Het vaderlandsch gevoel
(1978)–S.H. Levie– Auteursrechtelijk beschermdVergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis
[pagina 232]
| |
afb. 25 W. Steelink naar J.W. Bilders, Nederlands woeste toestand (staalgravure), illustratie bij Van Lennep, Moll & Ter Gouw, i, t.o. blz. 1
afb. 26 De kunstzaal van het huis van J.C. van Hattum van Ellewoutsdijk aan de Scheveningseweg te Den Haag, met een gedeelte van de Arti-galerij.
| |
[pagina 233]
| |
De Historische Galerij van Arti et AmicitiaeBehalve de galerij van Jacob de Vos is er in Amsterdam ook een historische galerij geweest in het sociëteitsgebouw van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae aan het Rokin. Deze galerij bestond uit honderdtwee schilderijen vervaardigd door leden van Arti in de jaren 1861-'64 en bevond zich in de expositieruimte van het gebouw. Wanneer er een tentoonstelling werd gehouden waren de schilderijen aan het oog onttrokken, maar tussen de exposities door kon het publiek de galerij bezichtigen. De entreegelden kwamen ten goede aan het Weduwen- en Wezenfonds van de vereniging. Het plan om de tentoonstellingsruimte te decoreren was al eerder, na de verbouwing van 1855-'56, opgevat door C. Springer en L. Lingeman,Ga naar eind1. maar pas in 1860 was er voldoende geld beschikbaar om het te verwezenlijken. Er werd een commissie ingesteld, bestaande uit de schilders Ch. Rochussen, C. Springer, L. Lingeman, H.F.C. ten Kate en J.W. Bilders, die voorstelde: ‘Deze décoratie dienstbaar te maken tot veraanschouwelijking van Neêrlands Roem op het gebied van Geschiedenis, Wetenschap, Kunst, Handel en Nijverheid’.Ga naar eind2. De leden van Arti gingen met het plan accoord en benoemden een ‘Kommissie van Toezigt over de Decoratie van de Kunstzalen der Maatschappij’, die voor de uitvoering ervan moest zorgen.Ga naar eind3. Om zo onpartijdig mogelijk te werk te gaan, werd besloten alle leden een lijst met namen van de kunstenaarsleden te sturen met het verzoek ‘diegenen aantehalen welke men geschikt oordeelt mede te werken’. Aan de hand van de uitkomst hiervan werd een groot aantal schilders uitgenodigd mee te werken, ‘opdat alzoo door gemeenschappelijke samenwerking een monument mocht worden tot stand gebracht, dat spreken zou van Neêrlands kunst en Neêrlands historie, en van de liefde der broederlijke samenwerkende kunstenaars voor beiden’.Ga naar eind4. De uitvoering van de galerij geschiedde in twee etappes. De eerste serie van tweeënvijftig schilderijen, die onderwerpen omvatte uit de vaderlandse geschiedenis tot het eind van de zestiende eeuw, werd op 29 maart 1862 in aanwezigheid van koning Willem iii feestelijk ingewijd.Ga naar eind5. Voor de tweede serie, waarin onderwerpen uit de zeventiende en achttiende eeuw werden uitgebeeld, werd de procedure voor het selecteren van medewerkers herhaald om ook de nieuwe leden de kans te geven mee te doen. Deze serie werd tijdens de viering van het vijfentwintigjarig bestaan van Arti op 3 december 1864 zonder bijzondere plechtigheden opengesteld.Ga naar eind6. Geen der twee series was echter op het moment van de openstelling al geheel compleet. De vijfenzeventig kunstenaars die schilderijen voor de galerij leverden kregen van de vereniging het doek verstrekt maar moesten voor het overige materiaal zelf zorgen. De schilderijen, die van verschillende formaat waren, waren gevat in een betimmering die gedecoreerd was door J. Stortenbeker en I.D.G. Grootveld naar ontwerp van C. Springer. De onderwerpen werden vastgesteld door de commissieleden Rochussen en Lingeman in overleg met de letterkundige W.J. Hofdijk, die ook de catalogus van de eerste serie schreef, waarin hij alle schilderijen van een toelichting voorzag.Ga naar eind7. Bij de keuze van de onderwerpen lag de nadruk niet zozeer op heldendaden, maar vooral op de culturele en sociaal-economische geschiedenis van Nederland. Dit is waarschijnlijk een gevolg van de inbreng van Hofdijk, in wiens boekwerk Ons Voorgeslacht (cat.nr. 124), dat in dezelfde periode verscheen, een vergelijkbare geschiedopvatting naar voren komt. Van de kunstenaars die aan de galerij meewerkten, waren er slechts enkelen echte historieschilders. De meesten hadden zich gespecialiseerd in het schilderen van landschappen, stads- en zeegezichten of genre-taferelen. In hun bijdragen aan de galerij sloten zij meestal bij hun specialisme aan. Zo beeldde J.W. Bilders Nederlands moesten toestand af, dat zich in niets onderscheidt van zijn andere landschappen (afb. 25) en A. Schelfhout schilderde De winter van het jaar 1740, dat ook weinig verschilde van zijn overige ijsgezichten. De meeste critici vonden dit geen bezwaar. Van Westrheene vond zelfs dat de historieschilder- | |
