Het clandestiene boek 1940-1945
(1983)–Lisette Lewin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
10. In Agris OccupatisMisschien, maar dat blijven speculaties, is een uitgave van de Volière-reeks Werkman fataal geworden. De uitgeverij die deze reeks liet verschijnen heette In Agris Occupatis (op bezette akkers) en de oprichters waren A.Th. Mooij (de schrijver A. Marja), W.H. Overbeek en W.H. Nagel. In 1944 drukte Werkman voor deze serie Bos-Idylle. Naar een 18de-eeuwse gravure. De tekst was van Ab Visser. De titelpagina van Cees Bantzinger. De oplage was 310 exemplaren. ‘In vriendschap’ bood In Agris Occupatis de eerste tweehonderd exemplaren aan De Bezige Bij aan. De lezers die de uitgave via De Bezige Bij in handen kregen vonden er een mededeling bij: ‘Door ingrijpen van den overheerscher gelukte het dezen de hand te leggen op een deel van deze uitgave. Slechts 68 exemplaren bereikten “De Bezige Bij”.’ Bij het in beslag nemen zal de naam van de drukker de SD zeker niet zijn ontgaan.
Werkman drukte voor de Volière-reeks van In Agris Occupatis: Bos-idylle. Gerrit Achterberg, Meisje, oplage 110. Marten Drossaard (Willem Hendrik Overbeek), Ter kennismaking, zelfde oplage. Martin Leopold (Martin Kloostra), De Roos van Jericho. Henry Miller, Het heelal van de dood. Een studie over Lawrence, Proust en Joyce. Jacques den Haan had The universe of death vertaald. Hiervan maakte Werkman alleen het omslag. De tekst is in Ierseke gedrukt. Willem Nagel, Een suite van de zee, gedichten. Werkman heeft ze gedrukt en geïllustreerd. Emile den Tex, In memoriam patriae, verzen. Eduard Verkade, Shakespeare's Hamlet als leesdrama, essay. Verkade was geen lid van de Kultuurkamer. A. Roland Holst dook bij hem thuis onder, nadat hij zijn brief aan Bergfeld had geschreven. Simon Vestdijk, Allegretto innocente, verzen uit 1943 en 1944. Hier- | |
[pagina 153]
| |
van drukte en illustreerde Werkman alleen het omslag. De drukker was E.Th. Zoeteweij te Ierseke, die van de bundel twee drukken maakte; oplage 110 en 90 ex. Oscar Wilde, De tuchthuisballade. ‘The ballad of Reading Goal’, het laatste werk van Oscar Wilde, uit 1898, dat hij schreef nadat hij twee jaar wegens homoseksualiteit gevangen had gezeten, genoot in de bezettingstijd een opmerkelijke populariteit. De Volière-reeks gaf hem in 1944 uit in vertaling van Verkade met twee open brieven van Wilde uit de Daily News. Oplage 200 ex.Ga naar eind87 Koos Schuur, De Zeven Vloeken. Poëtisch Pamflet. Twee oplagen, van 110 en van 90 ex. ‘Deze verzen van den verbannen koning werden geschreven in April 1944.’ Werkman maakte ook het omslag.Ga naar eind88
Wie door Werkman gedrukte uitgaven van De Blauwe Schuit naast die van In Agris Occupatis legt, ziet direct dat de drukker voor de eerste veel bezielder heeft gewerkt. In december 1981 was bijvoorbeeld De Zeven Vloeken. Poëtisch Pamflet van Koos Schuur, uit 1944, antiquarisch 475 gulden waard. Nog altijd vijf maal de prijs van clandestiene uitgaven uit de bezettingstijd waarmee Werkman géén bemoeienis heeft gehad, maar nog niet de helft van een Blauwe Schuit-editie. Das Windleicht Gottes van Maarten Luther moest bijvoorbeeld 1275 gulden opbrengen.
