Het clandestiene boek 1940-1945
(1983)–Lisette Lewin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
11. Ankie is jarigIn volgorde van gevaarlijkheid voor wie zich eraan bezondigde waren er vier soorten clandestiene uitgaven. De eerste was die welke de eigen, tijdelijk gefrustreerde smaak van de uitgever bevredigde. De tweede soort gaf de fatsoenlijke letterkundige met scheppingsdrang de kans zichzelf gedrukt te zien. Ten derde waren er de uitgaven met een regelrechte antiduitse boodschap. En tenslotte waren er die welke in grote oplagen werden gedrukt ten bate van verzetswerk en onderduikers. Zonder iets af te willen doen aan de lofwaardigheid van een clandestiene uitgave als ‘Arthur Rimbaud, Poésies complètes, tiré en 15 exemplaires sur papier de Hollande numérotés de 1 à 15’ - het mòcht natuurlijk niet - kunnen we stellen dat de uitgever zich geen zorgen hoefde te maken dat de Duitsers hem daarover zouden lastig vallen. Achteraf is ook gebleken dat het Letterengilde de clandestiene uitgeverijtjes wel kende maar zich er nauwelijks druk om maakte. Bij de bekende clandestiene uitgeverijen, zoals De Bezige Bij, liepen de categoriën door elkaar. Minder bekend is een uitgeverij van vooral kinderboeken, die in de laatste gevarengroep behoort. De titels van de uitgaven waren zo braaf als wat. Ankie is jarig. Op het titelblad een vergenoegd kijkend klein meisje met een papieren verjaarskroon op en een bloemetje in het haar. De tekst doet verslag van deze onvergetelijke dag. Of 't Arme boertje. Dat begint zo: ‘Dit is geen gewoon prentenboekje hoor. Dit is een heel bijzonder prentenboekje. Waarom? Wel het is niet alleen een liedje om te zingen. Het is ook een liedje om te spelen. Ja, heus, spelen!’ Of Dokter Langpootmug. Een oorlogskind was natuurlijk dolblij met zo'n boekje. Weinigen waren ervan op de hoogte dat die boekjes met het verzet te maken hadden; dat ze het werk waren van drie jonge mensen met doodsverachting in Den Haag. Ze heetten in de oorlog Willy Wiechman, Wim Andringa of Wim Douma en Jan Heertjes. Wim Knol uit Arnhem leverde de foto's. Ze maakten niet alleen kinderboeken. Dag in dag uit waren ze bezig. Ze | |
[pagina 159]
| |
maakten kalenders, ex-librissen, maar ook duizenden vervalsingen om aan bonkaarten te komen, Ausweise die recht gaven op een paar pantoffels of op een vrijgeleide naar Zwitserland. Ze hebben vele honderden onderduikers in leven gehouden en de Haagse en Zuidhollandse edities van Het Parool grotendeels technisch verzorgd. Het uitzonderlijke van de kinderboeken waren de oplagen, die geen enkele andere uitgeverij bij benadering haalde. De belevenissen van de feestelijke Ankie of die van dokter Langpootmug haalden oplagen die varieerden van vijfentwintighonderd tot veertigduizend. Een boekje voor volwassenen uit 1944, toen ze dachten dat het einde nabij was, Dat gebeurde hier. Kroniek van vijf jaar oorlog, had een oplage van vijftigduizend. Ter vergelijking: De achttien dooden, de rijmprent van De Bezige Bij die in de oorlog zes drukken beleefde had een totale oplage van vijftienduizend. In vier oorlogsjaren hebben deze jonge mensen ten bate van het redden van mensenlevens vele duizenden guldens met hun activiteiten bijeen gebracht. Het mag een godswonder heten dat ze het kunnen navertellen. Alle vier stamden ze af van vier vol-joodse grootouders. Het waren de latere vertaalster en boekverkoopster Bea Biet, die ook het kookboek De joodse keuken heeft geschreven, de kunstschilder Leo Schatz, de fotograaf Sem Presser en Bea's echtgenoot Wim Polak, tot najaar 1982 wethouder van openbare gezondheidszorg en kunstzaken te Amsterdam. Hun oorlogsgeschiedenis is een opeenvolging van narrow escapes en zou ongeloofwaardig zijn, wanneer iemand het had verzonnen. Van de vier was Polak de uitgever. Voor de oorlog, totdat de bezetter zich eraan vergreep, was hij in dienst van de Arbeiderspers. Nadien vond hij tijdelijk emplooi bij een vriend, George Kroonder, die een boekwinkeltje annex leesbibliotheek had in Amsterdam-Oost. Polak werkte voor het examen boekhandel en uitgeverij. In 1942, toen hij al was ondergedoken, begaf hij zich naar gebouw Bellevue om examen te doen. Aan de deur hing een bordje ‘verboden voor joden.’ Met een paar andere kandidaten met dezelfde handicap als hijzelf deed hij het examen ten huize van een der bestuursleden van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, Van Rossum, eigenaar van de boekhandel Minerva aan de Koninginneweg. Hij slaagde cum laude. George Kroonder haalde zijn diploma voor hem op. Zelf nam hij dat risico maar liever niet. Hij was ondergedoken in Den Haag, in een milieu, naar hij zegt, van | |
[pagina 160]
| |
onderwijsmensen en leden van de vroegere OSP. ‘Kijk, onderduiken was een kwestie van geld en relaties. Geld had ik niet. Mijn relatie was een meisje. Haar vader, Brink, was voorzitter van de Amsterdamse bestuurdersbond van het NVV. Hij kende Elie van Tijn, die mij in contact bracht met Annie Molenaar in Den Haag.’ Polak, die zelf in de Arbeiders Jeugd Centrale had gezeten, kwam terecht in een groepje radicale oud-AJC-ers. Ze kwamen uit de OSP, de SDAP-afsplitsing uit 1932 van P.J. Schmidt en Jacques de Kadt. Toen Polak bij Annie Molenaar in huis kwam, had ze juist veertien dagen tevoren bericht ontvangen dat haar man, Jan Molenaar, leider van de OSP-jeugdbeweging, in Mauthausen aan zijn eind was gekomen. Maar ze aarzelde niet onderduikers in huis te nemen. Polak had toen hij ging onderduiken zestig gulden bij zich. Een heel kapitaal, vond hij. Maar dat was al gauw op. Gelukkig was hij in een clubje mensen terecht gekomen van ongeveer tien gezinnen dat, in tegenstelling tot wat gebruikelijk was, daarvoor geen geld vroeg.Ga naar eind89 Polak hoorde dat zijn vriend Leo Schatz, ondergedoken in Het Gooi, daar moeilijkheden had en schreef hem dat hij naar Den Haag kon komen. Vanaf dat ogenblik waren ze onafscheidelijk. Ze besloten iets te ondernemen om geld te verdienen. ‘Je kunt niet altijd op andermans zak leven.’ Ze kochten grote platen zachtboard en zaagden die in keurige rechthoekjes. ‘Ik schilderde daarop met een grote kwast de ondergrondjes,’ vertelt Polak, ‘en Leo schilderde daarop huisje, boompje, beestje. Met twee tassen vol gingen we op stap, we hadden al valse papieren, we hadden contact met de persoonsbewijzencentrale en deden al in bonkaarten. Met die schilderijtjes gingen we vooral langs sigarenwinkels. Die hadden niks meer te verkopen behalve wat surrogaat, dus die verkoop lukte aardig. Bea ging later eens ergens eten. Daar stonden pannen op onderzettertjes en toen ze er een omdraaide was het zo'n schilderijtje.’ De eerste oorlogsnacht die Bea en Wim samen doorbrachten beleefden ze een avontuur dat toeristen die een rondvaart maken door de Biesbosch tot op de huidige dag te horen krijgen. Polak wist een paar adressen buiten de stad voor als het in Den Haag te gevaarlijk werd. Zo kende hij via de familie Brink een zekere Estie van Wijk. Ze woonde met haar baby buiten Dordrecht aan de Biesbosch op een woonschip. Haar man was dwangarbeider in Duitsland. Terwijl Polak bij haar was ondergedoken hoorde hij dat Bea Biet, een | |
[pagina 161]
| |
vroeger vriendinnetje uit de AJC, in Arnhem was ondergedoken, waar ze zich erg ongelukkig voelde. Hij schreef zijn ex-meisje: ‘Kom maar hier, we zoeken wel wat.’ Bea zegt: ‘Ik had me er zo dood-eenzaam gevoeld en toen ik op die woonboot binnen kwam dacht ik: hè eindelijk rust. Ik voelde me vrij.’ Ze gingen vroeg slapen. Wim en Bea lagen op de grond onder een deken. Estie lag in bed. Estie's moeder was die nacht toevallig ook op de boot blijven slapen. Die avond werd bij de moeder thuis een inval gedaan. Ze had onderduikers: een jongen en een meisje, Wim Polaks zuster. Een dochter van mevrouw scharrelde met een Duitse soldaat en had haar vrijer over die onderduikers verteld. Wim Polak had ooit tegen zijn zuster gezegd: ‘Denk er aan, je moet altijd alles doen om uit hun handen te blijven.’ Op het ogenblik dat een Duitser zijn hand op haar schouder legde flitste die waarschuwing door haar hoofd. Ze rukte zich los, sprong uit het raam - het was op de begane grond - en rende de bosjes in. De verbouwereerde Duitsers begonnen pas te schieten toen ze buiten bereik was. Maar de jongen werd meegenomen en kon het verhoor niet doorstaan. Hij vertelde waar Estie's moeder was. Om een uur of half tien kwam de Nederlandse politie Estie's moeder ophalen. Op het eerste gezicht accepteerden ze Estie's uitleg dat die twee jonge mensen op de grond logé's uit Amsterdam waren. Bea en Wim waren allebei blond. Maar ze begrepen dat ze weg moesten. Ook de moeder zou worden verhoord. Ze konden geen kant op. Na achten mocht niemand zich buiten vertonen. De enige brug naar de stad werd gecontroleerd. Er lag alleen een roeiboot van een stroper. Ze stapten in dat bootje en gingen onder het plankier liggen. Polak nam zijn tas mee, die was volgepropt met verzetskrantjes en illegale papieren. Hij besloot de tas overboord te gooien. Het ding wilde niet zinken, ging open en alle papieren kwamen bovendrijven. Estie van Wijk besloot de stroper te waarschuwen die in een woonboot naast haar woonde. Ze zei tegen hem dat hij moest gaan varen en gaf er geen nadere uitleg bij. Nu was de vraag: deugde de stroper of deugde hij niet? Hij deugde. Varen kon hij niet voordat, om vier uur 's ochtends, de spertijd om was. Maar hij legde een zeil over het plankier en verzwaarde dat met stenen. Na een uur kwam de Duitse politie, met honden en geweren. Estie werd meegenomen. Urenlang bleven de moffen schieten en schreeuwen. Stampend met hun laarzen liepen ze over het plankier. Om vier | |
[pagina 162]
| |
uur kwam de stroper naar zijn boot; zachtjes roeiend voer hij de Merwede op. Vanaf de wal schreeuwden ze hem toe of hij twee onderduikers had gezien. Hij wist van niks. Midden op de Merwede hield de stroper stil om koffie te zetten. Om half vijf zaten ze aan de overkant, ergens bij Alblasserdam, op een dorpspleintje te wachten totdat om half zeven de eerste bus vertrok. Ze hadden hun kleren aan over hun pyama. Ze namen de bus naar Rotterdam. Daar stapte ze op de trein naar Den Haag. De Duitsers zochten de Merwede af. Het station van Dordrecht werd afgezet. Dat gebeurde nadat de eerste trein was vertrokken; daarin zat Wim Polaks zuster met haar moeder die ze van een ander onderduikadres in Dordrecht had opgehaald. ‘We zitten in Den Haag,’ zegt Polak, ‘en wie komen daar aanstappen? Mijn zuster en mijn moeder.’ Bea was van beroep secretaresse geweest maar ze schreef ook verhaaltjes en gedichten. Polak was uitgever, Schatz tekenaar. De fotograaf Sem Presser was met zijn vrouw ondergedoken in Arnhem. Hij had ook geld nodig. Om zijn onderduikfamilie een plezier te doen had hij foto's gemaakt van de verjaardag van het dochtertje Ankie. Polak: ‘We zijn met de hele club naar Arnhem gegaan en in het bos hebben we geconfereerd over een mogelijkheid om aan geld te komen. Eerst zijn we armbandjes gaan maken van stukjes karton met fotootjes erop. Daar verdienden we wat mee.’ Ze besloten van die fotootjes een boek te maken. Bea zou de tekst schrijven. Leo zou er tekeningetjes bij maken en Wim zou zorgen dat het een boekje werd. Polak: ‘We moesten woekeren met materiaal dus we maakten van die foto's ook kalenders; allemaal van dezelfde Ankie. We hadden grote kalenders en middelmaatjes kalenders. Voor de foto moest in het karton een gat worden gesneden; van dat stukje uit het gat hebben we ook weer kalenders gemaakt met steeds maar weer die Ankie erop. We hadden een vriend in Den Haag, Leo de Zeeuw, ook een oud-AJC-er, die was in oorlogstijd een boekwinkeltje begonnen. Dat werd voor ons het adres van die illegale uitgeverij. Via die boekhandel hebben we duizenden en duizenden boekjes verkocht. We liepen als reizigers de boekhandels af; die waren blij dat ze iets te koop konden aanbieden.’ Bea schatert: ‘We hebben ook nog een vervolg gemaakt: Ankie heeft een drukke dag. Allemaal van die onuitputtelijke Ankie, ha, ha. Als de oorlog langer had geduurd, was ze nog getrouwd ook!’ | |
[pagina 163]
| |
