Het clandestiene boek 1940-1945
(1983)–Lisette Lewin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
13. De Vijf Ponden PersHet Huis aan de drie grachten, een der mooiste woonhuizen der stad, staat aan de Oude Zijds Voor- en Achterburgwal en Grimburgwal. Het is een juweel van een huis, met trapgevel, glas-in-loodramen, luiken en een gevel vol joyeuze afwisseling van natuur- en baksteen. (...) Op deze plaats heeft waarschijnlijk reeds in de 15de eeuw een huis gestaan, dat echter in 1609 zijn huidige vorm kreeg. Vele patriciërsfamilies hebben het bewoond, (...) Het huis dat eens de uiterste Zuid-Oost-hoek der stad was, werd in 1909 door arch. Jan de Meyer gerestaureerd en thans is er een boekhandel in gevestigd. Het ABC van AmsterdamGa naar eind97 De scherpe winterzon scheen door de glas-in-lood-ruitjes toen ik de winkel binnenging, door dezelfde deur als zij dat deden, die destijds de letteren minden maar het Letterengilde meden. Ze kwamen eens zien of de boekhandelaar nog een aardige uitgave te koop had, of er nog kennissen waren. Ze gingen in het kantoortje zitten voor een goed gesprek. De boekenvoorraad is niet meer die van destijds, het interieur is hetzelfde. Zoldering en lambrizering zijn van licht bewerkt bruin hout. De boekenplanken buigen, zoals dat hoort, enigszins door. Naast de tafel met uitgestalde boeken staan twee eeuwenoude houten armstoelen in de kleur van de lambrizering; aan weerskanten van het buiskacheltje dat in die oorlogswinters behaaglijk snorde, behalve in de laatste toen wie brandstof nodig had een boom diende om te zagen. Nu is het kacheltje koud. Achterin, in het kantoortje, aan een bruin houten bureau met ordners zitten net als toen, twee meisjes, die in de winkel helpen. De boekhandelaar is nu niet meer A.A. Balkema, een klein mannetje met rood borstelig haar, naar mij is beschreven. Het is de heer G. Postma, die een imponerende zwarte baard draagt en die als zijn voorganger in de woning boven de winkel huist. Postma kocht de winkel in 1947, het jaar dat Balkema voorgoed afreisde naar Kaapstad waar hij zelf een uitgeverij stichtte-A.A. Balkema, publisher, uitgewer, Keeromstraat 93. | |
[pagina 188]
| |
Met het indrukwekkende getal van vijftig titels komt Balkema na De Bezige Bij (64) en A.A.M. Stols (60) als clandestien uitgever op de derde plaats. Evenals die van Stols waren de meeste van zijn uitgaven voor de bibliofiel een delicatesse. In de catalogus, december 1981, van het Utrechtse antiquariaat Reflex, dat ongeveer 250 clandestiene uitgaven in voorraad had, stonden, na de drukken van H.N. Werkman (waarvoor een lapje van duizend beslist niet genoeg is), die van Stols en Balkema het hoogst genoteerd. Ze schommelden rond de honderd à tweehonderd gulden, met duurdere uitzonderingen. Een voorbeeld: Kalender, Januari-juni 1944, Balkema 1943. Oplage 55 ex. Tekeningen van Dick Elffers. Op elk blad een gedicht. In 1981 550 gulden. En: Paul Léautaud, Le petit ami, La bête noire (met Morriën en Batten). In 1981 bracht die 475 gulden op. Clandestiene uitgaven van andere uitgeverijen zoals De Bezige Bij had Reflex voor een paar tientjes te koop. Dirk de Jongs bibliografie moest 100 gulden opbrengen. Overigens, zei de antiquaar, was er veel vraag naar al deze uitgaven. Het aantal verzamelaars is groot. Het bekendst is Balkema geworden door de Vijf Ponden Pers. Of die eer hem helemaal toekomt staat te bezien. Daarover straks meer. De reeks dankt zijn naam aan het feit dat de Duitsers in 1943 de aanvankelijk toegestane hoeveelheid papier voor een uitgave zonder censuur vooraf, vijf kilo, halveerden. De naam van de serie gaf aan hoe braaf en nauwgezet het uitgeverijtje de bepalingen naleefde en alles zou dan ook volkomen legaal zijn geweest, ware het niet dat er natuurlijk een grotere oplage werd verspreid dan in de boekjes stond vermeld en bovendien Franse en Engelse klassieken, en zeker de jood Kafka de bezetter kwetsten. Een uitgave van de Vijf Ponden Pers: Le Vin. Cinq poèmes choisis dans Les Fleurs du Mal. Avec des compositions en taille-douce par Jeanne Bieruma Oosting. 