‘Willem Nagel was mijn oude schoolvriend van de Christelijke HBS in Groningen,’ zegt Zuithoff. ‘Hij was gereformeerd, ik hervormd. Hij zag dat Henkels en ik bezig waren met De Blauwe Schuit. Hij vroeg zich af of dat nu wel serieuze kunst was. Later ging hij naar Werkman met zijn Volière-reeks. Daar hebben wij wel om gelachen. Ik wil niet flauw zijn en van concurrentie spreken maar het had er wel de schijn van. Werkman schreef ons: “Ik word langzamerhand met werk overstroomd. Ik hou dat maar een beetje af. Jullie hebben de oudste rechten.” ’ Nagel vertelt: Ik had een heel goede vriend, dr. A.J. Zuithoff. Met hem sprak ik in de oorlog wel over het doen drukken van teksten. Maar hij had een andere groep gevonden: De Blauwe Schuit. Van Werkman kreeg ik daarvan alle uitgaven mee. Ik bracht ze naar Amsterdam, naar Balkema en naar Den Haag, waar ik ze afleverde bij een advocaat die ergens in de Indische Buurt woonde en die een functie had gehad in ons kunstwezen in Nederland. Ik zorgde ook wel | |
[pagina 154]
| |
voor papier voor Werkman.' Het ging de uitgevers van de Volière-reeks (die zich waarschijnlijk gevangen vogels voelden) niet zozeer om de schoonheid der uitgaven alswel om het drukken van teksten buiten de Kultuurkamer om. Het begon ermee, zegt Nagel, dat Marja en hij culturele bijeenkomsten in de huiskamer organiseerden en dat ze de lezingen die daar werden gehouden wilden laten drukken. Marja had bovendien altijd geld nodig en als hij de kans kreeg een tekst van zichzelf gedrukt te krijgen, dan liet hij het niet na. Voor het drukken gingen ze naar Werkman, soms naar een ander, wie het maar wilde doen. Ze haalden er nog een derde bij, een ambtenaar van het Openbaar Ministerie in Groningen, later in Assen, W.H. Overbeek, die onder de naam Marten Drossaard een bundel poëzie, Ter kennismaking, aan de Volière-reeks heeft bijgedragen. Na de oorlog werd hij officier van justitie in Utrecht. Voor W.H. Nagel clandestien uitgever werd had hij al een dermate veelzijdige ondergrondse loopbaan achter zich dat het uitgeverijtje daarbij vergeleken bijna te verwaarlozen was. Al in de maanden voor de invasie van mei 1940 zouden de Duitsers hem al hebben kunnen pakken. Hij was spion. ‘Ik was waarnemend ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de kantongerechten van Groningen, Zuidbroek en Winschoten. Een functie die nu “officier van justitie” zou heten maar dan in een lage rang. Ik werkte aan een proefschrift over de criminaliteit van Oss. Ik had de Duitse consul in Amsterdam geschreven dat ik daarmee bezig was en of ik bepaalde criminele centra in Duitsland mocht bezoeken. Je moest papieren hebben om in Duitsland te kunnen komen. Die centra lagen “toevallig” allemaal over de grens en allemaal bij spoorwegknooppunten. Op de kaart van Emden naar beneden tot ongeveer de hoogte van Arnhem wees ik alle plekken aan waar ik eens wou kijken, waar die gemeenten zouden liggen met een bevolking die zou lijken op die van Staphorst, Zwaagwesteinde en Oss. Ik was wel goed voorbereid hoor; ik kon aantonen dat aan beide kanten van de grens vergelijkbare Kriminalitätsinsel lagen. De werkelijkheid was dat ik moest kijken of ik daar tekenen kon waarnemen van Duitse concentraties. Als ik terug was ontmoette ik een man in Nieuweschans of Winschoten die alle inlichtingen in ontvangst nam. Ik zag geweldige concentraties troepen bij de treinen; ik was er een beetje in getraind te schatten hoe oud ze waren, en dat betekende van welke lichting. Het uniform dat ze droegen wees op het onderdeel. Ik deed het met overtuiging. Ik was anti-fascist sinds 1932. Het | |
