Het clandestiene boek 1940-1945
(1983)–Lisette Lewin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
8. Een schrijverDe beste novelle die in de oorlog is geschreven en clandestien uitgegeven is WA-man van Theun de Vries. Het verhaal lijkt op Sartre's l'Enfance d'un chef, Vestdijk vond ook de kwaliteit vergelijkbaar. WA-man beschrijft geloofwaardig hoe een contactgestoorde kruidenierszoon uit de Jordaan in de NSB terecht komt en tenslotte in de WA tot hij in de mei-dagen, gehoorzaam maar walgend van zichzelf meegesleept wordt in de WA-terreur. WA-man verscheen bij De Doezende Dar in de zomer van 1944. De auteur zat vast in het concentratiekamp Amersfoort. ‘In het kamp heb ik me dikwijls afgevraagd,’ zegt hij, ‘a of ik het ooit zou zien, b hoe het er uit zou zien.’ De Vries kon zich in mei 1940 al tot de gearriveerde schrijvers rekenen. Naast een aantal dichtbundels waren er van hem vier romans verschenen: Rembrandt, Stiefmoeder Aarde, Het rad der Fortuin en Eroica. Na de capitulatie had hij, ‘ergens in Den Haag’, een bespreking met een paar andere schrijvers en dichters, onder wie, zegt hij, Nijhoff, Werumeus Buning, Jan Engelman, Anthonie Donker en Roland Holst. Nijhoff opperde dat ze een nieuwe Shakespeare-vertaling zouden maken. ‘We zouden,’ zegt De Vries, ‘allemaal een tragedie en een komedie voor onze rekening nemen. Ik had Macbeth en De twee edellieden van Verona. Die Twee edellieden ligt geloof ik nog op de vliering. Van Macbeth heb ik de helft van het eerste bedrijf afgekregen. Maar door de nieuwe zorgen en beslommeringen is daar niets meer van gekomen. In het begin hielden de Duitsers zich erg koest; het eerste jaar was er een van valse gemoedelijkheid. In l941 had je de februaristaking, binnen het jaar hadden ze laten zien wie ze eigenlijk waren. Toen het bekend werd van de Kultuurkamer hebben we allemaal datgene waarmee we bezig waren snel afgemaakt en in 1941 uitgegeven. Ik heb mijn verhalenbundel Tegels van de haard afgemaakt en mijn monografie van Schimmelpenninck, over patriotten, een stilzwijgende vergelijking tussen Duitse en Franse bezetting. Najaar 1941 zijn ze verschenen. Ja, dat was even hard werken.’ | |
[pagina 134]
| |
Op 22 juni 1941 waren Hitlers troepen de Sovjetunie binnengemarcheerd. De communisten doken onder of werden opgepakt. Theun de Vries zat op de Veluwe ‘aan de weg Apeldoorn-Arnhem in een gehuchtje waarvan ik de naam vergeten ben. Dat adres had ik van mijn uitgever, J.L. van Tricht in Arnhem. Die heeft mij financieel erg goed door de oorlog gesleept. Ik heb nooit een beroep hoeven doen op dat hulpfonds van Henriëtte van Eyk.’ Vanuit zijn onderduikadres stuurde hij bijdragen naar de illegale pers. Eind 1942 riep het illegale partijbestuur van de CPN hem naar Amsterdam om deel te nemen aan de redactie van De Vrije Katheder. Een groep studenten had in november 1940 het Bulletin ter verdediging der universiteiten opgericht dat na het derde nummer De Vrije Katheder ging heten. Van een studentenblad werd het spoedig een blad van communisten en andere linkse intellectuelen, dat nauw samenwerkte met De Vrije Kunstenaar. De redactie, die in het begin bestond uit A.F. Willebrands, B. Rizouw en (mej.) T. de Vries werd uitgebreid met H. Katan en de voorzitter van Perhimpunan Indonesia, R.M. Setyadjit. Vanaf 1943 werkten Theun