1943. Colofon: Imprimé en 55 exemplaires, d'après l'édition critique établie par Jacques Crépet et Georges Blin (Paris, José Corti, 1942) par Joh. Enschedé en Zonen à Haarlem en Romanée de 16 sur papier Ossekop de Van Gelder Zonen. (Typografische verzorging Jan van Krimpen.) Voorwaar, pour un cercle restreint. Prachtige boekjes waren het. Tè prachtig vond H.N. Werkman. ‘Het was me,’ schreef hij op 6 juli 1944 aan zijn vriend August Henkels, nadat hij twee boekjes van de Vijf Ponden Pers had ontvangen, ‘of ik de producten van lettergieterijen in handen had. Wat is dat allemaal onberispelijk van uitvoering en wat is dat van uiterlijk en innerlijk | |
[pagina 189]
| |
weergaloos select. Je slaat je handen van verbazing ineen als je zooiets ziet in deze tijd. In déze tijd waarin je haast geen vel goed papier machtig kunt worden. Maar is dat niet allemaal een beetje te mooi? Veel te mooi, hoewel de inhoud het verdient moet ik eerlijk zeggen. Wil je wel gelooven dat ik nooit zooiets voor mijn plezier zou maken? Dat is gewoon gesublimeerd vakmans-drukkers-werk zonder een grein artisticiteit of zelfs van persoonlijkheid. Het zou op den duur saai zijn daarvan veel in de boekenkast te hebben.’Ga naar eind98 Balkema heeft in 1945 na de bevrijding een uitgave laten verschijnen van W.J.H.B. Sandbergs experimenta typografica; gnothi se auton. Sandberg, die in 1928 zijn loopbaan als typograaf was begonnen, had boekjes ontworpen waarin hij de teksten accentueerde door letters van verschillende typen en grootten in één zin naast elkaar te gebruiken. Over de bladzijde verspreide teksten, van Sandberg zelf of citaten van bijvoorbeeld Nietzsche, die hem hadden getroffen. Hij was vanaf 1943 ondergedoken en had veel vrije tijd. Frans Duwaer, directeur van de Amsterdamse drukkerij Duwaer en Zonen, die vrij veel clandestien en zeer veel illegaal heeft gedrukt, was een van Sandbergs beste vrienden. Sandberg vertelde me: ‘Voor zijn 44ste verjaardag, geloof ik, heb ik een manuscript gemaakt van dingen die ik zo gelezen had of bedacht. Hij zei meteen: “Dat ga ik drukken.” ’ Het werd een uitgave in 200 exemplaren met de titel lectura sub aqua. ‘Nu wil ik meteen de volgende drukken,’ zei Duwaer. Op 8 juni 1944 was het zetsel klaar. Maar twee dagen later werd Frans Duwaer wegens illegaal drukken, samen met de groep van Gerrit van der Veen gefusilleerd. Sandberg vertelt: ‘Het merkwaardige is: hij is twee dagen nadat hij is gepakt gefusilleerd. Hij is tegelijk gestorven met zijn vader, die een natuurlijke dood is gestorven. Ja, het is een zware klap voor mij geweest.’ Na de bevrijding kwam hij, nu als directeur, terug bij het Stedelijk Museum, waaraan hij sinds 1938 als conservator verbonden was geweest. (Met Röell, de directeur, hield hij in de oorlog om beurten de wacht bij de kunstschatten die in een kluis onder een duin bij Castricum in veiligheid waren gebracht.) ‘Na de oorlog,’ vertelt hij, ‘kwam er een zetter van drukkerij Duwaer en die zei: “Ik heb hier nog het volledige zetsel van dat boekje van u.” Dat heeft Balkema toen uitgegeven. Drukkerij Duwaer heeft gnothi se auton gedrukt.’