Polak heeft een kartonnen doos tevoorschijn gehaald vol nagemaakte bonkaarten, formulieren, boekjes, valse persoonsbewijzen en brieven. Erin rommelend, zelf verbaasd over wat hij er allemaal in vindt, zegt hij een langwerpig stuk karton omhoog houdend: ‘O ja, we maakten ook wandplaten met een liedje. Dat ging van: “Boertje, boertje, heb je misschien, ergens in het land mijn beesten gezien? Ze liepen vanmorgen in de wei. Ik zocht naar ze en weg waren zij.” En dan had je: “Miertje, is de dokter thuis.” Officieel mocht je niks drukken. Voor alles wat je maakte moest je een vergunning hebben en die vergunning moest op het drukwerk staan. Dus het was wat je noemt zwart drukwerk. Ik moest zwart papier kopen en ik moest bij drukkers terecht die bereid waren het zwart te doen. Maar ik had contact met drukkers voor de illegaliteit want die drukten Het Parool, waarvan ik sinds 1942 de Haagse en de Zuid-Hollandse editie verzorgde. Die oud-OSP-ers hadden contact met Het Parool. Omdat ik van drukken afwist kreeg ik de kopij met de opdracht: zorg maar dat het in de krant komt. Ik heb nog stapels oude kranten die ik zelf heb staan drukken.’ Op naam van die boekhandelaar De Zeeuw verkochten ze de kinderboeken in het land. Het andere verkoopkanaal was de AJC. Direct bij de bezetting was de AJC ondergedoken, ondergronds zette ze haar activiteiten voort. Via de AJC reisde Dokter Langpootmug door het land.Ga naar eind90 Drukkerij Pelle te Bussum maakte hiervan twee oplagen, van respectievelijk tien en vijftienduizend, in 1942 en 1943. In 1945 volgde nog een Haagse druk van twintigduizend exemplaren. Het boekje heeft de Sicherheitsdienst nog geruime tijd aan het werk gezet. In Groningen had de SD de kas van de ondergrondse AJC-groep te pakken gekregen. Daarin was aantekening gemaakt van een kapitale bijdrage, afkomstig van een zekere ‘Dr. L’. Fanatiek speurwerk naar de identiteit van de geldschieter ten spijt kwam de SD er nooit achter dat de geleerde een insect was. De vele honderden onderduikers die ze verzorgden voorzagen ze niet alleen van voedsel maar ook van tijdverdrijf. Schatz had ex-librissen getekend, die in pakjes van honderd werden verkocht. Ze moesten worden afgeteld en ingepakt. ‘Zo hadden we voor een heleboel mensen een klusje waardoor ze uit de verveling raakten. Pakjes van honderd stuks, dingetje eroverheen, dichtplakken en nog een dingetje er overheen. We hebben er ik weet niet hoeveel duizenden van verkocht. En die onderduikers hadden het gevoel dat ze meehielpen.’ | |
[pagina 164]
| |
Als variant op Sinclair Lewis' It can't happen here uit 1935, Amerikaans commentaar op de gebeurtenissen in nazi-Duitsland, had Sem Presser tot de slag bij Arnhem de dagelijkse gebeurtenissen in bezet Nederland bijgehouden. Het werd een boekje Dat gebeurde hier, Kroniek van vijf jaar oorlog. De Haagsche Drukwerkcentrale drukte er in 1944 voor de uitgeverij W. Polak eerst twintig-, daarna dertigduizend exemplaren van. Na de slag bij Arnhem, toen het contact met Sem Presser verbroken was, hield Bea de dagelijkse gebeurtenissen bij. Na de bevrijding verscheen dit vervolg bij de uitgeverij De Telg onder de titel 1945 Het laatste oorlogsjaar. De naam van de uitgeverij was ook de naam van een boekwinkeltje dat Polak samen met Henk Harkink in het begin van de oorlog was begonnen in de Burgemeester Tellegenstraat in Amsterdam. Het zwart laten drukken ging meestal goed, maar niet altijd. Op een dag werd bij de drukkerij Planeta in Haarlem een nieuwe oplage van Ankie is jarig en Ankie heeft een drukke dag bij een controle in beslag genomen. Uit informaties van het verzet hoorde Polak dat de controleur, die in Den Haag woonde, wel een redelijk goede Nederlander was. ‘Ik ben brutaalweg bij die man thuis naar binnengestapt. Snoek heette hij. Ik heb gezegd dat hij zwart drukwerk in beslag had genomen en welke bedoeling het had. Ik waagde het er maar op. Die man wist niet hoe hij het had. Hij nam contact op met zijn chef;, dat was mijnheer Tromp van het Rijksbureau voor de grafische industrie in Amsterdam. Een week later ben ik naar Amsterdam gefietst en bij mijnheer Tromp naar binnen gestapt met hetzelfde verhaal. Tromp zei: “U krijgt van mij die boekjes terug. Maar dan moet u mij na de oorlog vertellen wie u bent.” Dat heb ik ook gedaan. Zo kreeg ik twintigduizend boekjes terug.’ De bonkaarten werden voor het merendeel bij overvallen door knokploegen geroofd. Adri Hommerson, die na de oorlog de Zaanse editie van Het Vrije Volk verzorgde had zo'n knokploeg. Via hem, zegt Polak, kregen ze duizenden bonkaarten die gedistribueerd moesten worden. Daarnaast hadden ze aan het eind van de oorlog een paar duizend stamkaarten. Op het nummer van zo'n stamkaart kon je elke maand nieuwe bonkaarten krijgen. ‘We hadden het geld van de uitgeverij en we hadden een deal met de Coöperatie in Den Haag, dat we op die bonnen levensmiddelen konden kopen. Op den duur hadden we in Den Haag drie, vier pakhuizen vol voedsel. In de hongerwinter hebben we via de vader van Annie Molenaar, die onderwijzer was, de he- | |
[pagina 165]
| |
le schooljeugd van pap voorzien. We hebben eens drieduizend kippen uitgedeeld. Op een gegeven moment kon Leo beslag leggen op duizenden pakken maandverband bestemd voor grijze muizen.’ Tegen het eind van de oorlog hadden ze een pakhuis vol Zweeds wittebrood. Dat was natuurlijk prachtig, al was het geen eenvoudige opgave een paar duizend broden thuis te bezorgen bij de mensen die ze het meeste nodig hadden, in een tijd waarin een legale bakkerskar politie-escorte behoefde ter bescherming tegen plundering door vertwijfelde huisvrouwen. Na 3 maart 1945 was er geen twijfel over wie deze broden het hardste nodig hadden. In februari 1945 was Den Haag ‘frontstad in de luchtoorlog’ geworden en er ging, vooral in het Bezuidenhout, geen dag voorbij of er vielen bommen op woonhuizen of op gebouwen, en er waren veel slachtoffers gevallen. Op 3 maart maakte de RAF naar zij later ruiterlijk bekende, een vergissing. Een aanval op Duitse raket-lanceerinrichtingen bij Den Haag miste zijn doel. De bommen kwamen op Den Haag terecht. Het Bezuidenhout lag in puin. Hele straten stonden in brand; er vielen honderden doden, zwaar gewonden en vermisten. De dakloze overlevenden werden ingekwartierd, vooral in scholen. Polak: ‘Leo is naar de Zweedse consul gegaan en hij heeft gezegd: “Ik ben Jan Heertjes, kan ik vrij met u praten?” Hij zei: “Natuurlijk, u bent hier op Zweeds grondgebied.” Leo heeft hem toen verteld dat wij enige duizenden broden bezaten en dat wij die aan de gebombardeerde bevolking wilden aan bieden, maar niet wisten hoe we dat moesten doen. De consul zei meteen: “Mijnheer, ik benoem u tot hulpvertegenwoordiger van het Zweedse Rode Kruis.” Hij kreeg een officieel papier ondertekend door de Zweedse consul. Legaler kon niet. Met dat papier is hij gegaan naar de Haagse wethouder van onderwijs die natuurlijk goed fout was. Die nam het aanbod meteen aan. Hij kreeg onder escorte een vrachtauto. Jan Heertjes, met zijn on-arische gezicht, werd met veel egards ontvangen op het hoofdbureau van politie. In de vrachtauto werden de op gestolen bonkaarten gekochte wittebroden geladen en daarin reed Schatz, keurig door bereden politie geflankeerd, de scholen langs. Schatz tekende de koppen van Het Parool. En hij bezat een onschatbaar talent voor het nauwkeurig natekenen van formulieren die de Duitsers, juist om vervalsing te voorkomen, steeds bloemrijker illustreerden. Polak haalt een formulier uit de doos met een gecompliceerde randversiering in kant-motief; minutieus nagemaakt door | |
[pagina 166]
| |
