Het clandestiene boek 1940-1945
(1983)–Lisette Lewin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
2. VerzamelingenBegin april 1945 bespraken Gerrit Kamphuis, verzetsdichter en N.A. Donkersloot, dichter en voorlopig voorzitter van de Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars in oprichting een tentoonstelling na de bevrijding van clandestiene boeken, boekjes, rijmprenten en ander drukwerk. Onder Donkersloots voorzitterschap vergaderde een paar weken na de bevrijding in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek het werkcomité. Daarin zaten onder anderen Geert Lubberhuizen, Reinold Kuipers, H. Sandberg, Jetty Tielrooy en H. de la Fontaine Verwey, bibliothecaris van de UB. Op 27 juni 1945 opende de dichter M. Nijhoff de tentoonstelling Het vrije boek in onvrije tijd. Een belangrijk onderdeel was de wand De blauwe schuit, prenten van de kort voor de bevrijding vermoorde meester-drukker H.N. Werkman. Een andere vitrine toonde het werk van de kunstenaar C. Bantzinger van de Mansardepers. Namen en portretten memoreerden in de oorlog vermoorde drukkers en kunstenaars: F. Duwaer, J.F. van Royen, H.N. Werkman, D. Werkman, P. Zuiderdorp, G.J. Willemse, W. Geuze en de schrijvers Ter Braak, Du Perron, Tom de Bruin, H. van der Leek, Jaap Sickenga. Een pers uit de hongerwinter, aangedreven door een fietswiel drukte, nu in vrijheid, voor deze gelegenheid voor het laatst drie boekjes van clandestiene dichters. Het gebrekkige openbaar vervoer maakte Amsterdam vrijwel onbereikbaar, niettemin was de toeloop boven verwachting groot. Het batig saldo, beloofden de inrichters, zou ten goede komen aan een volledige bibliografie. Dirk de Jong, die zelf in de oorlog middels een niet aflatende ijver en een uitvoerige correspondentie met een uitgebreide kennissenkring ruim 800 titels had verzameld, ging aan het werk. Het bleek een heksenwerk de namen achter de schuilnamen, oplagen, herkomst en andere gegevens na te speuren. Pas in 1958 verscheen zijn biblografie Het vrije boek in onvrije tijd, een vrijwel volmaakt standaardwerk. De Jong vermaakte zijn verzameling aan de UB in Leiden, die daardoor de belangrijkste collectie clandestiene Nederlandse bellettrie be- | |
[pagina 21]
| |
zit. Ook de Amsterdamse UB en de Haagse Koninklijke Bibliotheek beschikken over redelijk volledige verzamelingen. Een interessante collectie heeft ook de British Library in Londen, waar de in 1981 gepensioneerde bibliothecaresse van de Nederlandse afdeling Anna Simoni in 1975 een expositie inrichtte van uitsluitend Nederlandse clandestiene bellettrie. De catalogus Publish and Be Free is voor dit onderwerp ook een bron van informatie. De verzameling van de Koninklijke Bibliotheek dateert van na de bevrijding. De directeur van destijds, Brummel, een oprecht vaderlander, durfde niet te verzamelen zolang het nog niet mocht. De la Fontaine Verwey van de Amsterdamse UB durfde dat wel. ‘Ik heb,’ zei hij tegen mij in 1980, ‘het altijd als mijn taak beschouwd zoveel mogelijk van deze literatuur te verzamelen en dat is wonderwel gelukt.’ Balkema was een belangrijke Amsterdamse leverancier; uit de rest van het land ging de aanvoer moeizamer. Toch lukte ook dat wel. In Breda bijvoorbeeld had hij veel aan de directeur van een suikerfabriek, C.J. Asselbergs, een hartstochtelijk bibliofiel, die zelf het Eenhoorn-reeksje uitgaf. Bovendien: ‘Allerlei losse mensen kwamen boekjes bij me brengen,’ zegt De la Fontaine Verwey, ‘ze wisten dat ik kocht. Ik herinner me Aleida Schot die Russische dichters vertaalde ten bate van een speciaal fonds dat ze had.’ (Aleida Schot vertaalde van Poesjkin De Stenen Gast en Mozart en Salieri voor uitgave in eigen beheer. Na het fusilleren van gijzelaars op het Weteringplantsoen, liet ze haar vertaling van Tjoetsjews Tranen drukken.) ‘We hebben erg veel gekocht,’ zegt De la Fontaine Verwey, ‘collecties van particulieren bijvoorbeeld. Je moest daarbij erg oppassen. Een joodse verzamelaar in Den Haag had zijn bibliotheek toevertrouwd aan iemand die niet deugde. Die is de verzameling ten eigen bate gaan verkopen, bijvoorbeeld aan Nijhoff, die het te goeder trouw kocht.’ ‘Op een avond,’ vertelt hij, ‘stond een man bij me op de stoep met een pak. Zijn vader was rabbijn in Gouda en het pak was zijn levenswerk, een commentaar op het boek Job. Ik heb het de hele oorlog bewaard. Na de oorlog bleek het waardeloos; dat was wel triest, maar de man heeft de troost gehad dat het in goede handen was.’ De Amsterdamse UB is als enige UB de hele oorlog opengebleven. ‘Op het laatst mocht je niet verwarmen en niet verlichten. Maar er zijn altijd lezers geweest en er is heel weinig door uitlenen verloren gegaan. Voor mijn komst had de vorige bibliothecaris een paar verboden boeken uit de catalogus geschrapt. Maar dat had niet gehoeven; | |
[pagina 22]
| |
het volk van dichters en denkers zag je niet in de bibliotheek.’ Een memorabel verhaal is dat van de redding van de Bibliotheca Rosenthaliana, een legaat uit 1880 van de familie Rosenthal aan de stad.Ga naar eind8 De la Fontaine Verwey kwam in 1941 als bibliothecaris in dienst van de UB. Hij trof het personeel aan ‘verenigd tot één grote familie.’ Tegenstellingen van vroeger waren vergeten; het gezamenlijke doel was het redden van de bibliotheek. Een paar weken voor zijn komst had de Sicherheitspolizei de Bibliotheca Rosenthaliana-zaal verzegeld. De bibliothecarissen L. Hirschel en M.S. Hillesum waren in november 1940 ontslagen. De la Fontaine Verwey zag kans hen bij de Barneveld-groep geplaatst te krijgen (die de oorlog overleefde). Hirschel en Hillesum weigerden omdat het eten daar niet kosjer was. Ze zijn beide omgekomen. Nu en dan kwamen Duitse officieren naar de BR kijken. Ze plakten nieuwe zegels op de deur en lieten de oude liggen. Zo was het mogelijk ongemerkt de zaal binnen te gaan. De enige volledige catalogus bestond uit met de hand geschreven fiches in het Hebreeuws. Het UB-personeel gooide de fiches door elkaar en bracht een groot deel van de kostbare collectie onvervangbare handschriften en incunabelen in veiligheid. Ze kwamen terecht in de gemeentelijke schuilkelder bij Castricum. Zomer '43 kwam het bevel van de Führer dat de collectie, zijnde verbotenes und unerwunschtes Schrifttum in beslag moest worden genomen. Op 26 juni 1944 verschenen de afgezanten van de Einsatzstab Rosenberg.Ga naar eind9 ‘Groot was onze vreugde toen alras bleek dat wij met uiterst domme lieden te maken hadden.’ Van een catalogus hadden ze nog nooit gehoord. Onder het zingen van propagandistische liederen pakten ze de overgebleven boeken in 153 kisten. De Amerikanen vonden ze zomer '45 bij Frankfurt terug; onvervangbare stukken uit de collectie waren verloren gegaan.
