116 J.F. Helmers
De Hollandsche Natie, in zes zangen, vijfde druk, 's-Gravenhage 1821. Octavo.
Illustratie met onderschrift: ‘“'k verga! 'k verzink” - Helaas! haar denkkracht is vervlogen’
Ets, 13,7 × 8,9 cm, t.o. blz. 2
Linksonder: M.I. van Bree, inv. et delin. Rechtsonder: R. Vinkeles sculp
Haarlem, A.J. van der Blom
Al in de inleiding is De Hollandsche Natie door J.F. Helmers (1767-1813) een ‘manifest’ van nationalisme genoemd. In zijn Voorrede getuigt de dichter zelf: ‘En waar is hij, die koud, onverschillig blijven kan bij de herinnering aan al het edele, hat voortreffelijke, door onze voorvaderen verrigt? Indien er zulke lieden gevonden worden, ik begeer ze niet te kennen; [...]’
In 1812, het jaar van verschijnen, kon deze houding niet anders dan verkeerd uitpakken: de Franse overheersing drukte iedere vorm van nationaal zelfbewustzijn de kop in, zover was de reactie op het revolutie-ideaal al gevorderd. Zelfs na ingrijpen van de censuur werd het gedicht nog gevaarlijk geacht, reden tot een keizerlijk arrestatiebevel in 1813. Maar Helmers' dood stand uiteindelijk zijn transport naar Parijs in de weg.
In 1817 verscheen de vierde druk met platen bij ieder van de zes zangen. De ontwerpen waren van de bekende historieschilder M.I. van Bree, terwijl de nestor van de toenmalige boekillustratie, Reinier Vinkeles, er zijn loopbaan mee besloot. Hij stierf op vijfenzeventigjarige leeftijd terwijl het boek op stapel stond.
Aan het begin van de eerste zang, die de zedelijkheid betreft, is een illustratie geplaatst, die Beylings afscheid van zijn vrouw weergeeft, en wel in het bijzonder de laatste fase hiervan, het moment dat zij buiten bewustzijn raakt. Voor de geschiedenis van Beyling zij verwezen naar de nummers 8 en 9 van deze catalogus.
Helmers voert aan het eind van zijn eerste zang behalve Beyling ook nog Hambroek en Schaffelaar als voorbeelden van deugd op, maar in uitvoerigheid en dichterlijke opwinding blijven deze passages ver bij het Beylingverhaal ten achter.