| |
| |
| |
XIV
Elke tijd zijn strijd
Een zeilschip vol Haïtiaanse vluchtelingen zinkt midden in de Caribische Zee naast een Amerikaans oorlogsschip. De beelden worden al de hele week voor ons herhaald vertoond. De regering van the U.S.A. gebruikt deze beelden - en onze media kopiëren kritiekloos - om een beroep te doen op de internationale gemeenschap te helpen de alsmaar vluchtende Haïtianen op te vangen. Twaalf landen die gereageerd zouden hebben, worden door Madeleine Albright, de Amerikaanse ambassadrice bij de Verenigde Naties, genoemd. Op het beeldscherm staan hun namen op een rij. Suriname is erbij. Maar onze volksvertegenwoordigers zeggen nog van niets te weten.
Op een dag was een groen Amerikaans vliegtuig als een U.F.O. op Zanderij geland. Aan boord waren enkele gewichtige Amerikanen die de Surinaamse autoriteiten, de bevelhebber van het Nationaal Leger en de korpschef van de Politie te spreken kregen. Het leek wel alsof ze onze mensen op het matje waren komen roepen en hen opdrachten gaven. Binnen enkele uren waren ze weer verdwenen. Toen moest het bekokstoofd zijn. In de Nationale Assemblée zegt de conservatieve en bejaarde Jagernath Lachmon: ‘Ik ben trots dat er een beroep op Suriname is gedaan om manschappen beschikbaar te stellen voor een vredesleger.’ Dat staat ook nog te gebeuren: Surinaamse militairen en politiemannen zullen daarvan deel uitmaken, als het dictatoriale regime in Haïti van generaal Raoul Cedras middels een V.N.-invasie ten val is gebracht. Een invasie, gepleegd door een V.N.-leger, maar bestaande uit minstens negentig procent U.S.A.-militairen. En te bedenken dat gezegd wordt, dat diezelfde Amerikanen vanuit Santo Domingo de militairen in Haïti hadden gesteund om de eerste wettig gekozen president sinds de onafhankelijkheid van dat eiland, Jean Bertrand Aristide, af te zetten, omdat hij had gelonkt naar het buurland Cuba.
Natuurlijk moeten wij het volk van Haïti helpen in deze moeilijke dagen. Dat is ook de algemene mening in ons land. Maar dit moeten wij niet slechts doen omdat andere landen onze vluchtelingen tijdens de militaire diktatuur hier hebben opgevangen, doch omdat het menselijk is en zo hoort. Suriname had eigenlijk zelf, voordat the U.S.A. ‘een beroep’ op ons hadden gedaan, haar bereidwilligheid bij de Verenigde Naties moeten tonen. The U.S.A. verkeren namelijk niet in de positie zich te mogen opwerpen als beschermers, weldoeners en kampioenen in het verdedigen van mensenrechten.
| |
| |
Zij hebben immers hun eigen ramen, deuren en poorten hermetisch gesloten voor deze in levensgevaar verkerende gezinnen. Zoeken naar andere verblijfplaatsen buiten the U.S.A. voor de Haïtianen in nood is dus slechts ‘in the very interest of the U.S.A.,’ zoals ze dat zelf onbeschaamd zeggen.
In zijn speciale toespraak - enkele weken later - tot het Amerikaanse Congres en volk, omdat zeventig procent tegen een militaire invasie van Haïti was, wringt president Bill Clinton zich in allerlei bochten om zijn volk ervan te overtuigen, ‘dat de invasie werkelijk in het belang van the U.S.A. is en dat de Amerikaanse soldaten daarna niet zullen meehelpen aan de ekonomische heropbouw van Haïti.’ Toen was volgens nieuwe opiniepeilingen opeens zesenvijftig procent van het Amerikaanse volk wel voor de invasie.
Gelukkig voor ‘Amerika’ zijn er in dat land nog burgers, zwarten en blanken, die dit discriminatoire en opportunistische beleid van de regering Clinton veroordelen. Discriminatoir, omdat het om negroïde mensen gaat. Opportunistisch, omdat de ganse dag door vanuit Amerikaans grondgebied via zeventien kanalen wekelijks elfhonderd en achtenveertig uren bijelkaar radiostations, speciaal op Cuba gericht, de bevolking van dat eiland oproepen in opstand te komen of hun land te ontvluchten. Dubbel opportunistisch is het, omdat de meeste Cubanen, die zich netjes voor een uitreisvisum aanmelden bij de Amerikaanse ambassade in Havana, niet geholpen worden, ondanks overeenkomsten die daarover getekend zijn door de regeringen van Cuba en the U.S.A.. Vluchten daarentegen Cubanen per vlotjes of krakkemikkige bootjes, dan worden ze in the U.S.A. voor de televisiecamera's als helden binnengehaald. Piloten met vliegtuigen van de Cubaanse luchtmacht zijn extra welkom, als ze blank zijn.