[pagina 234]
| |
kunst door deze ruimere onderwerpskeuze verrijkt werd.Ga naar eind8. Johan Gram was vol lof over het initiatief van de kunstenaars en vergeleek de galerij zelfs met het Nationaal Museum in Versailles.Ga naar eind9. Dat ook Hofdijk zich bijzonder lovend over de galerij uitliet, is, gezien zijn medewerking, nauwelijks verwonderlijk. Hij schreef onder meer: ‘Belangrijk vooral ook dáárom is deze verzameling, doordien zy niet slechts duizendmaal afgebeelde onderwerpen bevat, maar ook menigen blik doet slaan in maatschappelijke toestanden, waarvan de vermelding in de meeste onzer geschiedboeken al te weinig wordt gevonden’.Ga naar eind10. Niet iedereen was het hiermee eens. Volgens J.A. Alberdingk Thijm, één van de voormannen van het katholiek reveil, overheerste deze laatste categorie onderwerpen ten koste van de traditionele historische feiten. Vooral de catalogusteksten van Hofdijk wekten zijn ongenoegen: ‘De Heer Hofdijk bedenke toch, dat het een Nederlandsch werk is, hetwelk hij hier beschrijft; geen orangistiesch-kalvinistiesch-antipapistiesch-kontraremonstrantsche galerij hebben de kunstenaars van Arti willen stichten [...].’Ga naar eind11. Thijm was ook niet erg te spreken over de kwaliteit van de schilderijen, die volgens hem duidelijk aantoonde, dat er in Noord-Nederland geen krachten aanwezig waren ‘toereikend voor de schildering eener historische galerij’.Ga naar eind12. Dat er desondanks nog enkele goede schilderijen ontstaan waren, vond hij het enige pluspunt van de hele onderneming. Niet alleen sommige critici hadden bezwaren, maar ook de schilder Gerard Bilders schreef naar aanleiding van de eerste serie: ‘[...] een historischen indruk maakt het over het geheel niet; vooral in het landschap is dat moeijelijk te verkrijgen; de Hollanders zijn daarvoor in het algemeen niet geschikt’.Ga naar eind13. Dit weerhield hem er overigens niet van een bijdrage te leveren aan de tweede serie (cat.nr. 96). De historische galerij trok vooral in de eerste jaren na de opening veel publiek, maar na verloop van tijd daalde het aantal bezoekers sterk. Bij de verbouwing van het interieur van het Arti-gebouw in 1893-'94 besloot het toenmalige bestuur, dat de schilderijen niet meer aan de heersende smaak vond voldoen, dan ook de galerij te verwijderen en te verkopen ten behoeve van het Weduwen- en Wezenfonds.Ga naar eind14. Samen met de galerij van Jacob de Vos, die in 1883 aan Arti gelegateerd was, en enkele andere schilderijen ging de Arti-galerij in 1895 voor ƒ 17 500 over in handen van de in Londen gevestigde kunsthandelaar H. Koekkoek. Deze verkoop, die onderhands geregeld was, riep veel protesten op, zowel binnen de vereniging als daarbuiten.Ga naar eind15. Het Arti-bestuur had gewild dat de galerijen in het buitenland verkocht zouden worden, maar dat gebeurde niet. De lotgevallen van de Galerij De Vos zijn hiervoor besproken. Na enige omzwervingen kwam de Arti-galerij bij de kunsthandelaar H.G. Tersteeg in Den Haag terecht, die een gedeelte tentoonstelde in Pulchri Studio. Hij kondigde in de catalogus aan de schilderijen afzonderlijk te zullen laten veilen, wanneer er geen koper kwam voor de hele galerij.Ga naar eind16. Deze koper kwam er. J.C. van Hattum van Ellewoutsdijk uit Den Haag kocht alle schilderijen voor f 100000 en bood ze de gemeente in bruikleen aan.Ga naar eind17. De galerij werd in het stadhuis opgehangen en in januari 1896 voor het publiek opengesteld. Toen de gemeente aan Van Hattum echter na vijf jaar een rekening stuurde voor de kosten van de verlichting, zei hij de bruikleenovereenkomst op. Nadat de galerij nog een korte tijd in het oude gebouw van Pulchri Studio geëxposeerd was geweest,Ga naar eind18. werd zij geplaatst in een nieuw gebouwde vleugel van het huis van Van Hattum aan de ScheveningsewegGa naar eind19. (afb. 26). Na het overlijden van Van Hattum in 1909 werd de galerij onder de erfgenamen verdeeld. In de loop van de jaren is de galerij verspreid GeraaktGa naar eind20. en de huidige verblijfplaats van de meeste schilderijen is niet meer te achterhalen. Men kan echter nog een indruk krijgen van de hele galerij uit de gravures ernaar, die staan afgebeeld in Nederlands Geschiedenis en Volksleven in schetsen (eerste druk 1869-'72) van J. van Lennep, W. Moll en J. ter Gouw. |
|