Anna Simoni is sinds 1950 in dienst van de British Library, waar ze de - inmiddels zelfstandige - afdeling Nederlands beheert. In de oorlog waren er geen buitenlandse boeken aangekocht, en zodra zij was aangenomen begon Anna Simoni te kopen: geschiedenis, politiek, letterkunde. ‘Ik kreeg een onnozel boekje in handen en daarin stond met potlood illegaal geschreven,’ vertelde ze me in 1981. ‘Bantzinger had het geïllustreerd. Ik had het uit een catalogus gekocht. Ik wist niet dat er clandestien was uitgegeven. Op een dag zei ik: ‘We hebben al die mooie boeken hier en niemand weet er iets van.’ Ik wilde | |
[pagina 23]
| |
ze toegankelijk maken voor een niet-Nederlands publiek. Het is iets heel bijzonders in de drukgeschiedenis.’ Zo kwam de tentoonstelling Publish and Be Free tot stand. Dirk de Jong overleed in 1974. Vrijwel zijn hele leven was hij ziekelijk geweest; zij die hem hebben gekend herinneren zich dat hij hoestte en astmatisch was. Het moet een aardige man zijn geweest, een oprecht christen die zijn naaste liefhad. Een echte Hagenaar, in alle omstandigheden keurig in het pak. Hij en zijn vrouw waren bijzonder gastvrij en in zijn huiskamer aan het Bezuidenhout bracht hij graag jonge dichters met elkaar in contact. Zelf heeft hij acht boekjes in kleine oplage clandestien bij Sijthoff in Leiden laten drukken onder de naam Herberg-reeks, die zo heette omdat hij onderduikers herbergde. Ook organiseerde hij ‘leesmiddagen’. Nol Gregoor, van wie hij in zijn reeksje een bundel uitgaf, herinnert zich die samenkomsten nog met warmte. Gregoor was bij het uitbreken van de oorlog ambtenaar bij Economische Zaken. Hij had een gedichtje gestuurd naar De Gids. Groot was zijn verbijstering toen De Nieuwe Gids, onder redactie van de fascist Haighton, het vers plotseling plaatste. Gregoor kende jonge dichters als Adriaan Morriën, Koos Schuur en Fred Batten; wie hem bij De Jong bracht weet hij niet meer. ‘Toen hij hoorde dat ik gedichten schreef was hij direct geïnteresseerd. Soms belde hij op: “Zeg, Maarten Vrolijk leest dan en dan, heb je zin om ook te komen?” Je ging er ook wel uit jezelf heen. Dat vrouwtje van hem glom van genoegen als je kwam. Het was een tijd van verschrikking. Ik zag bijvoorbeeld hoe de SD een onderduiker uit zijn huis sleurde, hem in de knieholten schoppend. Dat soort dingen maakte de banden van saamhorigheid intiemer, je had soms een samenzijn waarvan je zei: dat had je in vredestijd niet kunnen hebben. Je klampte je vast aan die samenkomsten.’ R. Breugelmans, zelf bibliofiel, conservator Westerse gedrukt werken van de Leidse UB is intiem met De Jong bevriend geweest. Breugelmans' vrouw werkte bij Sijthoff, en zo had hij hem leren kennen. Aan die vriendschap dankt de Leidse UB wellicht de nalatenschap. Breughelmans vertelde een merkwaardig verhaal. Dirk de Jong bewaarde zijn clandestiene verzameling in een gesloten kast. Het bombardement op het Bezuidenhout verwoestte een groot deel van zijn huis en bibliotheek. De kast bleef overeind staan. In de verwarring na het bombardement stond een Duitser met een geweer de kast te bewaken. Had hij die opengemaakt dan hadden we het standaardwerk | |
[pagina 24]
| |
over de clandestiene bellettrie niet gehad, had Anna Simoni het hare niet kunnen schrijven en was dit boek een breiwerk zonder patroon geworden. | |