Van verschillende kanten hoorde ik dat Balkema de pest had aan die Experimenta Typografica. De antiquaar A.L. van Gendt aan de Kei- | |
[pagina 190]
| |
zersgracht die Balkema vrij goed heeft gekend, vertelt: ‘Balkema vond ze zo afschuwelijk dat hij weigerde het zijn cliëntèle toe te zenden. Na de bevrijding lag het oplaagje er nog. Hij vond het zo lelijk en begreep de typografie helemaal niet.’ Het grootste probleem bij het verzamelen van materiaal voor een boek als dit in de jaren tachtig is natuurlijk dat veel mensen die erbij waren niet meer leven. Gelukkig was Balkema nog springlevend en gezond, zij het in Kaapstad. Ik wist dat hij af en toe 's zomers naar Nederland kwam en ik schreef een lange brief naar Zuid-Afrika, waarin ik hem om een interview verzocht. Daarin schreef ik over het artikel van Dick Dooijes in het Börsenblatt für den Deutschen Buchhandel, ‘Untergrunddrucke in den besetzten Niederlanden 1940 bis 1945’, en dat de schrijver aan Balkema en de Vijf Ponden Pers veel aandacht had besteed. Ik schreef hem dat er aan Dirk de Jongs bibliografie wat betreft feiten en data om zo te zeggen geen woord viel toe te voegen, maar dat het mij vooral ging om persoonlijke getuigenissen van mensen die erbij waren. Per kerende post antwoordde hij. Bits. Schamper. Hij begreep niet dat iemand zich met zóiets onbelangrijks kon bezighouden. Hij in elk geval moest zich beroepen op een falend geheugen. Achteraf bezien was het toch allemaal ‘een schamele bydrage tot verzet geweest: elite drukwerk, van elite auteurs voor elite kopers!’ Het enige voordeel ervan was dat ‘goed contact met een enkele drukker en clichémaker het fabriceeren van nuttiger drukwerkjes’ mogelijk maakte. Omdat hij ‘evenals enkele andere collega's’ zich niet had aangemeld bij de ‘Kultuurkammer’ genoot hij, op enkele huiszoekingen na, ‘blykbaar een zekere immuniteit’. Dat er ‘nu nog in een moffenblad over geschreven wordt’ vond hij wel ergerlijk. Ik moest maar aandacht besteden aan de ondergrondse pers. ‘Dat was ander werk! Ik herinner me nog onze héél oude melkboer uit de Bethaniën Dwarsstraat die Vry Nederland regelmatig bracht. Misschien valt daar iets beters over “samen te stellen”.’ Op Sandbergs experiment had hij in het geheel niets tegen gehad. Wat Dooijes en ik wel vonden van ‘de Zehn kleine Meckerlein dat we in de kelder van het Huys aan de drie grachten illustreerden met aardappelsneden by gebrek aan hout- of linosneden, dat was afschuwelik.’ Zo. En hiermee had ik ‘al meer “persoonlike getuigenissen” dan iemand anders ooit van hem had gehad.’ Dan de informatie maar via anderen vergaard. | |
[pagina 191]
| |
A.L. van Gendt woonde als jonge man op de Oude Zijds Voorburgwal en kwam als buurman bij de Balkema's over de vloer. ‘De avond van de vijfde mei hebben we samen gevierd. Toen kwamen ook de onderduikers die hij in huis had tevoorschijn. In 1944 moest ik erg oppassen om me in het openbaar te vertonen, ik was een jonge man dus ik kwam niet zo erg vaak in de winkel. Maar àls ik er kwam was het er erg gezellig. Balkema was literair geïnteresseerd, onderhoudend en wat belangrijk was, hij verkocht op rekening; voor die schrijvers en dichters aantrekkelijk.’ Van Gendt kocht na de bevrijding eerst het antiquariaat en daarna, toen Balkema aanstalten maakte te emigreren, diens boekhandel. Hij begreep na korte tijd dat hij teveel hooi op zijn vork had genomen en deed de boekhandel over aan G. Postma die er nog steeds in zit. Balkema had korte tijd Frans gestudeerd maar in de crisistijd, gedreven door geldnood, zijn studie moeten opgeven. Noodgedwongen verkocht hij de rijke inhoud van zijn boekenkast. Daarmee was zijn bestemming bepaald. Hij begon een boekhandel aan de overkant van het Huis aan de drie grachten, dat kort voor de oorlog leeg kwam, zodat hij het kon huren. Over Balkema zijn de meningen tegenstrijdig wat betreft het geldelijke aspect. De een noemt hem een oplichter, de andere roemt hem als weldoener. De conclusie is makkelijk te trekken; hij was - ook dat had hij met Stols gemeen - volkomen onzakelijk. Van Gendt ontdekte bij het overnemen van de winkel dat Balkema enerzijds rekeningen niet had betaald, anderzijds had verzuimd vorderingen te innen, zodat ze waren verjaard. Maar voor het overige, zegt Van Gendt, die zowel Stols als Balkema kende, hadden ze niet veel gemeen. ‘Stols was een man die graag brilleerde in de literaire wereld. Die ijdelheid miste Balkema. Dat was een doodeenvoudige, aardige, gezellige man. Iedereen mocht hem graag. Een vakbroeder, die probeerde te helpen. In elk geval,’ prijst Van Gendt, ‘heeft hij wat kleur gegeven aan de samenleving in die tijd.’
Volgens Van Gendt heeft de Vijf Ponden Pers behalve een Experimenta typografica na de bevrijding nog één boekje uitgegeven. Dat was de First Principles of Typography van de Britse typograaf, letterontwerper Stanley Morison, ontwerper van onder andere de Times Roman. Balkema en Jan van Krimpen, de ontwerper van Joh. Enschedé en Zonen, hadden, zegt Van Gendt, aan Morison veel inspiratie ontleend. Dirk de Jong noemt, inclusief de na-oorlogse Experi- | |
[pagina 192]
| |
menta, negentien Vijf Ponden Pers-titels. Dat betekent dat deze reeks twintig uitgaven op zijn naam heeft. Iemand die dit getal niet erkent is prof.dr. W. Hellinga. Hij is bovendien van mening dat Balkema zich onrechtmatig van de Vijf Ponden Pers heeft meester gemaakt. Hijzelf en geen ander is er de geestelijke vader van, verzekert hij. In december 1969 stuurde hij daarover een officiële verklaring naar de British Library waar Anna Simoni bezig was de tentoonstelling Publish and Be Free in te richten. ‘Het verlangen,’ schrijft hij, ‘om teksten naar mijn eigen keuze en zoveel mogelijk in een door mij gewenste vorm uit te geven, bracht mij tot het initiatief een reeks kleine boekjes te doen verschijnen, om die ook ter beschikking te stellen van vrienden en van vrienden van vrienden. Zij moesten niet méér kosten dan produktie en verzending bedroegen en zij waren dus niet bestemd voor de boekhandel. Deze doelstelling werd door mij bepaald. Ik koos daarvoor de naam Vijf Ponden Pers, bedacht het drukkersmerk dat een spel is met de homonieme woordvorm ‘pond’, zocht en verkreeg voor het daadwerkelijk uitgeven de medewerking van de boekhandelaar A.A. Balkema, met wie ik toen bevriend was. Wij zochten en kregen voor de problemen van de lay-out en de produktie allereerst de belangstelling en de medewerking van Jan van Krimpen, die ik toen, evenals nu nog, als typograaf zeer bewonderde.’Ga naar eind99 De Catalogus van vijftig boeken en boekjes, zonder toestemming uitgegeven in de jaren 1942-1945, die Balkema in juni 1945 heeft laten verschijnen, is buiten Hellinga om gedrukt. Er staan uitgaven in, die deze niet als Vijf Ponden Pers erkent. Balkema heeft