Schatz. Een ongelooflijke prestatie. Polak: In het begin van de oorlog kon je nog alle mogelijke soorten papier krijgen maar later werden de mogelijkheden steeds schaarser. Je moest echt precies hetzelfde papier hebben. We hadden een mannetje dat bij een papiergroothandel werkte. Overal waren formulieren voor; voor een fiets, of je gedoopt was, weet ik veel. Ze werden steeds geraffineerder met hun formulieren.’ Hij haalt een op een muizenval gelijkend voorwerp tevoorschijn. ‘Als we een gejat persoonsbewijs hadden moest om te beginnen de vingerafdruk eruit. Dan de foto. Een nieuwe erin. En een zegel. De moeilijkheid is dat op het nieuwe zegel het stempel niet helemaal doorloopt. Daarvoor heb ik dit apparaatje uitgedokterd en in elkaar geschroefd. Het officiële stempel van Den Haag staat erop. Als je dat afdrukt op doorschijnend papier en je legt het er in de goeie stand onder en je haalt dit weg en je drukt het dan opnieuw af, dan staat het er helemaal op. Met dat ding reisden we het hele land af, vooral Bea, voor de onderduikers. Leo maakte elk soort briefpapier, elke soort handtekening; we hadden alles. Als je van iemand een persoonsbewijs wist los te krijgen gaf je hem een bewijs dat hij zijn persoonsbewijs kwijt was.’ Bea: ‘Ik zat eens in de trein met onder mijn jurk zakken bonkaarten voor de illegale AJC in Amsterdam. Er kwam een Duitser naast me zitten, sloeg zijn arm om me heen, van “is 't geen schatje” en al die dingen meer en toen heb ik de moed gehad om naar een van die officieren te stappen en te zeggen: “Die man valt me lastig.” Die Duitser kreeg op zijn kop, maar ik heb wel gezorgd dat ik er de volgende halte uit was.’ Voor de uitgeverij en het vervalsingswerk had Bea een kamer gehuurd in de Willemstraat. ‘Uit dat huis hing een vlaggestok dus dat leek goed. Ik heb daar gezegd dat mijn vriend tekenaar was en dat hij een atelier nodig had. Daar gingen we elke ochtend heen, naar ons werk.’ Op een dag kwam de hospita binnen. Ze nam plaats op een kist propvol Ausweise en bonkaarten en vroeg: ‘Kunt u mij helpen? Mijn neef moet naar Duitsland, maar hij wil niet dus hij moet onderduiken. Weet u misschien aan bonkaarten te komen?’ Ze keken elkaar even aan en besloten zonder een woord te zeggen het er maar op te wagen. ‘Staat u maar op,’ zeiden ze. ‘Maakt u die kist maar open en neemt u er maar uit wat u nodig hebt.’ Na de bevrijding kwam een onwaarschijnlijk toeval aan het licht. Op | |
[pagina 167]
| |
driehoog woonde het jonge echtpaar Triebels, de Polaks en Schatz hadden een zolderkamer. Men groette elkaar vriendelijk als buren op de trap. Toen de capitulatie nog niet eens officieel bekend was gemaakt, hebben Parool-mensen het foute Het Binnenhof gekraakt en daar de apparatuur in beslag genomen om er het vrije Het Parool te drukken. De Duitsers kwamen binnen en joegen hen eruit. Die nacht werd de capitulatie van de Duitsers officieel bekend gemaakt, ze gingen het gebouw opnieuw binnen en drukten de krant die ze op de vijfde mei op straat uitventten. Nu kwamen alle oud-illegale Parool-medewerkers naar de krant. ‘En daar zien we opeens onze benedenburen! Die bleken de luisterpost van Het Parool te zijn geweest. Zij was journaliste. Ze ving de berichten van de radio op en maakte ze klaar. Een koerierster uit Amsterdam kwam ze op de fiets halen. Ze werden naar Amsterdam gebracht en vorm gegeven. Dan kwam een koerierster uit Amsterdam op de fiets bij ons en wij lieten het drukken. Op hetzelfde adres! En we wisten het niet van elkaar.’ Polak: ‘En dan dat verhaal van Louis.’ Bea lacht: ‘O, Louis! Louis Weerheijm was chauffeur van Van Gend en Loos. Dat was voor het vervoer van Het Parool een uitkomst. Maar op een keer reed hij met een bakfiets vol Parolen over de Mauritskade en zag dat aan het eind van de kade controle was. Hij sprong van zijn bakfiets, gaf die een duw zodat die de Mauritskade in reed en nam de benen. De hele Mauritskade dreef vol Parolen.’ Polak schaterend: ‘Ander verhaal. We waren allemaal AJC-ers. Die zingen kampliedjes en die zijn meestal van Duitse origine. Op oudejaarsavond zitten we met een hele club illegalen bij Annie en Louis Weerheijm thuis bij een gitaar liedjes te zingen. Er zitten ook wat ondergedoken joden bij. De bel gaat. Staan er twee Duitse soldaten voor de deur. Iedereen schrok zich kapot! Vragen ze: “Mogen we binnenkomen? Wij kennen die liedjes ook. Mogen we meezingen?” Je houdt het niet voor mogelijk. We hebben ze met een smoesje weggekregen.’ Bea: ‘We hebben eens voor alle kinderen van onze medewerkers een Sinterklaasfeest gegeven. Ik heb een schimmenspel geschreven; Leo en Wim hebben de poppen gemaakt. Niek Buurma zat al een half jaar ondergedoken omdat hij achterna gezeten werd voor zijn illegale werk bij het bevolkingsregister. Al die tijd had hij zijn kinderen niet gezien. Toen hebben we hem Sinterklaas gemaakt en kon hij zijn kinderen even op schoot nemen. Je begrijpt dat wij gehuild hebben.’ | |
