1665
131 J.H. Isings 1884-1977
‘Rembrandt in zijn “Schildercaemer”, 1665’
Aquarel, 70 × 100 cm, ontwerp voor een schoolplaat
Gesigneerd en gedateerd: Isings ix '63
Groningen, Wolters-Noordhoff bv
Hier zien we een gelouterde Rembrandt. Althans, dat heeft Isings willen uitbeelden. En hoe is Rembrandt tot die loutering gekomen? Enkele zinnen van Isings zullen het voor ons duidelijk maken. ‘Kort na het gereedkomen, van dit grote, scherp bestreden en miskende tafereel [de Nachtwacht], sterft Saskia (1642). Drie kinderen uit dit huwelijk waren haar vóórgegaan. [...] De beproefde kunstenaar blijft onverzwakt in de al dieper peilende scheppingen getuigen. [...] Eindelijk moet hij de wanhopige strijd tegen de schuldeisers opgeven. [...] Hij is geen voor altijd belaste en dus onteerde schuldenaar. Jhr. Mr. Backer heeft aangetoond, dat men bij Rembrandt niet mag spreken van een bankroet of faillissement. [...] Het is nu 1660 [...] Hij zocht geen schittering. Zijn gestalten zijn stil geworden. Het innerlijke leven, het eigenlijke, dat hij zo innig heeft doorschouwd, spreekt tot hem. [...] Rembrandt bewoog zich nimmer in het bruisende en overmoedige kunstenaarsleven, [...] Die ijdele maskerade was hem een leugen’. Kortom één stuk ellendig leven.
Maar de werkelijkheid was niet zó ellendig als Isings en velen met hem het hebben willen voorstellen. Zo is de Nachtwacht tijdens Rembrandts leven helemaal niet afgekeurd. Omstreeks 1650 trof de financiële nood wel meer mensen, omdat het toen met de economie slecht ging. Bovendien wijst Isings ten onrechte op Rembrandts onverschilligheid tegenover het ‘bruisende’ kunstenaarsleven, omdat dit eenvoudigweg niet bestond: hier wreekt zich Isings' eigen projectie op de zeventiende eeuw. Voor hem is dus de edele, ingekeerde, berustende Rembrandt de ideale Rembrandt. Vandaar dat hij de oude - en dus gelouterde - Rembrandt afbeeldt, zijn laatste jaren in één tafereel samenvattend. Zoals Isings de schilder van alle smetten probeert vrij te pleiten, zo beeldt hij hem ook uit: in een onbesmeurde chique huisjas.
Rembrandt ruilt op deze aquarel met zijn zoon Titus, inmiddels kunsthandelaar, een exemplaar van zijn Honderdguldensprent voor een werk van een groot buitenlands meester. De trouwe vriend tijdens zijn laatste levensjaren, de apotheker en kunsthandelaar Abraham Francen, links in het beeld, kijkt op uit één van Rembrandts kunstportefeuilles. Van Rembrandts werken zien we David harpspelend voor Saul, Het Joodse Bruidje, één van de Alexander-portretten en links een album met tekeningen. Of de David en Saul van Rembrandts hand is, wordt tegenwoordig betwijfeld. Dat dit schilderij in 1665 op Rembrandts ezel gestaan heeft, is dus zeer onzeker. Het Joodse Bruidje moet volgens Isings betrekking hebben op Titus' verloving met Magdalena van Loo in 1665. Maar dit schilderij zal eerder als een portretopdracht door iemand anders beschouwd moeten worden. In dat geval kan het niet als behorend tot Rembrandts collectie in zijn atelier hangen. Het Alexander-portret werd op bestelling gemaakt en was in 1665 al weggezonden. Verder zijn als attributen onder meer afgebeeld de statenbijbel, een bekende inspiratiebron voor Rembrandt, een uit het faillissement geredde deftige vouwstoel, met fluweel bekleed, en een schoongemaakt palet als ‘symbool van onafgebroken werkzaamheid’.
Tot zover deze met kritiek doorvlochten beschrijving: twintigste-eeuwse ‘kunstkritiek’ op een eigentijds ‘historiestuk’.