zich, vindt hij, niet gedragen zoals een vriend betaamt; hij heeft toen Hellinga onbereikbaar op de Veluwe ondergedoken zat, de reeks voortgezet. Met de uitgaven van de Vijf Ponden Pers na de bevrijding, schrijft Hellinga, heeft hij evenmin iets te maken. Overigens, daarover zijn Balkema en Hellinga het eens, moet men de betekenis van de Vijf Ponden Pers niet overschatten. ‘Wie buiten Nederland verbleef in oorlogstijd zal misschien geneigd zijn er een werkelijk clandestiene “daad van verzet” in te zien. Daarvan was echter geen sprake. Er was geen moed voor nodig voor het doen verschijnen van deze boekjes en evenmin voor het verspreiden ervan. Het rechtstreekse verband met de bezetter was gelegen in de behoefte niet afhankelijk te zijn van de beperking en de druk die in toenemende mate werden opgelegd. Het enige dat voor het verkrijgen van geestelijke bewegingsvrijheid in deze vorm nodig was, was initiatief, ge- | |
[pagina 193]
| |
combineerd met enig geld. Dit laatste dan als voorschot, want de serie heeft zichzelf betaald.’Ga naar eind100
Voorjaar 1982 zocht ik Hellinga op in zijn mooie oude huis in Bloomsbury, in de schaduw van het British Museum. Daar vertelde hij mij zijn verhaal van de Vijf Ponden Pers. Hellinga was voor de oorlog leraar aan een Zwitserse kostschool in welke functie hij prof.dr. N.A. Donkersloot was opgevolgd. Toevallig in Nederland om enkele zaken te regelen, werd hij door de mobilisatie verrast. Hij meldde zich aan bij het regiment waar hij was opgeroepen. Na de inval probeerde hij naar Engeland te komen. Toen dat was mislukt, zegt hij, moest hij iets doen om aan geld te komen. Hij was in 1938 gepromoveerd (op de algemeen beschaafde uitspraak van het Nederlands, vanaf de 15de eeuw) en voelde toen al, zegt hij, ‘de neiging mooie boekjes uit te geven’. Met een vriend, de Haagse boekhandelaar en uitgever L.J.C. Boucher, had hij in 1939, in typografie van Henri Friedländer, 't Is al vergeven uitgegeven, de brief van Rubens' moeder aan haar echtgenoot, toen deze gevangen zat wegens overspel met Anna van Saksen. (Volgens historici heeft de wereld aan deze zonde de schilder Petrus Paulus Rubens te danken.) Met Boucher samen gaf hij in 1940 na de capitulatie nog twee boeken uit: Het hart op de tong, een bloemlezing brieven van beroemde Nederlanders uit de geschiedenis en Het Antwerps Liedboek, een bundel oud-Nederlandse liedjes. Volgens Hellinga verkochten deze boeken uitstekend. Omdat het er in het begin van de bezetting even op leek dat er op letterkundig gebied niet veel zou veranderen, besloot Hellinga zijn geluk te beproeven in de letterkundige tijdschriftjournalistiek. Tot elke prijs wilde hij voorkomen dat hij, om zijn gezin te onderhouden, een leraarsbaan zou moeten aannemen. Hij bood zijn diensten aan bij de redacties van Den Gulden Winckel en Criterium. Die maakten daarvan wel gebruik, maar van wat dat opleverde kon hij met zijn gezin niet leven. Onder druk van zijn vader en schoonouders accepteerde hij kerstmis 1940 een leraarsbaan aan de Tweede Openbare Handelsschool te Amsterdam. Balkema kende hij doordat hij als klant dikwijls in de boekhandel kwam. Op een dag sprak hij hem aan. ‘Ik miste,’ zegt hij, ‘mijn Franse literatuur. Ik had gehoord dat je vrij was beneden de vijf pond papier per uitgave en ik vroeg hem of we niet samen konden uitgeven. Samen gingen we naar Jan van Krimpen. Ik had het vignet voor de | |