[pagina 168]
| |
Sem Presser met wie ze na de Ankie-produktie door de geografische afstand minder contact hadden dan met elkaar, viel na de bevrijding van het Zuiden af als medewerker. Een van hun spannendste verhalen dateert van Dolle Dinsdag 5 september 1944. Ze hadden ook te maken met wapentransporten. De Engelsen hadden in de polder bij Zoetermeer wapens gedropt. Schatz en de Polaks hoorden bij een organisatie die de wapens ophaalde en door het land vervoerde. Daarvoor werden auto's gebruikt van de Zuivelcoöperatie, die met melkbussen, zonder melk, met wapens naar het Oosten reden en met volle, met melk dan, terugkwamen. Kort voor Dolle Dinsdag was er weer een wapendropping geweest, maar hun vaste chauffeur was bij een treffen met de Duitsers gesneuveld. Met de leiding van de centrale werd een afspraak gemaakt dat Bea zou meerijden met een chauffeur die niet wist wat hij vervoerde. De kleine tengere Bea vertelde de chauffeur dat ze haar zieke tante wilde bezoeken en vroeg of ze mocht meerijden. Ze reden weg; in de helft van de melkbussen zaten stenguns, de andere waren leeg. Bea: ‘We rijden een poosje en opeens worden we door een stel Duitsers tegengehouden. Ik denk: nou Bea je bent er geweest. Ik denk: als we stilstaan en ze maken een melkbus open heb ik vijftig percent kans. Maar die man wou alleen een pomp lenen. Het werd krankzinnig druk op de weg met Duitsers. Ik wist helemaal niets af van Dolle Dinsdag en ik wist ook niet dat al die Duitsers op de vlucht waren. Ik dacht: dat gaat mis. Ik moet die chauffeur inlichten, want straks wordt hij gepakt en hij weet niet waarvoor. In Kampen moesten we ze afleveren. Vóór Utrecht heb ik alles verteld. Toen werd die man toch razend! Hij zegt: “Jij gaat er uit met je melkbussen.” Midden op het land! Ik bad en smeekte om me dan in elk geval in Utrecht af te zetten waar Gerrit Zijlstra woonde die ze onder de grond kon stoppen. Ik werkte op zijn geweten. Tenslotte is hij toch doorgereden naar Kampen. Maar door al dat oponthoud waren wij om acht uur nog niet binnen. Leo en Wim stonden in Den Haag op de Mauritskade te wachten. Die dachten: nu is zij er ook aangegaan. Daar kwam ik aan om tien over achten.’ Polak: ‘Achter op de fiets. Meteen naar huis!’ Wanneer het ergens te link werd ging hij wel eens op een ander adres logeren dan Bea. Zo zat hij eens bij Bep Cahn. Op een dag wil hij net haar deur uitgaan, komt er een man met fiets en al het trappenhuis binnenrijden. ‘Bent u een goeie Nederlander?’ vraagt hij. Het was een spion van de Engelse geheime dienst. Hij was gepakt, had zich | |
[pagina 169]
| |
losgerukt en had zijn belagers neergeknald. Hij had de fiets van een vrouw die met een buurvrouw stond te praten weggerukt en was de eerste de beste deur die openstond binnengereden. De man kreeg nieuwe kleren en werd naar zolder gebracht. De fiets werd bij de eigenaresse voor de deur teruggezet met het handtasje eraan. Polak had alleen het persoonsbewijs eruitgehaald. Door dat voorval werd iedereen in de stad aangehouden. Leo Schatz werd midden in een rij van twintig man gezet die werden gefouilleerd. Hij had een nieuwe kop van Het Parool bij zich. Toen hij aan de beurt was zei hij: ‘Ik ben net gefouilleerd door uw collega.’ Bea was ongerust en holde naar Bep. Cahn om daar voor achten te zijn. Zij werd ook aangehouden. Ze vertelde een verhaal over een zieke moeder en werd losgelaten. Zuchtend zegt Polak: ‘Nou ja, we zijn er doorheen gekomen.’ Bea: ‘We lachen nou wel en we vertellen verhalen of het een avontuurtje was, maar dat was het niet. We hebben een hoop ellende gehad. Er vielen ook mensen uit onze kring.’ Polak had een persoonsbewijs op naam van Douma. ‘Op de dag van de bevrijding zijn we met de illegaliteit het kantoor van de SD in Den Haag binnengegaan. Achter het bureau hing een grafiek waarop de illegaliteit in kaart was gebracht. De hele illegaliteit van Den Haag. Alle lijnen, alle verbindingen, alle namen. En daar stond ik ook hoor. Bovenaan. Ze wisten alles. Het had echt niet veel langer moeten duren.’ Bea: ‘Toen Luc Scheffer was gearresteerd vroegen ze: “Wie is Douma? Waar is-ie?” ’ Polak: ‘Zeg niet dat ik nooit bang was. Maar je gaat door. Je gaat vanzelf door.’ Op hun valse namen waren ze in de oorlog getrouwd. De eerder genoemde Niek Buurma, de ondergedoken Sinterklaas, was ambtenaar bij de burgerlijke stand. Hij gaf hen een officieel trouwboekje op hun valse namen. Polak had een persoonsbewijs op naam van Andringa. Ze kregen een huis toegewezen op naam van Andringa-Van Beek. Nu hadden ze recht op bonkaarten. Na de bevrijding wilden ze op hun echte namen trouwen. Maar dat ging niet. Officieel bestonden ze niet meer. De Amsterdamse burgerlijke stand was verwoest. Bea was in Indië geboren. Ze had niemand meer en ze kon niet bewijzen wie ze was. ‘We wilden zo graag onszelf worden. In Amsterdam hebben we voor de kantonrechter onder ede verklaard wie Bea was maar dat hielp niet. Toen heeft Niek Buurma illegaal twee nieuwe kaarten in de bak van de burgerlijke stand gestopt.’ | |
[pagina 170]
| |
Het Parool van 25 juli 1945 meldt: ‘Een Paroolhuwelijk. Gisteren trad Wim Douma, alias Andringa, alias Polak van de ondergrondse firma Douma en Heertjes, een van de oudste Paroolmedewerkers met mejuffrouw Bea Biet in het huwelijk. Na de voltrekking hield een burgerlijke stand-relatie van de firma een toespraak waarin hij wees op het goede werk dat dit echtpaar heeft gedaan tijdens de bezetting, voor onderduikers, de vrije pers en illegale werkers.’ Blijkens een artikel van de dichter Fred Batten in het Haagsch Dagblad Het Parool van dinsdag 13 november 1945 hebben Bea en Wim Polak na de bevrijding lange tijd tevergeefs geprobeerd erkenning te krijgen voor de nu bovengrondse uitgeverij De Telg. De schrijver van het artikel maakt zich kwaad over de ‘onwaardige’ bejegening van de verzetsuitgever door de ‘sacrosancten Uitgeversbond’. Kort na de bevrijding had hij aan een der loketten van Het Parool het kroniekje Dat gebeurde hier gekocht. Dat voldeed aan een behoefte ‘orde te scheppen in den chaos van herinneringen en ervaringen uit de afgeloopen jaren.’ Ingewijden hadden hem verteld dat de uitgever een der trouwste medewerkers van Het Parool en een der ‘onbaatzuchtigste leden van het ondergrondsch verzet was geweest. Ik moest maar naar Wim Douma vragen of anders naar Wim Andringa, twee schuilnamen van een en dezelfden persoon, de jonge uitgever en drukker Wim Polak. Het was niet moeilijk hem te pakken te krijgen, iets wat de Duitschers mij gelukkig niet kunnen nazeggen. Op een van de bovengangen van Het Parool liep ik hem tegen het lijf en wij hebben, in verband met een nieuwe uitgave van een bundel verzetspoëzie, dadelijk een levendige gedachtenwisseling. Ik maakte kennis met een bescheiden, maar “brandende” persoonlijkheid, wiens rechtschapenheid en intelligentie zonneklaar in ieder woord of gebaar tot uiting kwamen in het gesprek dat wij voerden over de illegale uitgeverijen in het algemeen en de zijne in het bijzonder.’ Het is de schrijver van het artikel een raadsel waarom De Bezige Bij wel officiële uitgeverserkenning krijgt en De Telg, die haar in stoutmoedigheid en resultaten in de schaduw stelt, die erkenning moet ontberen. Die erkenning hebben ze tenslotte, zij het heel laat, toch gekregen. In augustus '45 zijn ze met een club oud-illegalen, onder wie Glastra van Loon, Mari Andriessen, Piet Schröder en Truus Menger-Oversteegen, de verzetskameraad van Hannie Schaft, zes weken naar Denemarken geweest om bij te komen. Ze zijn nooit lid geweest van een | |
[pagina 171]
| |
oud-illegalen-club. Verzetskruisen kregen ze niet opgespeld. Polak: ‘We hebben het scherm laten zakken en het was voorbij.’ |