de Vries, de muziekrecensenten Paul F. Sanders en Bertus van Lier en de componist Rudolf Escher aan het blad mee. Na Dolle Dinsdag kwam de anthropoloog dr. A. de Froe er bij en (na de arrestatie van Theun de Vries) Petra Eldering, die met Ben Polak was getrouwd. ‘In de loop van '42 raakte ik door mijn collega's Walter Brandligt en Johan van der Woude verbonden met een groepje kunstenaars, die bezig waren de basis te leggen voor een vrije kunstenaarsorganisatie na de oorlog. De huidige Federatie is er het resultaat - of het overblijfsel van. Dit werk, waar ook Clara Eggink en A. Roland Holst in waren gemoeid, was toen, met het schrijven van een enkel stuk voor het blad De Vrije Kunstenaar, bepaald nog geen groot “ondergronds” werk mijnerzijds te noemen.’Ga naar eind78 De Vries vertelt in 1981: ‘Toen bekend werd dat de Kultuurkamer onvermijdelijk was kwamen we met verschillende groepjes mensen bijeen. Daar was onder andere bij het echtpaar Jan en Annie Romein, de architect Jaap Bot, de beeldhouwer Van Hall en de groep Sandberg, die later die aanslag op het bevolkingsregister heeft gepleegd. Het groepje waarbij ik hoorde, voornamelijk linkse mensen, daarin zaten Johan van de Woude, Roland Holst, Clara Eggink en Walter Brandligt, een Gelderse schrijver van streekromans, die een belangrijke rol speelde in het verzet en in '43 is gefusilleerd. We kwamen al- | |
[pagina 135]
| |
tijd in het huis van Clara Eggink bij elkaar. Dat we toen al plannen maakten voor een alternatieve cultuurkamer voor na de oorlog was natuurlijk heel gek, want het zag er toen nog heel slecht uit met de oorlog; de Duitsers haalden de ene overwinning na de andere. We deden het vooral om onszelf moreel te sterken. Kort daarop zijn Jaap Bot en Leo Braat begonnen met De Vrije Kunstenaar.’ Ik vraag of het voor al die schrijvers en kunstenaars met wie hij overlegde geen rol speelde dat hij communist was. ‘Nee zeg, ben je mal. Hoewel... Roland Holst die was daar erg bang voor.’ Met zijn intrede in de redactie van De Vrije Katheder begon ook het gevaarlijke werk. ‘Ik woonde in Amsterdam bij Ruth Snel die veel deed voor het verschaffen van valse persoonsbewijzen aan joden. Via Leo Braat had ik contacten met een persoonsbewijzencentrale. En dan natuurlijk bonnen rondbrengen en het blad zelf. De redactie kwam eens in de drie, vier weken op privé-adressen bijeen. Overal door de hele stad. Nooit bij redacteuren. Altijd bij onverdachte mensen. Een contactman riep de redactie bijeen. We stelden vast wat we voor artikelen en beschouwingen zouden moeten hebben voor het volgende nummer. Zomer '43 kwam het blad met betrekkelijk lange tussenpozen uit, maar die zijn wel steeds kleiner geworden. Eind van de oorlog was het geloof ik iedere week maar toen was ik er niet meer bij. We schreven zelf ook. We hadden een soort toeleveringsapparaat; daarin zaten bijvoorbeeld Ben Polak en zijn toenmalige vrouw Petra Eldering. Die kenden weer allerlei mensen zoals De Froe. Toen ik na de oorlog terug kwam was het apparaat veel groter geworden. Gebrek aan kopij was er nooit. Er waren altijd genoeg mensen die iets wilden vertellen. Je wist vaak niet wie de auteurs waren.’ In Jaap Romijns Schildpadreeks verscheen in 1943 van Theun de Vries de novelle Bruidegom in September, die al had gestaan in de in 1941 verschenen verhalenbundel Het meisje dat men nooit vergeet. De Vries zegt: ‘Jaap Romijn kende ik geloof ik via mijn vriendin, de stiefdochter van de dichter-musicus Johan de Molenaar in Utrecht. Op verzoek van zijn vrouw Willy de Molenaar-Van Amerongen heb ik nog eens een bundel kerstverzen gemaakt.’ Dat was Cantabile, verzen van Johan de Molenaar, samengesteld door diens echtgenote en De Vries, verschenen bij Ad. Donker, Antwerpen, (Bilthoven) in 1944. In een in 1945 bij Kroonder verschenen bundel kerstverzen, O Kersnacht, schooner dan de dagen, staat ook een gedicht van De Vries. | |
[pagina 136]
| |
In zijn onderduiktijd, zegt hij, heeft hij nog een boekje geschreven over Bredero, dat echter in het niets is verdwenen. ‘Mijn oude vriend Nico Rost was in '33 naar België gegaan. Daar was geen Kultuurkamer en kon je vrij publiceren. Hij heeft nog samen met mensen van de uitgeverij Veen een uitgeverij opgericht die De Lage Landen heette. Daarin heeft hij onder verschillende namen boeken gepubliceerd. Hij had een serie die Nederlandse culturele erfenis of zoiets heette. Zelf had hij een boekje gemaakt over Potgieter en over Bakhuizen van den Brink. In 1942 konden we nog met België corresponderen. Hij heeft me toen gevraagd een boekje over Bredero te schrijven. Ik heb het inderdaad geschreven, helemaal met de hand, want op mijn onderduikadres was geen schrijfmachine. Na de oorlog hebben we nog nasporingen laten doen maar de firma Veen wist nergens van.’ Zijn vaste uitgever, Van Tricht van Van Loghum Slaterus, zorgde ervoor dat hij de hele oorlog door een maandelijks bedrag ontving voor het schrijven van een roman, een zich in het oude Mesopotamië afspelend ontzagwekkend epos, Sla de wolven, herder! Het is in 1946 verschenen. Ter afwisseling had hij zomer '43 een paar verhalen geschreven waarvan WA-man het eerste was. Het waren zeven verhalen over gewone mensen in oorlogstijd, die in Amsterdam woonden. De bundel De Laars verscheen in 1946. De vader van de eerder genoemde Ruth Snel, bij wie De Vries in Amsterdam woonde, had een drukkerijtje in de Anjelierstraat. Daarin had hij, achter een paar stenen in de muur, het handschrift ingemetseld. Zomer '44 kwam van De Bezige Bij het verzoek of hij een prozawerk wilde afstaan ten bate van het schrijversfonds. Ruth Snels vader heeft daarop de muur opengebroken, het manuscript van WA-man eruit gehaald en de muur weer dichtgemetseld. De Vries ging ermee naar Utrecht. ‘Ik moest het afgeven ergens vlak bij waar nu Hoog-Catharijne is. Ik moest ergens bij mensen thuis aanbellen en naar André vragen of zoiets. Het was een heel stil kamertje, een zonnige voorjaarsdag, mei denk ik en daar kwam die lange jongeman; na de oorlog hoorde ik dat hij Lubberhuizen heette. Ik heb hem het handschrift gegeven. Hij zei: er hoort een schrijversnaam op; ik zeg: gôh, daar zeg je me wat. Ik moest snel iets bedenken. Ik zeg: weet je wat ik neem? Swaertveger, dat is de middeleeuwse naam voor iemand die wapens smeedt, een wapensmid. Ik dacht aan de engel Michaël, ook nog. Ik had het er met de hand op geschreven. Toen heeft hij gelezen: Swaertreger. Onder die naam is dat boekje uitgegeven. Dat betekent | |
[pagina 137]
| |