[pagina 155]
| |
had niet zoveel te betekenen, maar als ze het hadden gemerkt, hadden ze mij wel opgehangen.’ Doordat hij over de grens veel in kroegen kwam, wist hij dat de invasie op korte termijn te verwachten was. ‘Die Duitsers deden daar helemaal niet zo geheimzinnig over. Ik was met een vent een beetje bevriend geraakt. Een boerenjongen, Hero heette hij. Die verzekerde me: “Mit Ostern, da bricht eine Offensive los.” Hij zou dan niet graag Nederlander zijn. Toen ik weer in Nederland was, zei ik: “Die aanval komt, met Pasen.” Ik heb zelfs gewed. Die weddenschap heb ik in zoverre verloren, dat het offensief niet met Pasen maar pas met Pinksteren kwam.’ Toen die invasie dan ook werkelijk kwam bekroop hem de doodsangst. ‘Ik dacht: natuurlijk weten ze dat Nagel daar zogenaamd met criminologie bezig was maar in werkelijkheid met “fieldwork”. Ik zei tegen mijn baas in Leeuwarden: “Nou word ik gepakt. Nou is het afgelopen.” Maar hij zei: “Jij blijft op je post.” Dus ik bleef trillend op mijn post. Ik werd niet gearresteerd dus ik dacht: ze weten het niet.’ De eerste tijd probeerde hij zo min mogelijk op te vallen. Maar toen in het najaar alle joodse leden van de rechterlijke macht eruit gegooid werden, vond hij dat hij zich lang genoeg rustig gehouden had. ‘Toevallig kwam ik in aanraking met de contacten die de Engelsen hier voor de oorlog hadden gelegd en die ik voor de oorlog niet kende. Ze hadden overal in Europa militairen, getrainde inlichtingenmensen met burgerlijke baantjes. Ze brachten soms per radio berichten naar buiten. Een paar belangrijke mensen gingen vanuit Zoutkamp door het Friese gat naar een Engelse duikboot.’ Nagel dook telkens onder tot het, bijvoorbeeld na het Englandspiel, weer veilig was. Hij beweerde dan dat hij overwerkt was en voor rust naar een tante moest. Begin '41 solliciteerde hij naar een vacature bij het Openbaar Ministerie in Middelburg. In mei kreeg hij de benoeming. Drie weken later - hij had al een huis in Middelburg gevonden - kreeg hij bericht van de secretaris-generaal dat deze op last van de Duitsers de benoeming helaas moest intrekken, ‘omdat Nagel anti-Duits en politiek onbetrouwbaar was. Toen kreeg ik pijn in de buik. Ik dacht; wat weten ze nou wel en wat weten ze niet?’ Hij belde de secretaris-generaal en vroeg: ‘Nou hoef ik zeker ook niet meer naar andere vacatures te solliciteren?’ Nee, dat hoefde niet meer. ‘Wat kunnen ze dan tegen me hebben?’ vroeg Nagel. ‘U kunt een gesprek heb- | |
[pagina 156]
| |
ben met de procureur-generaal van het Hof in Den Haag,’ zei de secretaris-generaal. ‘Die zal u alles wat uw persoon betreft uitleggen.’ Dat was Van Genechten, een NSB-er van de ergste soort, dus Nagel zag van dat gesprek wijselijk af. ‘Dan kunt u beter uit de rechterlijke macht verdwijnen,’ zei de secretaris-generaal. ‘Ik beschouwde dat als een eer,’ zegt Nagel. ‘De rechterlijke macht in Nederland heeft zich over het algemeen slecht gedragen.’ Hij vond een baan bij de al voor de oorlog ingestelde tuchtrechtspraak van het ministerie van Landbouw en Visserij, voor Groningen, Leeuwarden en Assen. ‘Nu stapelde zich het illegale werk op. Als je wilde meedoen, kreeg je overal kansen. Een van de fouten van ons illegale werk was die vermenging. Je zat in het gewapende verzet, je ging je bemoeien met de krant, Het Parool. Ik heb stypen per trein vervoerd van Amsterdam naar Groningen. Dat zijn zware dingen hoor. Ik heb meegeholpen met steun aan joden, het vinden van adressen, het gappen van