Het clandestiene boek 1940-1945
(1983)–Lisette Lewin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
1. Het K-nummerSommige colofons van clandestien uitgegeven oorlogsboeken zijn zo welsprekend dat ze in een paar zinnen duidelijk maken hoe het was. Bijvoorbeeld het colofon van De legende van Krakus en de draak, een Pools volksverhaal in de bewerking van Cyprian Kamil Norwid. De illustrator Johan van Eikeren, die in de oorlog A. Nonymus heette, had het voor Kroonders Kameleon-pers uit het Engels vertaald. ‘Dit werkje’, zegt zijn grimmig colofon, ‘werd begonnen in de barre wintermaand van December 1944 en kwam, onder bijna onoverkomelijke moeilijkheden, eerst in April 1945 gereed. Gebrek aan stroom en lettermateriaal, een nijpend tekort aan voedsel en verwarming, razzia's die de weg onveilig maakten, dit alles bracht steeds opnieuw wekenlange vertraging. Op een klein handpersje kon niet meer dan één pagina tegelijk worden afgedrukt en het was ook de beperking die dwong tot het gebruik van de niet als boekletter bedoelde Atlas- en Nobelletter.’
Waarom dan, als het allemaal zo koud, gevaarlijk en ellendig was, in vredesnaam al die moeite gedaan om in een oplage van 750 exemplaren een Poolse legende uit te geven, waarnaar geen mens ooit had getaald? Omdat men ‘met zoveel lelijks en afzichtelijks om zich heen hunkerde naar alles wat nog mooi was’, naar ‘balsem van de geest.’ Natuurlijk, er waren er ook die ‘zonder tot een enkele uitweg te komen een uitweg vonden met louter gezwets en die met geredekavel, altijd maar weer over die oorlog, hun overmaat aan lege tijd vulden.’ Johan van Eikeren, van wie deze schampere woorden zijn, behoorde niet tot dezulken maar tot hen ‘die de ondervoeding van de geest meer dan die van het lichaam vreesden.’ Twee maanden voor de bevrijding begon Van Eikeren een boekje te schrijven dat in een kleine, genummerde oplage verscheen in juli 1945.Ga naar eind7 Het heet Perijkelen bij de verzorging van het boek in de oorlogsjaren of het relaas van hollandse onversaagdheid in tijden van nood uit de ervaring opgetekend en is gedrukt op hetzelfde harige paardedeken-achtige papier als veel van | |
[pagina 14]
| |
die oorlogsboekjes. De schrijver heeft het motief voor het kaftje zelf in linoleum gesneden. Hij is al jaren dood. Voor dat boekje mogen we hem dankbaar zijn. Als geen ander heeft hij het uitgeversleven in bezet Nederland beschreven. Na het bombardement op Rotterdam brak er een korte periode van rust aan. Het leek of alles zou doorgaan zoals het was, behalve dat er nu Duitsers in uniform het straatbeeld ontsierden. Ook bij de uitgevers ging alles zijn gewone gang. Van Eikeren vertelt: ‘Dat was de tijd dat wij nog een vrije keus hadden in de letter, dat er nog cliché's konden worden gemaakt, boekdruk, offsetdruk, diepdruk nog konden worden verkozen, tekstpapier in alle graden van schoonheid nog verkrijgbaar en de binder nog over voorraden van mooie linnens beschikte.’ In november 1940 werd het Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten opgericht met de afdeling Boekwezen, die voortaan elk uitgeversplan zou beoordelen of het wel verantwoord was er papier, waarvan de distributie berustte bij het Rijksbureau voor Papier in Den Haag, aan te besteden. Boekwezen oordeelde officieel zuiver kwalitatief. De uitgevers begrepen evenwel niet veel van de kwaliteitsopvattingen van het volk van dichters en denkers. ‘Zij waren,’ schrijft Van Eikeren, ‘weinig tevreden als ze een paar duizend kilo papier voor een goed boek werd onthouden, terwijl daarentegen maandelijks duizenden kilo's papier verdrukt werden aan een nieuw prullig uitgeversblaadje dat één moord gaf, vele kussen en een bad van tranen.’ Maanden en maanden wachtten de uitgevers op de beslissing van het Departement. Afwijzingen waren normaal. ‘Het mooiste houtvrij papier werd ter beschikking gesteld in grote hoeveelheden voor het boek dat de nieuwe geest moest propageren, houthoudend onooglijk papier in kleine kwantiteit was zelfs voor het belangrijkste standaardwerk, dat de oude gerenommeerde uitgevers wilden doen verschijnen, goed genoeg.’ Dat stimuleerde de uitgevers om meer zorg aan zo'n boek te besteden. Een zorgvuldige typografie kon veel goedmaken aan goor gekleurd papier van slechte kwaliteit. ‘Het was een prettige taak door de juiste keus van de letter, een aantrekkelijke titelpagina, een mooie bladspiegel, het oorlogsboek een goed aanzien te geven.’ Maar ook dat was een uitweg met hindernissen, want een speciale afdeling van het Rijksbureau beoordeelde vooraf of het letterkorps niet te groot zou worden, of er geen te grote witmarges zouden zijn; of het | |
[pagina 15]
| |
papier wel tot de laatste cicero zou worden benut. De drukker was verplicht elk goedgekeurd boek af te leveren met een kengetal; K-nummer zoveel. Voor de estheet een gruwel. ‘Drukkers bestonden het, het ellendige getal plomp en lomp midden op de titelpagina af te drukken.’ Met het papier ging het steeds slechter. Langzamerhand was er alleen nog maar houthoudend papier te krijgen. De voorraad linnen bij de binder raakte uitgeput. Hij moest zijn toevlucht nemen tot de halflinnen band, linnen rug met papieren platten. Sedertdien is een boek met een band van degelijk linnen met die prachtige weefsels en kleuren een antiquarisch benijd bezit. De papieren band, evenwel, legt Van Eikeren uit, biedt vele mogelijkheden aan wie inventief is. ‘Is er iets mooier dan het fraaie donkerblauwe Ingrespapier tegen het matte geel van het perkament? Voortreffelijke banden heb ik kunnen laten maken door toepassing van een doodeenvoudig pakpapier met de matte zijde naar buiten gekeerd en zo gaf een goudbruin Kraftpakpapier met goudstempel en blauw linnen rug een zeer fraai geheel.’ Gerenommeerde uitgeverijen die brave manuscripten instuurden zonder NSB-strekking maar evenmin aanstootgevend voor de Duitsers moesten soms meer dan een jaar op goedkeuring wachten. Dat ging hen begrijpelijkerwijze vervelen. En zo werd, zelfs wie zich braaf aan de regels wilde houden, de clandestiene kant op gedreven. Van Eikeren vertelt de lijdensweg van het Groot Liedboek van Bredero, de eerste herdruk sinds 1622. Bredero was onomstreden (ofschoon hij ook bij de clandestiene uitgevers om de een of andere reden populair was). Het Departement had beloofd de zaak snel af te handelen. Na tien maanden viel de beslissing. Het Liedboek kreeg houtvrij papier toegewezen maar voor een beperkte oplaag van 1500 exemplaren. Nu kon men met zetten beginnen. Het papier werd in fabricatie gegeven, maar gebrek aan kolen waardoor de fabriek slechts om de maand kon werken bracht een levertijd mee van drie maanden. Eindelijk, in de winter, verzond de fabriek het papier aan de drukker, waar het evenwel niet werd ontvangen. Nog maar een enkele stoombootonderneming voer en bijna uitsluitend voor de Wehrmacht. De partij was zoek. Na weken dook het papier op in een heel ander deel van het land waar het al die tijd onbeschermd in weer en wind op de kade had gelegen in opengesprongen balen. Het was onbruikbaar geworden. Een vol jaar was nu verstreken. Het werk lag persklaar op een inleiding na, die de bewerker nog moest schrijven. Niet zonder moeite gaf | |
[pagina 16]
| |