Judaica‘Alle soorten olie zijn geschikt voor het nier Chanoeka, toch is het een bijzondere mitswa olijfolie te gebruiken, overeenkomstig het wonder in de Tempel, dat eveneens met olijfolie geschied is. Ook zijn waskaarsen geoorloofd, het mogen echter geen gevlochten waskaarsen zijn.’ Deze handleiding is te vinden in Dit is Chanoeka (Zoth Chanoeka) dat in december 1940 verscheen bij Joachimsthal;s Boekhandel, Uitgevers- en Drukkerijbedrijf NV in Amsterdam. Een mooi boek. Jacob Israël de Haans prachtige gedicht ‘Inwijdingsfeest’ uit Het Joodsche Lied staat er in, en van zijn zuster Carry van Bruggen ‘De weddenschap’ uit Het huisje aan de sloot. Twee herinneringen van kinderen uit hetzelfde nest aan dezelfde belevenis: het plechtige ontsteken van de menorah en het vieren van het Chanoeka-feest thuis, toen ze klein waren en zich veilig voelden tegenover de buitenwereld. In tijden van vervolging hebben joden zich altijd geborgen gevoeld in hun eigen godsdienst, met zijn speciale rituelen, feestdagen die gebeurtenissen in de joodse geschiedenis memoreren, het heiligen van de sabbath en het naleven van de spijswetten. ‘Wat zal ons meer met het Joodse volk en met zijn verleden verbinden dan het Joodse gezin, waar dat verleden in riten en symbolen nog voortleeft?’ Dat bezweert dichter-journalist David Koker in Het Joodse gezin en zijn Joodse traditie, een rondschrijven van het bestuur van de Nederlandse Zionistenbond van 10 mei 1941. Hij vervolgt: ‘Het Joodse volk behouden wil zeggen: zijn verleden voortzetten in welke vorm ook.’ Koker overleefde de oorlog niet. In het concentratiekamp Vught schreef hij een dagboek, dat in 1977 is uitgegeven.Ga naar eind10 Onder de titel Op de rand van de afgrond was er in 1980 in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek een tentoonstelling van onder de Duitse bezetting verschenen hebraica en judaica die nu in het bezit zijn van de Bibliotheca Rosenthaliana. Het voorwoord van de catalogus richt een verwijt aan Dirk de Jong: ‘Terwijl aan de illegale en clandestiene bellettrie in Nederland ruimschoots aandacht is geschon- | |
[pagina 25]
| |
ken (Het vrije boek in onvrije tijd, door Dirk de Jong), heeft het Joodse aandeel daaraan totnogtoe niet die aandacht gekregen, die het verdiende.’Ga naar eind11 Dat verwijt is niet helemaal terecht. Het is waar dat er clandestien joodse boekjes en geschriftjes zijn gedrukt, maar de meeste van de 58 titels die in deze catalogus staan zijn legaal uitgegeven. Ze hebben een K-nummer, dat wil zeggen dat ze zijn gedrukt met toestemming van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Want de Duitsers die eind mei 1940 direct begonnen met het straffen van boekhandelaars die werk van Heine of andere joden in de etalage lieten liggen, waren zo cynisch dat ze het uitgeven van judaica niet alleen toestonden maar zelfs aanmoedigden. De meeste van deze boeken zijn uitgegeven bij uitgeverij Joachimsthal, die na 11 april 1941 ook Het Joodsche Weekblad uitgaf dat als spreekbuis van de Duitsers dienst deed. In Duitsland hadden de autoriteiten in de jaren dertig eveneens speciale joodse uitgeverijen getolereerd. Het paste in de tactiek van het samendrijven van de joden in de gettofuik. Dat tussen de mazen van dit net ook clandestiene uitgaven zijn gedrukt had wèl in Dirk de Jongs beschrijving gepast. Achterin de catalogus staat een chronologisch jaaroverzicht. Een schokkende cijferreeks: 14 titels in 1940, 33 in 1941, drie in 1942, drie in 1943, één in 1944, drie in 1945 (twee zonder jaar). Er was aan het eind bijna niemand meer over. Veel namen in de lijst van biografische