog een ander vers uit Omne Animal onsterfelijk maakte door het, als hij echt dronken was, op een eigen melodie regelmatig aan te heffen: ‘De ware blondine is een hoer en de ware brunette ook. Paarlen zijn altijd zwijnevoer en liefde is altijd rook.’ In 1944, na Dolle Dinsdag, zei Bert Bakker, overtuigd dat het nu gauw afgelopen zou zijn: ‘Voortaan noemen we de Mansarde-pers: Final Stage Press.’ Onder deze naam maakte het driemanschap voor het eerst een uitgave met een strijdbare naam en strekking: Het leven bloeit op de ruïnes. Elf platen van Charley Toorop en Henk Chabot met initialen van André van der Vossen, een omslagvignet van Bantzinger en tekst van A.M. Hammacher. Het verscheen zomer 1944 in 400 exemplaren waarvan 225 genummerde exemplaren op ‘Haesbeeck de Luxe’. Jan Engelmans Hart en Lied was de allerlaatste uitgave van de zolder, Nieuwe Havenstraat 58. Den Haag werd gebombardeerd. ‘Ik ben uit de drukkerij weggegaan,’ zegt Bantzinger, ‘en in Hillegom terecht gekomen. Op het laatst kon je alleen nog maar aan eten denken.’ Evenals in het geval van De Bezige Bij bleek ook hier mijn veronderstelling onjuist, dat mensen na een episode van een dermate hech- | |
[pagina 226]
| |
te samenwerking per definitie vrienden voor het leven blijven. Bert Bakker kwam bij Vrij Nederland terecht en kon, Prinzipienreiter als hij was, niet door de vingers zien dat Cees Bantzinger bij Elsevier emplooi vond. De Duitser was weg dus het was uit met de tolerantie. Zo ging dat. |
|