natuurlijk helemaal niets.’ Zoals gezegd, bij het verschijnen van zijn boekje was hij tijdelijk afwezig. Hij had, zegt hij, ‘de hele oorlog door geluk gehad. Steeds werden vrienden van mij gearresteerd en dan was ik net op dat adres geweest of ik werd nog te rechter tijd gewaarschuwd. Toen Walter Brandligt werd gearresteerd wou ik net naar dat adres gaan waar hij altijd was en ik ben net op tijd gewaarschuwd.’ Maar op een dag ging het toch mis. In 1944 gaf De Vrije Katheder een brochure uit: De toekomst van Nederland. Evenals de krant brachten de redacteuren en medewerkers ook de brochures rond. Op een junidag in 1944 had De Vries een paar pakketten rondgebracht en hij had nog één exemplaar op zak. Hij was op weg naar zijn schuiladres, in de Maasstraat. In een stille straat, de Rustenburgerstraat, voelde hij opeens een revolver tussen de schouderbladen. ‘Ja, ik kan me nog heel goed herinneren dat ik het gevoel had of ik in een diepe afgrond stortte.’ Het was verraad geweest denkt hij. ‘Ik vermoed dat de een of andere vent op straat die mij kende mij aan een landwacht heeft aangewezen en gezegd: “Daar loopt een bekende communistische ophitser,” of “Weet je dat dat de communist Theun de Vries is?” Die vent is mij gevolgd naar een stille straat. Hij heeft me naar het hoofdkwartier van de landwacht gebracht in de Cornelis Schuytstraat. Het was een lange wandeling. Hij riep niemand te hulp, geen auto, hij deed dat op z'n eentje. Zo had ik de tijd om een verhaal te bedenken, daaraan heb ik ook stijf vastgehouden. Ik zei dat ik op de tram had gesproken met een man die zei dat hij me kende en dat hij wel eens iets van me had gelezen; dat die man mij bij het weggaan een brochure in handen had gedrukt. Hoe of die man eruit zag. Nou ik zeg: “Het was een vrij lange man; hij was gebruind; hij had een wit hemd aan met hier een gouden koordje; een heel licht zomerpak, witte schoenen.” De kunst was om aan dat verhaal vast te houden. Bij die landwacht zijn ze begonnen met me flink af te tuigen, maar dat hebben ze later niet meer gedaan. Die ene keer was genoeg. Ik werd verhoord door drie rechercheurs, NSB-ers, overlopend van zoetsappigheid, echte moffenvrienden. “Nou ja,” zeiden ze, “dat kan natuurlijk iedereen overkomen, maar heeft u misschien kennissen of weet u waar joden in huis zijn? Dan kunnen we u rustig laten lopen.” Ik zeg: “Da's me niet bekend hoor.” “Nou,” zeiden ze, “het zal wel meevallen.” Maar dat viel dus niet mee. Ik ben naar Amersfoort gestuurd met een | |
[pagina 138]
| |
grote groep. Nee, toen zag ik het toch niet goed meer hoor. Amersfoort was nog lang niet het ergste kamp. Maar die eerste dag, die directe confrontatie, dat prikkeldraad, die torens; dat besef dat je helemaal in de macht bent van de vijand, dat ze gewoon met je kunnen doen wat ze willen. Daar ligt het begin van het kampsyndroom. Je probeert het natuurlijk te verdringen...’ Zijn dossier was met andere dossiers van politieke gevangenen naar Nijmegen gebracht, dat kort daarop in handen van de geallieerden viel. De Vries kwam in de ziekenzaal van het kamp terecht; de dokter zorgde ervoor dat hij telkens van de transportlijst werd geschrapt. Op 5 maart hebben twee als SS-ers vermomde mannen uit de ondergrondse Theun de Vries uit het concentratiekamp gehaald. Op 6 maart werd de aanslag op Rauter gepleegd bij de Woeste Hoeve. Uit represaille zijn toen onder andere een aantal politieke gevangenen in het kamp Amersfoort terecht gesteld. |
|