het Rijksbureau toestemming voor een nieuwe papiertoewijzing. Na maanden arriveerde het papier nu wel degelijk bij de drukker. Die kon nu met drukken beginnen maar de inleiding had hij nog niet binnen. Het huis van de bewerker was gevorderd. Pas nadat deze met zijn gezin was geëvacueerd en zich ergens had geïnstalleerd kon hij de inleiding schrijven. Nog was de ‘lijdenskelk niet geledigd.’ De binder die voor het werk was aangezocht had linnen noch personeel over. Het zoeken naar een andere binder nam veel tijd in beslag. Nadat er eindelijk een was gevonden stelde deze als conditie een levertijd van tien weken waarna de uitgever zelf voor verpakking en verzending moest zorgen. Tenslotte, ‘na driehonderd jaar deed men onzen Bredero recht wedervaren met een complete uitgave van zijn prachtig Liedboek.’ Intussen waarde de ‘Arbeitseinsatz als een spook door de bedrijven’. Het weinige dat nog over was aan grondstoffen en kolen was bestemd voor overheidsorders. Een uitkomst was dat grote partijen behangselpapier uit Finland werden ingevoerd. Hoogst ordinair papier, vond Van Eikeren, maar het kon de ergste leeshonger stillen. Voor de uitgever bestond er echter om aan papier te komen een belangrijke bron: de zwarte markt. Enorme partijen papier werden te koop aangeboden of er geen koopvergunningen en distributiebepalingen bestonden. De uitgever ging er gretig op in. Van een ‘legaal’ manuscript met toestemming van Boekwezen liet hij dan bijvoorbeeld twee keer zoveel exemplaren drukken als hij had opgegeven. Voor de drukker een groot risico. Een konijn met de kerst of een pakje sigaretten wilde nog wel eens des controle-beambte's ijver tijdelijk intomen, maar dat duurde meestal niet lang. Wanneer Van Eikeren schrijft over ‘de uitgever’ in het algemeen, heeft hij vermoedelijk vooral George Kroonder voor ogen gehad, met wie hij in de oorlog samenwerkte. Gedreven door papierschaarste, vertelt hij, wierp deze uitgever zich met passie op het bibliofiele boek. Kleine omvang, kleine oplage van een paar honderd genummerde exemplaren. Hier begint het eigenlijke verhaal van de clandestiene uitgeverij. ‘Het is aan deze kleine uitgaven dat ik met veel vreugde heb gewerkt. Klassieke teksten, herdrukjes van incunabelen, fragmenten uit de Heilige Schrift, toneelspelen van Racine, Molière, De Musset en vele bundels van dichters die geweigerd hadden lid van de Kultuurkamer te worden kreeg ik te verzorgen en hoe merkwaardig is het dat naarmate de oorlog steeds gruwzamer werd, het leven om ons | |
[pagina 17]
| |
heen steeds triester en beklemmender, alle kleur en schoonheid verloren scheen, zulk een gave stroom van deze zuivere boekjes onze duisternis kwam verhelderen.’ De meeste van deze boekjes kwamen in 1943 en 1944 van de pers, maar droegen veelal het jaartal 1940, juist voordat de bepalingen van kracht werden. Nieuwe uitgeverijen ontstonden. De samizdat bloeide. De meeste drukkers moesten hun lettermateriaal grotendeels inleveren; dat werd elders omgezet in ‘moordend lood’. Van de letters die ze overhadden moesten ze uit veiligheidsoverwegingen op het laatst de meest zeldzame letters in de kast laten; de mooiste, zoals Gills ‘prachtige Perpetua en de Weiss Antiqua’. De algemeen gebruikte Baskerville en de Hollandse Mediaeval kon iedereen in huis hebben en waren derhalve minder riskant. Clandestiene uitgevers werkten onder hoogspanning; de invasie werd elke dag verwacht en dan zou niemand meer belangstelling hebben voor de boekjes. Maar de invasie kwam en de clandestiene uitgeverijtjes gingen door. ‘Is het eigenlijk niet afschuwelijk,’ vroeg Van Eikeren zich af, ‘dat terwijl in een naburig land anderen met dodelijke wonden op sterven lagen wij hier nog gebogen konden zitten over het probleem van een schone boekpagina?’ Het Zuiden was bevrijd. Het Noorden was ‘terug in de middeleeuwen.’ Openbaar vervoer was er niet meer. ‘Met welwillende toestemming van een schilleman,’ reisde Van Eikeren, ‘in zijn wankel wagentje door zijn scharminkelig paard zo onder Don Quichotte weggelopen, naar de stad gezeuld,’ van Het Gooi naar Amsterdam. Deze stad lag op sterven. Gas en elektriciteit waren afgesloten. De ene mooie boom na de andere viel aan de potkachel ten prooi. De torenklok wees een willekeurig uur aan waar hij was blijven stilstaan, ‘alsof een meteoor de aarde had aangeraakt en alle leven met één slag gedood.’ De zetmachine zweeg. ‘Met ferme moed werd de zetkast opengetrokken en wij gingen met de hand zetten.’ IJs sloot de vaarten. Dichte sneeuw daalde op de wegen neer. Geen gezonde man tot veertig was nog veilig voor de razzia's. Toch moest en zou de kerstbundel O Kersnacht, schooner dan de dagen verschijnen en dat gebeurde ook. ‘Om de jammer van de tijd uit te drukken werd de tekst geheel met de hand uitgeschreven door de kunstenaar die de illustraties maakte’ (Fons Montens). De ene clichémaker na de andere werd vergeefs benaderd. | |
