| |
| |
| |
Eerst durfde de juf niet
Het eerste lesuur had Lucenda wiskunde en het tweede Engels. Maar in het derde uur kwam de juffrouw Geschiedenis in de klas. Daar wachtte zij op. Lucenda was vastbesloten haar enkele vragen te stellen over die moeilijke dingen die in de krant stonden. Had die juf trouwens niet eens zelf tegen haar gezegd: ‘Lucenda, als je loempia verkoopt, moet je weten wat erin zit’? Wel nu.
‘Wie heeft iets te vragen over de les van de vorige week?’ Het was de juf die met vragen begon. Lucenda stak meteen haar vinger op.
‘Zo, dat komt niet vaak voor, dat jij de eerste bent.’
‘Nee juf, maar ik wil iets anders vragen.’
‘Over de lés, zei ik. Over de levende verbranding van Codjo, Mentor en Present. Heb je die niet nagekeken?’
‘Ja juf, maar ik begrijp niet waarom al die mensen zijn vermoord.’
‘Vermoord, ja. Dat heb je goed gezien, Lucenda. Eigenlijk zijn Codjo, Mentor en Present vermoord.’
‘En die vijftien anderen, juf? Waarom zijn die dan ook vermoord?’
‘Heb je je les wel goed nagekeken, Lucenda? Kinderen, staat er iets in de les over nog vijftien anderen?’
‘Neen juf,’ ging het in koor. Maar Angelique zei daarbij: ‘Maar misschien bedoelt Lucenda iets anders.’
‘Iets anders?’ En zich toen tot Lucenda richtend: ‘Jij moet niet iets anders bedoelen. Je moet je bij de les houden! Over welke vijftien anderen heb jij het.’
‘Over die van de kranten, juf,’ reageerde Lucenda bedeesd.
‘O...Maar..., dat is weer iets heel anders, kinderen! Dat speelde zich niet af in de negentiende eeuw. Dat is iets van onze tijd. Mijn tijd, althans; want jullie waren nog niet geboren.
| |
| |
‘Kom, nò, juf.’
| |
| |
Maar daar wil ik het nu niet over hebben.’
‘Waarom niet, juf?’, vroeg Lucenda.
‘Dat heeft meer te maken met politiek. Met de gebeurtenissen van nu. Die staan nog niet zo in de geschiedenisboeken. En ik geef les in geschiedenis; de dingen van vroeger. Begrijpen jullie dat?’
‘Ja, juf,’ zei Lucenda, ‘maar iedereen praat daarover. Ik begrijp niet waarom, juf. Niemand wil het me uitleggen.’
‘Dit soort zaken moeten jullie aan die mensen thuis vragen, hoor. Anders kom ik ook nooit klaar met mijn leerstof. En dan gaan jullie straks thuis vertellen, dat ik me op school alleen maar bezighoud met politiek. Nee, hoor!’
‘Kom, nò, juf. Mijn moeder heeft niet zoveel tijd. Altijd heeft ze haast. Of slaapt ze. Dan mogen wij haar niet storen.’
‘Ze zal toch ook eens thuis wakker zijn?’
‘Ja juf, maar dan heeft ze het ook druk. En ze zegt ook zulke dingen als: “Ach meisje. Er zijn nog veel meer mensen vermoord in Suriname. Al eeuwen gebeuren zulke dingen in ons land.” Dan is ze ook klaar met je. Maar u bent mijn juf.’
‘Je geschiedenisjuf.’
Toen verhief Soerinder zijn stem: ‘Maar dit is toch ook geschiedenis, juf? Want het is al gebeurd.’
‘En kijk hoeveel tijd van de les we al verloren hebben laten gaan,’ bracht Sherlyn in, ‘in die tussentijd.....’
‘Jullie hebben gelijk. Goed dan. Maar ik moet later van niemand horen, dat ik me tijdens de lessen alleen maar bezighoud met politiek, hoor.’
‘Nee, juf,’ antwoordde de klas.
‘Ook niet als de hele klas straks een onvoldoende heeft?’
‘Niemand zal een onvoldoende halen, juf,’ reageerde Clemen ‘Nou?’
‘Juist gaan we voldoendes scoren, juf,’ nam Lucenda weer over.
| |
| |
‘Okay, okay... Goed, dan. Luisteren jullie, nò.’ Meteen klapten al de leerlingen hun boek dicht.
