1831
65 J. Schoemaker Doyer 1792-1867
Van Speyk op het moment voordat hij het kruit zal doen ontbranden
Doek, 89 × 75 cm
Datering: 1834
Tentoonstelling: Amsterdam 1834, nr. 117, ‘Van Speyk alle toebereidselen tot den brand in het kruid gemaakt hebbende, staat in zich zelven gekeerd, op dit oogenblik wordt hij door twee schepelingen ontvlucht’
Amsterdam, Rijksmuseum
Van Speyk staat in de kajuit van de kanonneerboot waarover hij het bevel voert in gedachten verzonken, een pistool in de hand, het moment vóór hij het kruit zal doen ontbranden om zo te voorkomen dat de Nederlandse vlag in Belgische handen zal vallen. Twee schepelingen die begrijpen wat er gebeuren gaat, vluchten verschrikt naar buiten. Aan de wand van de kajuit hangen een portret van Willem i Koning der Nederlanden en een kaart van de Schelde.
Van Speyk was na zijn terugkeer uit Indië (cat. nr. 63) bij het uitbreken van de Belgische opstand als bevelhebber van kanonneerboot Nr. 2 ingezet bij de troepen die naar de Schelde vertrokken. Voor zijn optreden tijdens het bombardement van Antwerpen, dat onder leiding van generaal Chassé had plaats gevonden, werd hij beloond met de benoeming tot ridder in de Militaire Willemsorde waarvan hij de versierselen op dit schilderij draagt. Hoewel de Nederlanders deze slag hadden gewonnen en er een wapenstilstand was afgekondigd, bleven de Antwerpenaren onrustig en waren er voortdurend Nederlandse schepen, waaronder kanonneerboot Nr. 2, in de buurt om een oogje in het zeil te houden. Door slechte weersomstandigheden was deze op 5 februari 1831 tegen de wal geslagen en maakte een grote menigte Belgen zich van het schip meester, zonder zich iets van de wapenstilstand aan te trekken. Een poging het schip los te krijgen was mislukt en toen Van Speyk inzag dat hij tegen de massa Antwerpenaren, die probeerden de Nederlandse vlag naar beneden te halen, niets kon uitrichten besloot hij nu liever het schip in de lucht te laten springen dan de nationale driekleur in handen van de vijand te zien vallen. Hij begaf zich naar de kajuit en ontstak het kruit; bij de daarop volgende ontploffing kwamen bijna alle opvarenden om en een aantal Belgen. Deze zelfopoffering werd in vele toonaarden bezongen en de overblijfselen van zijn lichaam die nog geïdentificeerd konden worden, werden geconserveerd in spiritus naar Amsterdam overgebracht, waar zij in de Nieuwe Kerk werden begraven. Naast een grafmonument in deze kerk, kreeg Van Speyk als oud-wees ook een gedenkteken in het Burgerweeshuis, het huidige Amsterdams Historisch Museum.
Het optreden van Van Speyk was geen onbezonnen daad ingegeven door de gebeurtenissen van het ogenblik; al aan het begin van de strijd hadden alle bevelhebbers de eed afgelegd dat zij hun vaartuig nooit ongeschonden in de handen van de vijand zouden laten vallen. Van Speyk had zijn manschappen hieraan nog herinnerd op oudejaarsavond en allen waren het er van harte mee eens. Op 19 december 1830 had Van Speyk aan zijn nicht geschreven: ‘Intusschen moet ik Ued. zeggen (zoo ik hoop mij te willen geloven) dat eerder Boot met kruid en mij in de Lugt gaat dan immer een infaame Brabander te worde of het Vaartuig overtegeven. Liever word ik een Klaassen, dan een Deine. Echter de ondervinding doet leeren!’ Van Speyk verwees hiermee naar Reinier Claasse die in 1606 zijn schip met vriend en vijand in de lucht had laten vliegen om het niet in handen van de Spanjaarden te laten vallen en naar Daine, provinciaal-commandant in Limburg, die in 1830 naar de Belgen was overgelopen.
De vergelijking met Claasse en Herman de Ruyter (cat.nr. 81) werd vaak gemaakt in de lofdichten op Van Speyk en dit lag ook wel voor de hand, omdat zij zich ook liever in de lucht hadden laten springen dan door de vijand vermeesterd te worden. Sommigen vonden Van Speyk zelfs nog moediger, omdat de vroegere helden zich in een uitzichtsloze situatie hadden bevonden, terwijl de Belgen Van Speyk, wanneer hij in hun handen zou zijn gevallen, waarschijnlijk wel weer zouden hebben uitgeleverd.
Schoemaker Doyer vervaardigde dit schilderij in 1834 voor de verzamelaar A. van der Hoop en is volgens een vermelding in de tentoonstellingscatalogus bij zijn uitbeelding van Van Speyk uitgegaan van een verslag van een ooggetuige, dat in 1832 met andere verklaringen over de gebeurtenis in druk was verschenen (De heldendaad van Jan Carel Josephus van Speyk).
Het schilderij werd in een recensie in het Algemeen Handelsblad uitgebreid besproken. Volgens de criticus is Van Speyk afgebeeld enige ogenblikken voor hij zijn daad zal verrichten, ‘die hem in Neêrlands geschiedrollen naast Neêrlands grootste zeehelden plaatst. Een mengsel van edelen trots, van fiere verontwaardiging, van diepe minachting jegens de lafhartigen, welker hoon en smaad hij trotseert, van een bovenmenschelijk onuitsprekelijk gevoel, waarvoor de taal geene woorden heeft, staat op 's zeemans gelaat te lezen [...]. Jammer dat de beschouwer van het verhoogde gevoel van