1813
86 Ch. Rochussen 1814-1894
‘Anno 1813 - Wakkerheid van Roelof Schenkel’
Doek, 50 × 41 cm
Gesigneerd en gedateerd: CR ft 62
Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum
Toen in november 1813 de berichten over Napoleons tegenspoed ons land bereikten, ontstond niet alleen voor de Nederlanders uitzicht op de vurig begeerde bevrijding van zijn dwingelandij, maar begon ook het Franse militaire en ambtelijke apparaat, geconfronteerd met de onzekere toestand, veiligheidsmaatregelen of zelfs de wijk te nemen. Men bepaalde zich in hoofdzaak tot het bezet houden van een aantal vestingen, maar trok zich terug uit kwetsbare posten en liet de landsgrenzen onbewaakt.
Zo konden legereenheden van de Russen, die zich met hun bondgenoten opmaakten om Napoleons heerschappij verder aan te tasten en omver te werpen, vrijwel ongehinderd tot in onze gewesten doordringen. Er ontstond bij de Franse bezetter zoiets als een Dolle Dinsdagactiviteit. En toen zich ook in Groningen het nieuws verbreidde over de Russische inval in Oostfriesland en over Kozakken, die Overijssel waren binnengerukt en zich zelfs bij Meppel en Hoogeveen ophielden, waren daar de kantoren der douane al gesloten en hadden de meeste Franse ambtenarende stad verlaten. Op 16 november werd met een proclamatie van baron Rosin, die aan het hoofd van een afdeling Kozakken Groningen was binnengerukt, het einde van het Franse bewind bevestigd.
De Fransen hadden bij hun vertrek al het voorhanden kasgeld meegenomen en men zond hen enige Russen achterna om hen die buit afhandig te maken. Die toeleg mislukte, maar negen schippers hadden meer succes dankzij hun doortastend optreden onder leiding van Roelof Schenkel, dat Jacob van Lennep heeft beschreven.
Zij achterhaalden in een sloep het schip, waarin tweeëndertig gewapende douaniers met vrouwen en enige kinderen, die ongeveer tachtigduizend gulden met zich meevoerden, langs het Reitdiep trachtten te ontkomen. Niet bij machte zonder krachtige bijstand dit gewapende en sterkere gezelschap te overmeesteren, bleven zij het schip echter volgen tot aan Zoutkamp bij de Lauwerszee, waar zij de hulp van Kozakken hoopten te vinden. Toen dit niet het geval bleek te zijn, besloten zij zelf de overval te wagen. Juist op een moment dat de douaniers zich in het ruim van het schip bevonden, sprong Roelof Schenkel met een pistool in de ene en een sabel in de andere hand aan boord, posteerde zich voor het opengeworpen luik en sommeerde hen zich over te geven. De Fransen, verschrikt door zijn dreigende houding en niet wetend hoeveel of liever hoe weinig gewapende mannen hem vergezelden, gaven één voor één hun wapens en het meegenomen geld af en lieten zich als weerloze gevangenen naar de stad terugbrengen. Maar ‘nog schooner dan de daad van Schenkel en zijn makkers is’, in de woorden van Jacob van Lennep, ‘de belangeloosheid, waarmede zij, die gemakkelijk zich het geld hadden kunnen toeëigenen en het schip ongemoeid laten vertrekken, geld en gevangenen aan Rosin overbrachten, zonder iets voor zich te willen behouden’.
Rochussen heeft dit voorval op suggestieve wijze uitgebeeld, zonder theatrale overdrijving, maar met een fijn gevoel voor de dramatische spanning van het moment en voor de gehele stemming in deze kille uithoek van het nuchtere Groningerland.