‘Nee... Dat is niet de bedoeling,’ sputterde de juf nog tegen, ‘straks wil ik toch wel doorgaan met de les.’
‘Ja juf, ja juf, straks...’ Dat was de hele klas.
‘Goed, dan.’ En de juf begon.
‘Zoals jullie weten,...’
‘Wij weten nog niks, juf,’ onderbrak Lucenda haar, bang dat ook zij niets zou vertellen.
‘Dit wel. Eerst luisteren. Jullie weten toch wel, dat er eens een staatsgreep was gepleegd in Suriname?’
‘Ja juf,’ klonk het als uit één mond.
‘Wel! Daarmee begon dit verhaal. Dit trieste verhaal. Ik moet toch bij het begin beginnen? Dat willen jullie toch?’
‘Natuurlijk, juf,’ antwoordde de klas.
‘Dat is dus tóch geschiedenis, juf,’ deed Soerinder ondeugend. ‘Ja, ja, Soerinder. Dat weet ik intussen ook,’ lachte de juf. En ze vervolgde: ‘In 1980. Daarvóór dus, op 25 februari 1980, hadden zestien militairen met jachtgeweren de macht gegrepen in ons land. Deze kwestie moet nog heel goed uitgezocht worden door knappe mensen. Mensen met hogere geschiedenisdiploma's dan de mijne. Sommigen zeggen dat de militairen dat deden tegen de regering Arron die toen aan de macht was. Anderen beweren dat zij dat deden om de verkiezingen te boycotten.’
‘Welke verkiezingen, juf?’ vroeg Soerinder die van geschiedenis scheen te houden.
‘De verkiezingen die in maart 1980 gehouden zouden worden. Vier weken later. Men zegt zelfs dat Nederlanders van de Nederlandse ambassade hier de militairen hadden geadviseerd. Maar hierover wilde ik het eigenlijk niet hebben. Op de cursus M.O.-A geschiedenis die ik 's avonds volg, heeft een van mijn leraren het er wel vaak over. Maar dat wordt te
| |
| |
ingewikkeld voor jullie. Ik wilde slechts zeggen, dat...’
‘O, juf. Dus uw leraar doet 's avonds aan politiek in de klas, nò?’
‘Soerinder, niet zo moeilijk doen,’ lachte de juf, ‘ik wilde slechts even antwoord geven op de vraag van Lucenda; anders gaat nu mijn hele les eraan. Luister.’
‘Maar juf, ik wil niet moeilijk doen,’ kwam Lucenda er nu tussen, ‘maar ziet u wat ik bedoel? Alle grote mensen willen maar een deel van alles vertellen. Daarom begrijp ik niets.’
‘Dat is niet helemaal waar, Lucenda, maar je kunt in één keer ook niet alles tegelijk vertellen. Dan wordt het juist verwarrend. En eerlijk gezegd... Ik begrijp zelf ook nog niet waarom die militairen dat precies hadden gedaan, hoor. Want echt! Er zouden vier weken later verkiezingen worden gehouden. Dat was reeds met iedereen afgesproken. De hele wereld wist dat. Maar goed. Als wij er op onze cursus uit zijn gekomen vertel ik jullie wel wat wij meer te weten zijn gekomen. Maar, zoals ik begon te vertellen, pleegden op 25 februari 1980 enkele militairen een staatsgreep. Velen waren blij dat ze toen af waren van de regering Arron, maar er waren ook velen die niet blij waren. De aanhangers van Arron natuurlijk, maar ook mensen die dachten bij die verkiezingen voor het eerst in het parlement van Suriname te zullen komen. Dat wisten de militairen. Dus hielden zij alle mensen die niet blij waren met de staatsgreep voortdurend in de gaten. En op 8 december 1982 hebben zij enkele van hen in het Fort Zeelandia vermoord. Het waren er vijftien. Dat was om de rest af te schrikken, denk ik. Maar deze mensen zijn niet stil blijven zitten...’
‘O, daarom deden ze gisteren en vanmorgen zo druk toen ik de krant verkocht,’ interrumpeerde Lucenda de juf.