notities over degenen die aan de uitgaven hebben meegewerkt hebben de toevoegingen: omgekomen, gedeporteerd, gefusilleerd, vrijwillige dood tijdens W.O. II. In de catalogus: gebedenboeken, godsdienstonderwijsboeken voor kinderen, bundels artikelen van de zionistische intelligentsia en bellettristisch proza en poëzie. Jacob Presser heeft in 1942 een bundeltje gestencilde gedichten clandestien uitgegeven: Exodus. Een kleine cyclus. Joodse kunstenaars hebben, ook clandestien, ex-librissen met joodse motieven uitgegeven. Zoals Geuzenstrijd en Tachtigjarige Oorlog niet-joodse schrijvers en dichters inspireerden haalden de joden zich hun eigen geschiedenis voor de geest. De Exodus uit Egypte was een geliefd thema, maar vooral de strijd der Makkabeeën.Ga naar eind12 Uitgeverij Joachimsthal had naar de laatste vesting Masada in de vrijheidsoorlog tegen de Romeinen twee series genoemd: de Massada-series. Anoniem redacteur ervan was Lion Nordheim, voorman van de zionistische jeugdbeweging in | |
[pagina 26]
| |
de jaren dertig. Kort voor het eind van de oorlog is hij gefusilleerd. Naast de herinnering aan het verleden was de hoop op de toekomst in het beloofde land een leitmotiv. Op de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek kon ik een jongensboek inzien dat is verschenen in 1941 en gedrukt bij Trio in Amsterdam. Het heet Chajiem van Groede. De schrijvers zijn Jerohm Hartog en Hugo Heymans en de illustraties zijn van Fré Cohen, bekend grafisch kunstenares, die in de oorlog zelfmoord pleegde. Het boek is bestemd voor jongens van 12-17 jaar en gaat over een jongen die aan zijn Bar Mitswah, kerkelijke meerderjarigheid, toe is maar wiens familie zich ‘van het Jodendom afgewend had’. In de loop van het verhaal begint hij te beseffen dat joden bij elkaar horen en wel in Palestina. Het boek eindigt wanneer Chajiem met de armen vol maiskolven begint aan de opbouw van zijn land (‘Dit is Erets’). De enige naam in de catalogus die wel bij Dirk de Jong voorkomt omdat hij ook buiten de joodse kring aan clandestiene uitgaven meewerkte is die van de graficus Henri Friedländer, die na de bevrijding naar Israël emigreerde. In 1945 gaf hij in eigen beheer in een oplage van 250 ex. uit: Het gulden ABC, zijnde een lof der huisvrouw. ‘Spreuken’, hoofdstuk31, vers 10-31, in een eigen vertaling. Aan het joodse gezin waren meer uitgaven gewijd: Pesach in distributietijd, Handleiding voor de Joodsche huisvrouw; Overspel volgens Deuteronomium 22:22 v.v. (Leiden E.J. Brill, 1943). De navrantste titel is wel: Uitgave no 2 (van de) Vereeniging ‘Ritueel Eten op Reis’, uitgegeven in Amsterdam bij D. Allegro in 1941. In dat jaar waren de deportaties nog niet begonnen. Clandestien verscheen in 1941 een feestbundel voor rabbijn De Vries. Legaal was bij Joachimsthal in 1940 verschenen: Rabbijn De Vries. Dienaar des Jodendoms, een bundel opstellen bij diens 70ste verjaardag. Aangezien de bezetter enkele bijdragen had afgekeurd verscheen vervolgens een bundel in getypte kopieën, aangevuld met de afgekeurde artikelen. Ook clandestien verschenen van 1942 tot 1945 de jaarlijkse Loeachs, joodse almanakken. Voor de jaren 5701 en 5702 (1940-1941 en 1941-1942) waren deze zakkalenders ter grootte van een handpalm nog legaal bij Joachimsthal verschenen. Daarna werden ze verboden. Er zijn er nog drie verschenen. Van het Loeach voor het jaar daarop zegt de catalogus: ‘Deze almanak voor het jaar 5703 (1942-1943) is clandestien en anoniem verschenen.’ Van het volgende: ‘Samengest. door | |