[pagina 194]
| |
Vijf Ponden Pers ontworpen en we legden hem het plan voor. Hij ging er gretig op in.’ Hellinga's vignet, zegt deze, is later afgedrukt in het boek van de Engelsman J. Dreyfus, The Work of J. van Krimpen, uit 1952.Ga naar eind101 Van Krimpen, met S.H. de Roos de belangrijkste typograaf en letterontwerper van de jaren twintig en dertig, was sinds 1925 in dienst van Joh. Enschedé en Zonen, waarvoor hij onder andere de Lutetia en de Romanée ontwierp. Hij heeft zeker aan twaalf clandestiene uitgaven meegewerkt, vooral voor de Vijf Ponden Pers en bovendien heeft hij zijn kundigheid gebruikt voor het maken van valse papieren en stempels. Van Krimpen, zegt Hellinga, is van groot belang geweest voor de Vijf Ponden Pers. Zelf bemoeide Hellinga zich ook met de lay-out en hij bepaalde dikwijls het lettertype, naar hij zegt. Ook leverde hij teksten, meestal uit de Franse literatuur. ‘Ik bracht,’ zegt hij, ‘ook kunstenaars aan, die ik kende van De Kring, zoals Melle Oldeboerrigter.’ Melle illustreerde één clandestiene uitgave en dat was, inderdaad voor de Vijf Ponden Pers, van Stéphane Mallarmé L'après-midi d'un faune, Eglogue. Volgens het colofon, ‘Imprimé en cinquante exemplaires, d'après l'édition de 1899, par Joh. Enschedé en Zonen à Haarlem, en Lutetia de 8 avec un dessin de Melle, pour l'agrément des bibliophiles du 5 lb.’ De naam Hellinga komt in dit verhaal niet voor. Begrijpelijkerwijze voelt hij zich gepasseerd. ‘Wij hielden,’ vertelt hij, ‘ons strikt aan die vijf pond om Guus niet de Grönen op zijn dak te sturen. Maar ik zal nooit weten of zo'n oplaag inderdaad vijftig exemplaren was. Hij zag er niet tegenop om het ideële te verenigen met het commerciële en bang was hij niet.’ De laatste twee oorlogsjaren zat Hellinga in eenzaamheid ondergedoken op de Veluwe, in een vakantiehuisje van vrienden van zijn ouders. Daar was hij terecht gekomen nadat de reserve-officieren waren opgeroepen. Hij reisde met een koffer naar Amersfoort, waar hij zich moest melden want wie geen vrijstelling had, vertelt hij, moest in krijgsgevangenschap. Maar onderweg veranderde hij van gedachte. ‘Ik hoorde dat ze de reserve-officieren zouden oppakken en ik ben doorgereisd naar mijn broer die arts was in Zaltbommel. Van daaruit ben ik een zwerftocht door Nederland begonnen tot ik dat huisje ter beschikking kreeg.’ Hij liet me in Londen zien: Van den Vos Reynaerde, naar het Comburgse Handschrift uitgegeven door Wytze Gerbens Hellinga, Amsterdam A.A. Balkema 1940 (in werkelijkheid was dat 1944). Typografie Van Krimpen. In tweehonderd exemplaren | |
[pagina 195]
| |
gedrukt in de letter van Peter Schoeffer von Gernsheim op Hollandsch papier van Van Gelder.’ Schitterend gedrukt en in perkament gebonden. ‘Er staan drukfouten in,’ wees Hellinga, ‘ik heb het niet kunnen corrigeren. Ik zat onbereikbaar op de Veluwe.’ Op de radio op zijn onderduikadres in Oldebroek hoorde hij dat reserve-officieren die niet in krijgsgevangenschap waren zich moesten aanmelden bij de Raad van Verzet, waar de burgemeester van Oldebroek aan het hoofd stond. Hellinga werd benoemd tot commandant van de Noord-Veluwe, Nunspeet, Doornspijk en Oldebroek. Vanaf het begin, juni '45, was hij lid van de Ereraad voor de letterkunde. In eigen beheer heeft hij in 1942 en 1943 twee bundels door hemzelf geschreven gedichten, Dwalende en Perittos, laten drukken. Dat ging buiten Balkema om. De Vijf Ponden Pers, zegt hij, ‘deed ik uit behoefte om die Franse teksten waaraan ik mijn hart had verloren in druk te kunnen zien en in handen te kunnen hebben in een vorm die ikzelf in hoge mate kon beïnvloeden. Uit behoefte vrij te zijn. Die uitgeverij is iets waarop ik met voldoening terugkijk.’ | |