‘Dat kan, Lucenda. In de dagbladen van de laatste dagen staan belangrijke berichten daarover. Want nu moet deze hele
| |
| |
Haar gedachten dwaalden even af, dat zij niet eens merkte...
| |
| |
kwestie voor de rechter komen. Nu na achttien jaren. Hierop hebben al die tijd de mensen gewacht, begrijp je?’ En zij besloot: ‘Dat was het, om een heel lang verhaal kort te maken, kinderen.’
‘Bedankt juf, maar het blijft ingewikkeld, juf,’ zei Lucenda haast zuchtend.
‘Dat is zo,’ beaamde de juf, ‘maar vergis je niet. Ook voor ons is het nog ingewikkeld, hoor. Trouwens, dat zei ik reeds.’ En in één adem: ‘Zullen wij nu door gaan met de les? O! Ik zie dat er niet veel tijd meer over is.’ Toen barstte de klas in luid triomfantelijk lachen uit en gaf zichzelf een hartelijk applaus.
Natuurlijk moest Lucenda diezelfde middag weer ‘De West’ verkopen. Haar huiswerk had ze zoals gewoonlijk zo goed en zo kwaad als het kon al afgemaakt. Want na tien uur zou ze te veel slaap hebben om nog iets te kunnen doen. Dat ging al drie jaren zo toe. En dat zou voorlopig nog zo toe blijven gaan. Elke middag en ook elke morgen met ‘de Ware Tijd,’ want, dat papa niet terug kon komen weet ze al jaren. Ze was er zelf bij geweest toen bij die begrafenis met politieëer. O, wat was ze toen trots geweest op haar papa. De levende politiemannen hadden hem als een held behandeld, omdat ze wisten hoeveel drughandelaren hij had opgesloten. Maar die ene! Die ene grote die hij ook wilde opsluiten... Dat werd hem fataal. Niet hem alleen, want ze waren toen in een team geweest. Een arrestatieteam. En vier van zijn collega's waren ook geraakt. En zwaar gewond. Zij leven nu op loopkrukken of in rolstoelen verder. Daarom boeide de grote kop in ‘De West’ van deze middag Lucenda bijzonder. Ook al had de juf nooit tegen haar gezegd, dat een loempiaverkoper moet weten wat er in zijn loempia's zit, zou ze dit artikel lezen. Haar Prismawoordenboek had ze sinds ze op de Mulo zit ook in haar krantentas bij zich. Want een andere juf, die van Nederlands, zegt altijd: ‘Als je je
| |
| |
boek niet bij je hebt, moet je je broek ook thuis laten.’ En over het woordenboek zegt zij: ‘Ik volg het t.v.-journaal zelf ook altijd met mijn woordenboek binnen handbereik. Of denken jullie soms, dat ik dat hele boek uit het hoofd ken?’
‘Anti-drugsoperatie Libertador brengt drugscriminaliteit slag toe,’ stond er in die koeieletters op de frontpagina. En daaronder in kalverenletters: ‘45.000 kg cocaïne, heroïne en marihuana in beslag genomen.’ Als pa nog naar ons kan kijken, zal hij erg trots zijn, ging het door Lucenda's hoofd. Trots op zijn collega's die dóór zijn blijven strijden tegen deze misdagers, maar natuurlijk ook trots op haar, Lucenda, omdat zij het nieuws verspreidde. Dat was goed voor de mensen, vond ze. Maar het is ook goed voor de geschiedenis. ‘Dan kunnen de mensen later weten, wat er vandaag gebeurde. Goed zo!’, murmelde zij. Nee, Lucenda wist nu beter dan ooit wat zij verkocht. Als er geen klanten waren las ze telkens vlug een paar regels, totdat ze het hele artikel uit had. De moeilijke woorden zocht ze even op. Wauw! Maar dat is niet mals, wat er allemaal in dat hoofdartikel staat: ‘Suriname is een belangrijk drugdoorvoerland geworden.’ Om je diep te schamen. Dat zou pa nu ook doen. Maar hij zou ook nog harder strijden. Dat wist Lucenda zeker.