[pagina 27]
| |
Simon A. Colthof, getypt op het kantoor van de Joodsche Gemeente te Amsterdam, daarna op één vel gestencild door de Joodse wijnhandel Esjkol.’ En van dat voor 1944-1945, het jaar 5705: ‘Het jaartal ook aangegeven met een Bijbeltekst, waarvan de getalwaarde overeenkomt met het jaartal (5)705, nl Psalm 145 vers 18: de Heer is nabij allen die Hem aanroepen.’ Deze piepkleine boekjes zijn ontroerende documenten. Het uitrekenen van de juiste datering is een minutieus, tijdrovend werk. Iemand heeft daaraan met mierenvlijt en engelengeduld zitten rekenen terwijl de wereld instortte. In 1970 had Marian Loonstein-Klein in Hakehilla, het orgaan van de joodse gemeente Amsterdam, een vraaggesprek met de heer Colthof, die na de oorlog rector werd van het Amsterdamse Maimonides-lyceum. Ze vraagt: ‘Sinds wanneer verleent u uw medewerking aan het loeach?’ Colthof: ‘Dat is sinds 1942. Opperrabijn L.H. Sarlouis die dit steeds had verzorgd werd toen gedeporteerd. De Joodse Gemeente vroeg mij het voort te zetten. Het bijzondere was, dat de bezetters in die tijd ook het uitgeven van een loeach verboden hadden. Bij Joachimsthal verscheen toen, gedrukt maar zonder naam van de uitgever, illegaal het nog door opperrabijn Sarlouis verzorgde loeach 5703 (1942/1943). Het loeach dat ik heb gereed gemaakt over 5704 is door de Joodse Gemeente gestencild. Ik had het tijdig klaar. We zijn de dag voor Rousj Hasjono, 29 september 1943 weggehaald. Hier heb ik ze. (Er verschijnt een oude doos met een stapel exemplaren.) Het jaar daarop zat ik in Bergen Belsen. Op verzoek heb ik toen, met de gegevens die ik bezat, weer een loeach samengesteld. (...) Juist dat deel had ik toevallig in mijn rugzak gestopt. Het is een met de hand geschreven loeach geworden.’Ga naar eind13 Kort na de inval in mei 1940 zijn twintig joodse periodieken waaronder De Joodsche Wachter en het Nieuw Israelitisch Weekblad verboden. Alleen Het Joodsche Weekblad, orgaan van de Joodse Raad mocht blijven verschijnen. Tegen het eind van de oorlog verscheen in Het Gooi een illegaal joods gestencild blad: De Keten (Hasjalsjeèleth), Periodiek voor ondergedoken Joden in Nederland, Bussum 1945. Er zijn vier nummers van verschenen. Het derde in mei 1945, het vierde na de bevrijding. De technische verzorging en verspreiding was in handen van Biny Overste-Patto. Aan M. Kopuit vertelde deze in Hakehilla: ‘Mijn man was ondergedoken bij de familie Bos, aan de Koopweg in Bussum. Hij was steenhouwer van de Joodse Gemeente. En de heer Van Gelder was op den duur ondergedoken in | |
[pagina 28]
| |
het huis naast de sjoel. (...) Tot het idee om een krant uit te geven zijn we gekomen, omdat we joodse contacten, joodse troost wilden brengen. Met dat doel kwam de heer Van Gelder bij ons om te vragen of we wilden meedoen. We stemden er al gauw mee in. Maar toen kwamen de moeilijkheden pas. Waar haalden we papier vandaan. Waar de stencils. Waar vonden we een stencilmachine. En hoe zou dat gaan met de verspreiding? (...) De krant werd door mijn man op stencil getikt en door mij afgedraaid. Dat gebeurde bij stomerij De Boer in 't Spieghel in Bussum. Maar hoe we aan de stencils en het papier kwamen weet ik niet meer. Als de kranten klaar waren, en het waren er van ieder nummer enige honderden, dan werden ze door mij gedistribueerd. (...) Op een adres werden we verwelkomd met “Goddank weer een joodse krant.”’Ga naar eind14 |
|