[pagina 18]
| |
Een krantenbedrijf dat nog stroom had was de laatste toevlucht maar ook daar zag men er van af en twee weken voor de kerst werd de rotaprint, de kantoordrukmachine ter hand genomen en de bundel verscheen, ‘mat en moe van druk met geen schijn van het schone dat de druk van de lettter gegeven zou hebben maar niettemin aanvaardbaar en als een bekroning op het overwinnen van een eindeloze reeks van moeilijkheden.’ Een beperkt aantal exemplaren werd met de hand gekleurd en genummerd van 1 tot 250. Het colofon zegt: ‘Geschraagd door de boodschap van den Kerstnacht, dat uit diepe duisternis een stralend licht zal verrijzen, werd deze Kerstbundel uitgebracht in het onvernietigbaar betrouwen dat ook licht over ons rampspoedig en geteisterd Nederland weldra zal gloren.’ Februari kwam ‘mild de harde winter verdrijven. De eerste sneeuwklokjes hieven in goddelijke onverstoorbaarheid hun kopjes boven de nog winterharde aarde en de crocusjes kondigden in jubelend geel weer het voorjaar aan.’ Nu er geen cliché's meer konden worden gemaakt, ‘grepen wij naar guts en burijn en wij sneden onze boekverluchting als oudtijds weer zelf. Wat de zetkast aan letter bood was maar een schamel beetje, naar kwantiteit zowel als naar kwaliteit en zo moest een boekje van 32 pagina's, pagina voor pagina worden gezet, afgedrukt, en gedistribueerd om weer een volgende pagina te kunnen zetten enzovoort.’ Een zo'n boekje liep op een drama uit. In december vond Van Eikeren ‘een klein baasje dat alleen werkte.’ Niet meer dan één pagina tegelijk kon hij drukken. De letter was niet bepaald ideaal maar hij toonde goede wil. Met een week, beloofde hij, zou de eerste proef er zijn. De proef kwam na veertien dagen; hij werd gecorrigeerd; de volgende werd afgewacht. Die bleef uit. Van Eikeren vervoegde zich aan de drukkerij; die was gesloten. Hij deponeerde briefjes in de bus, deed navraag bij de buurman, die met luider stem in de tuin van de werkplaats de drukker riep. Geen gehoor. De drukkerij bleef potdicht. Van Eikeren deponeerde weer een briefje in de bus waarin hij de drukker beleefd voorrekende dat, zelfs al zou hij een pagina per week maken het 32 weken zou duren voordat het boekje zou verschijnen. Nu lag er een briefje bij de sigarenman: ‘Het spijt mij dat u zo ontevreden bent maar ik ben op dit ogenblik niet in staat u vlotter te helpen. Zou ik de raad van de dokter opvolgen dan zou ik de hele zaak sluiten en volkomen rust nemen. Mijn belofte echter om u te helpen wil ik uitvoeren maar het is mij vaak te erg. Ik heb sedert 11 | |
[pagina 19]
| |
november geen aardappel meer gehad. Verder 100 gram brood per dag en wat suikerbietenpap. Vandaag eet ik gemalen aardappelschillen met gemalen koolstronken. Weet u voor mij aan levensmiddelen te komen, dan hoop ik mijn energie voor u te kunnen verhogen. Zoals de zaken thans staan zie ik er geen kans toe.’ Wat was er in werkelijkheid gebeurd? Er was iemand gekomen die zich uitgaf als controleur van het Rijksbureau voor Papiertoewijzing. Hij had de hele lay-out meegenomen. Vervolgens waren zes gewapende mannen binnengedrongen en hadden zetlood, koperen lijnen, petroleum, smeerolie, terpentijn en drukinkt ‘in beslag genomen.’ De drukker had een morfinespuitje gekregen. De zogenaamde controleur was een verzetsman geweest. De drukker, ‘die zo onder de barbaarse tijd leed bleek tot de rotgezellen van onze overweldiger te behoren.’ |
|