Haar gedachten dwaalden even af naar het hoofdartikel in ‘de Ware Tijd’ van diezelfde dag, dat ze niet eens merkte dat een fietser om een ‘De West’ vroeg. Snel sprong ze op en rende naar die man. Toen ze weer op haar bankje zat haalde ze die krant tevoorschijn. Met veel moeite had ze toen, in de pauze op school, dat artikel kunnen lezen; want tijdens de verkoop vóór schooltijd is het veel drukker dan 's middags. Toen had ze slechts de titel kunnen lezen: ‘President Venetiaan bij 25 jaar Srefidensi: Positieve trend van ontwikkeling inconsequent gevolgd.’ Wat de woorden ‘trend’ en ‘inconsequent’ betekenden, had zij niet geweten. ‘Trend’ had ze, daar onder die amandelboom op een bank gezeten, wel kun- | |
| |
nen vinden. Maar dat andere woord vond zij niet. Ismelda had haar toen op het idee gebracht om ‘consequent’ op te zoeken. Dan moest ‘inconsequent’ dus het omgekeerde daarvan zijn. ‘Ai baya,’ had Lucenda toen verzucht, ‘die schrijvers van de krant geven ons alleen maar problemen. Begrijpen ze zelf wel wat ze schrijven?’
‘Ik vraag me af,’ had Ismelda gezegd, ‘of ze hun eigen krant wel helemaal lezen. Je moet echt tijd hebben, hoor! Volgens mij lezen ze allemaal alleen hun eigen artikel.’
‘Ik lees echt niet de hele krant, hoor,’ riep Lucenda toen luid, ‘de juf kan me wel meer vertellen. Een loempiaverkoper hoeft niet zoveel moeite te doen om te weten wat hij verkoopt. En hij verkoopt bovendien elke dag hetzelfde. Kijk hier ook zo'n woord: “evaluatie.” “President Ronald Venetiaan komt na evaluatie van 25 jaar staatkundige onafhankelijkheid tot de slotsom dat Suriname helaas minder ver is in zijn ontwikkeling dan het had kunnen wezen.” In Samsam schrijven ze niet zo moeilijk.’
‘Iedereen geeft 1980 de schuld van alles,’ zei Ismelda, wijzend naar een zin onder de naam van de journaliste Roseline Daan. Daar stond: ‘Hoewel het land nu een kwart eeuw wijzer en rijper is geworden, heeft het periodes van ernstige terugval - met 1980 als bron - gekend.’
‘Begrijp je die zin?’, had Lucenda toen gevraagd.
‘Ja,’ had Ismelda geantwoord, ‘de president bedoelt, dat door die staatsgreep wij zo achteruit zijn gegaan.’
‘Dat zeggen die grote mensen bij mij thuis ook,’ had Lucenda instemmend gezegd. En haar gedachten dwaalden af. Hoe komt het dat Ismelda de dingen zo snel begrijpt, vroeg ze zich af. Ze kan beter met het woordenboek omgaan en zonder woordenboek heeft ze ook eerder door wat er staat. Dat komt misschien, doordat zij meer tijd heeft om te studeren; en
| |
| |
‘Meid, als je zo zit te suffen daar op dat bankje, zal...’
| |
| |
boeken te lezen, dacht ze.
‘De West.’ Neen, die man daar in zijn auto verkocht geen ‘De West.’ Hij wilde natuurlijk dat zij ophield met dromen en meteen naar hem toe sprintte. Dat deed ze dan ook. In ruil daarvoor kreeg ze een zoveelste standje. Deze keer van een hippe dame die naast hem zat: ‘Meid, als je zo zit te suffen daar op dat bankje, zal je moeder je straks wat moois leren, hoor. Tenminste, als je een moeder hebt, want sommige van jullie...’
‘Ach, rot op!’, had Lucenda terug willen roepen, maar dat deed ze niet, want die dame was haar klant. Tegen omu op de hoek zeggen de jongens ook een heleboel lelijke dingen, maar hij bedient ze gewoon rustig zonder iets terug te zeggen, dacht ze. ‘Niet alle omu's,’ zei moeder, toen zij het voorval de volgende morgen aan haar had verteld. En zij had vervolgd: ‘De volgende keer moet je wel iets terug zeggen, hoor. Zolang je maar netjes blijft en niet gaat schelden. Zoiets als: “Ik heb wel een moeder, maar zij slaat mij niet.” Je hoeft echt niet alles te slikken van sommige kopers. Soms hebben zij geen hart. Of soms zijn ze gewoon mondverlegen, zoals dit wijf.’
|
|