De meisjesAchter de winkel aan de Oudezijds Voorburgwal zaten, in dat bruine kantoortje aan de Oudezijds Achterburgwal, aan dat bureau onder die ordners, twee meisjes. Wanneer er een klant binnenkwam, stond, net als nu, een van haar op en liep naar voren. Adriaan Morriën, die bijna elke middag gezelligheid zocht in Balkema's winkel, vertelde me dat juist die meisjes een belangrijke aantrekkingskracht waren. Toen ik vroeg hoe ze eruit zagen antwoordde hij geruime tijd niet en keek dromerig voor zich uit. Ze heetten Jetty Tielrooy en Elly Freem. Mevrouw E. Jaffé-Freem verwees me toen ik haar opbelde naar mevrouw J. Albach-Tielrooy omdat die langer bij Balkema had gewerkt dan zij. Mevrouw Albach, die galerie houdt in Amsterdam-Zuid, kan zich de sfeer van die dagen nog wel voor de geest halen. Ze heeft twee jaar bij Balkema gewerkt, tot september 1944; Elly Freem kwam er het tweede jaar bij. Jetty Tielrooy was de dochter van de letterkundige dr. J.B. Tielrooy, die in 1938 in Amsterdam hoogleraar in de Franse taal- en letterkunde was geworden. Hij werd kort na het begin van de bezetting ontslagen; voor de oorlog had hij zich al in | |
[pagina 196]
| |
het openbaar anti-nazi-Duitsland uitgelaten. Hij kwam in het kamp Amersfoort terecht. Na de bevrijding zat hij, evenals Hellinga, in de ereraad voor de letterkunde. Zijn dochter studeerde in navolging van hem Frans, maar hield daarmee op toen het tekenen van de loyaliteitsverklaring verplicht werd gesteld. ‘Je moest verklaren dat je de Duitsers niet zou tegenwerken, een ontoelaatbare gedachte. Toch hebben velen dat gedaan; er was hun veel aan gelegen hun studie af te maken.’ (Na de bevrijding heeft ze haar studie afgemaakt en ze is lange tijd lerares geweest.) ‘Ik vond de tijd gekomen om zelf iets te verdienen. Hoe ik bij Balkema terecht ben gekomen weet ik niet meer. Het was natuurlijk een bekend adres in de literatuur. Als je naar de universiteit ging, kwam je er langs. Hij had meen ik een jaar Frans gestudeerd en hij had nog altijd een voorliefde voor die taal. Hij had een fijne neus voor literaire teksten, waarbij hij wel zo voorzichtig was dat hij geen opruiende teksten uitgaf; het was altijd literatuur. Franse teksten mochten hier niet ingevoerd worden. Balkema gaf ze uit zonder autorisatie; hij zei “dat kan me niet schelen, dat vraag ik na de oorlog wel.” De administratie bij Balkema, in dat piepkleine kamertje, was, mede dank zij mij moet ik zeggen, ontzettend slordig. Het enige waar Balkema echt heel precies in was, dat was de typografie van de boeken die hij uitgaf. Ik moest de drukproeven corrigeren; hij viel echt dood op een lettertje dat even boven de lijn was uitgevallen.’ Ze verdiende 45 gulden per maand; ook voor die tijd ‘...een schijntje. Maar het had onder andere het voordeel dat ik Werkmans kon kopen. En het was er heel gezellig, echt wat je noemt een druk beklante winkel. Roland Holst kwam er wel, Binnendijk en Hermans. Dat die verliefd op Elly was herinner ik me nog heel goed. Hij bracht eens een prachtige bloem voor haar mee; een soort vogelbek, een tropische plant. Een stille hommage; het was een sombere minnaar; uit de verte. Elly was een beroemde schoonheid in Amsterdam; voor haar viel iedereen. Rob de Vries kwam er ook, die verzetsacteur, hij kwam regelmatig om naar boeken te kijken. Misschien ook voor verzetszaken, maar dat werd mij niet aan de neus gehangen. Ik heb nooit geweten of Balkema verzetswerk heeft gedaan.’ Dat Balkema een gewiekste handelsgeest bezat heeft ze wel opgemerkt. ‘Hij was bij de pinken hoor. Het winkeltje was klein; je gaat een gang binnen, rechts was de winkel en links was een firma, die heette Alintex. Ik weet nog dat Balkema alle mogelijke moeite heeft | |
[pagina 197]
| |
gedaan om die firma eruit te krijgen, vanwege die ruimte, maar het is hem niet gelukt.’ Wanneer Balkema met zijn vrouw, ‘een lieve zachte vrouw’ afwezig was, pasten de meisjes op de kinderen, in het bovenhuis waar het gezin woonde. ‘We zaten's avonds in het open raam, en keken uit over de grachten; een eindje verderop werd piano gespeeld, er klonken kerkklokken; geen auto's natuurlijk, heerlijk. Ik heb geen slechte herinneringen aan die tijd.’ Maar na Dolle Dinsdag, september '44, had ze het wel gezien. Ik ben weggegaan omdat ik toch liever iets nuttigs deed. Mijn hele leven ben ik opgegroeid met bellettrie maar er komt een ogenblik dat je denkt: bellettrie kun je nu wel missen, er zijn nu andere dingen belangrijk. Ik had een vriend die chef was van zo'n ondergronds net en die vroeg me mee te werken. Ik ben koerierster geworden op Haarlem en Alphen aan den Rijn.' Na de bevrijding heeft ze samen met prof.mr. H. de la Fontaine Verwey, directeur van de Universiteitsbibliotheek en inleider van Dirk de Jongs bibliografie, de tentoonstelling Het vrije boek in onvrije tijd ingericht. Winter '45 reisde ze met een deel van de clandestiene boeken naar Parijs om ze daar te exposeren.
Balkema heeft wel degelijk verzetswerk gedaan. Sem Hartz, samen met Van Krimpen typograaf en ontwerper bij Enschedé, vertelde me dat Van Krimpen, hijzelf, Henkels en Balkema samenwerkten ‘op allerlei gebied zoals het maken van boekjes voor de Vijf Ponden Pers, legaal en het drukken van valse papieren, illegaal. In Amsterdam ontmoetten we elkaar in het begin bij Balkema in het Huis aan de drie grachten. Later, nadat ik in de gevangenis had gezeten, op andere plaatsen.’ Het is waarschijnlijk die laatste ellendige oorlogswinter geweest, toen hij met een aardappel in een koude kelder illustraties zat te drukken en met een cirkelzaag op zijn rug als ruilobject naar Noord-Holland moest fietsen om iets eetbaars te vinden, die hem heeft doen besluiten na de bevrijding een beter klimaat op te zoeken. Een beter klimaat in meteorologische zin. Iedereen die ik de vraag voorlegde waarom een man als Balkema, die zich cultureel en daadwerkelijk had geweerd tegen de fascisten, nu uitgerekend een bewind moest opzoeken met verachting voor weer een ander ras, gaf hetzelfde eenvoudige antwoord: ‘Hij was bang voor de Russen.’ De antiquaar Van Gendt zei: ‘Balkema had een boekje van Elisabeth Eybers uitgegeven en de taalverbin- | |
[pagina 198]
| |
ding met Zuid-Afrika trok hem aan, evenals het klimaat. Over het racistische aspect van Zuid-Afrika werd toen nog niet zoveel nagedacht als nu. Balkema was dolblij dat hij hier weg kon. Vlak na de bevrijding was hij panisch voor de dreiging van de Russen. “Eén bezetting is genoeg,” zei hij.’ |