persoonsbewijzen, teveel om op te noemen. Achteraf weet je dat je niet, als je met de krant bezig was, ook nog in het gewapend verzet moest zitten. Als zo iemand gepakt werd liep je de kans dat de rest heel gemakkelijk mee viel. Op een gegeven ogenblik viel ik door al mijn illegale manden. Ik zou “umgelegt” worden door Lehnhoff met zijn peloton, maar ik kon vluchten. Dat was natuurlijk wel het einde van mijn burgerlijke loopbaan in de oorlog. Mijn huis en alles wat ik bezat werd verbeurd verklaard. Mijn vrouw en kinderen vluchtten ook.’ Nagels oudste broer had een puddingpoederfabriek in Groningen. ‘Hij wist door zijn verpakking alles van drukkerijen af. Mijn hele familie zat in zaken; mijn vader was handelaar in koffie en thee. Dat spul was er in de oorlog niet meer. Maar ze hadden wel verstand van verpakkingsmateriaal en papier en iedereen had contact met drukkers en handelaren. Het waren net spinnewebben. Mijn oudste broer zat tot zijn nek in de illegale dingen. Als er een overval was op een distributiekantoor wist hij wel weer weg met die distributiebescheiden omdat hij in de voedingsmiddelen zat. Op deze manier kon ik wel eens een illegale drukker aan papier helpen. Mijn oudste broer is rond dezelfde tijd als Werkman om het leven gekomen en op dezelfde wijze.’ De Volière-reeks, die hij met Marja en Overbeek had opgezet was, zegt hij, ‘een heel klein lullig uitgeverijtje.’ Maar, zegt Nagel met enige trots: ‘De Volière-reeks was de eerste die Henry Miller in Nederland heeft gebracht.’ Via Jacques den Haan was over de grens een es- | |
[pagina 157]
| |
say van Henry Miller gekomen, van wie niemand ooit had gehoord. Den Haan had het ding vertaald. Het ging over Proust en Dostojewski. We kregen nòg een stuk van Henry Miller,' zegt Nagel, ‘maar dat vond ik te onkuis. Moet je nagaan, in deze tijd zou daarvan niemand meer opkijken. Ik herinner me een vergadering met Marja, Overbeek en ik, dat ik degene was die zei: “Waarvoor zouden we dat nou in oorlogstijd uitgeven?” Het ging over een vent, die ging naar de hoeren. De vrouw haalde zijn jongeheer tevoorschijn, spoog erop en hield hem “voorgaats”, stond er. Ik zei: “We zitten hier midden in de dalles; we hebben niet te vreten; moeten we dit nou drukken en verspreiden?” Ik vond “voorgaats” overigens wel een mooie uitdrukking. Na een discussie hebben we het niet gedaan.’ Werkman, zegt hij, heeft hij goed gekend. ‘Ik ben er vaak geweest. Een bijzondere man, een lieve man. Als hij in 1943 nog één sigaar had en je deed iets wat hem goed beviel, dan ging hij even weg en bracht je die sigaar. Dat was een offer hoor.’ Nagel eindigde de oorlog als plaatsvervangend commandant van het strijdend gedeelte van het Gewest VIII: Utrecht, Betuwe en Bommelerwaard. ‘Werkman was op mijn laatste verjaardag in de oorlog, op 25 augustus 1944. Dat was een heel bijzondere verjaardag. De vrouw van een SS-er, een bewaker in Amersfoort, had contact met ons gezocht. Haar man wou samenwerken met het verzet, die wou zijn hachje verdienen. Toevallig op mijn verjaardag gaf ze een feestje en nodigde mij uit. Ik had Werkman, Overbeek, Marja en Jacques den Haan op bezoek. Om half acht zei ik: “Nu moeten jullie weg, voor spertijd.” En ik ging naar dat feestje om erover te praten. Ze had allerlei buren en kennissen uitgenodigd. Er waren ook bekende kunstenaars bij. Namen noem ik niet. Het is een wilde partij geworden. Danseressen. Drank. En we hoefden niet bang te zijn dat de Duitsers een inval zouden doen. Ik vertrouwde nooit iemand maar je moest af en toe iets riskeren.’ |
|