‘Suriname heeft de overeenkomst met the U.S.A. voor de opvang van tweeduizendenvijfhonderd Haïtianen te Bos Bivak, achter Zanderij, getekend,’ verzekerde de Amerikaanse ambassadeur te lande. In ruil daarvoor zullen de Amerikanen enkele infrastrukturele reparaties in ons land plegen. Het is ons, volk van Suriname, in deze fase nog niet duidelijk welke die zullen zijn en de hoogte van de compensatie blijft nog geheim. Minister Mungra van Buitenlandse Zaken antwoordt op een vraag daarover, dat het niefdaarom te doen is: ‘Onze hulp is een humaan gebaar.’ Hij haast zich er wel bij te zeggen: ‘Het moet gezien worden als investment in the future, voor het geval een gek weer eens eraan denkt de macht te grijpen in ons land.’ Maar president Venetiaan zegt duidelijk, dat hij ervan uitgaat, ‘dat de Amerikanen er ook een kwestie van eer in zien en niet zullen volstaan met wat lateriet gooien op enkele wegen.’
De regering van Suriname verkeert in een dusdanige financiële nood, tengevolge van het half dichtdraaien van de Nederlandse geldkraan, het
| |
| |
wanbeleid van de militaire top daarvoor en onder andere van het zelf bijna gratis weggeven en gratis weg laten dragen van onze grondstoffen, dat ze bereid is haar lichaam voor de eerste de beste klant te verhuren. Gehoopt wordt toch, dat de Haïtianen niet hoeven te komen, omdat de uittocht afgenomen is door een nieuw en strakker beleid van president Clinton. Op zee worden de vluchtelingen ‘gered’ en naar een groter Amerikaans schip gebracht, waar beoordeeld wordt of ze politieke of economische vluchtelingen zijn. De eersten krijgen asiel in the U.S.A., de anderen worden teruggestuurd naar Raoul Cedras, zijn FRAPH en de Ton Ton Macoute, twee moordenaarsbendes, bijelkaar een regiem dat volgens Radio Nederland Wereldomroep maar door één staat in de wereld wordt erkend: Het Vaticaan. Ik begrijp niet hoe je aan een vluchteling kunt zien of hij economisch of politiek slachtoffer is. Vooral niet als hij uit het Haïti van vandaag hals over kop de open zee heeft gekozen. Wat buiten kijf staat, is dat hij in ieder geval diktatuurslachtoffer is.
Mensen kunnen hopen en wensen wat ze willen, de geschiedenis van de Mens heeft zijn eigen innerlijke dynamiek. Via de westerse pers wordt luid wereldkundig gemaakt dat in Cuba een veerboot was gekaapt en richting the U.S.A. voer. Een paar honderd passagiers bevonden zich aan boord, meldde het Amerikaanse marineschip dat de veerboot onderschiep. Honderdenvijfenzestig vroegen en kregen meteen politiek asiel. En de verslaggevers hadden geen andere keus dan ook te melden, dat de rest verkoos terug te gaan naar Cuba. Doch nu kwam een exodus van Cubanen op gang; waarschijnlijk aangemoedigd door het feit dat zoveel asiel hadden gekregen in het land van Uncle Sam. Haïtiaanse toestanden nu op de beeldbuis: Cubanen op autobanden, Cubanen in krakkemikkige bootjes, Cubanen die niet wilden begrijpen, dat het land waarnaar zij op weg gingen juist de veroorzaker was van wat zij als hun ellende beschouwden; dat ze bij de duivel te biecht gingen. Wat opvalt is, dat zij er veel gezonder uitzien dan de Haïtiaanse vluchtelingen. Het zijn Cubanen die niet bereid zijn met de rest van de tien miljoen landgenoten de handen uit de mouw te steken en er het beste van te maken. Bill Clinton, tegen wie en zijn vrouw een juridisch proces gaande is wegens vermeende corruptie tijdens zijn gouverneurs- carrière in het verleden, raakt in paniek; te duidelijk in de war voor een president van wat de Amerikanen noemen het sterkste land, ‘de enig overgebleven supermogendheid.’ Eerst heette het dat Cubanen gemakkelijker dan Haïtianen asiel kregen in the U.S.A., omdat de situatie in die twee landen verschillend was. - Niet duidelijk werd uitgelegd wat zij daarmee bedoelden, maar een historicus legde uit: ‘Op Cuba werden in 1959 alle ondernemingen die de Amerikanen als hun bezittingen
| |
| |
beschouwden genationaliseerd door de nieuwe Cubaanse regering.’ En het C.N.N. liet interviews zien van rijke Amerikaanse fabrikanten in Haïti die zeiden, dat ze ‘ondanks alles’ niet naar the U.S.A. zouden terugkeren, maar zouden blijven wonen in dit armste land ter wereld; ze zouden tijdens een Amerikaanse militaire invasie liever als schild fungeren tussen de Haïtiaanse dictators en hun vaderland. - Maar toen de stroom Cubaanse vluchtelingen Haïtiaanse proporties begon aan te nemen, heette het opeens anders; wat en hoe precies, is mij echter nog steeds niet duidelijk. Veel uitleg werd niet gegeven; de gouverneur van Florida had bij Washington aan de bel getrokken en the U.S.A. reageerden adrem: ramen, deuren en poorten werden nu ook voor Cubanen hermetisch gesloten. Midden op de Caribische Zee werden zij net als de Haïtianen ‘gered’ en terug naar Cuba gebracht, dat wil zeggen... naar het door the U.S.A. bezette gedeelte van Cuba: Guantanamo.
En regeringswoordvoerders van Washington verschijnen in ‘Het Wereldnieuws in Beeld’ en noemen namen van drie landen die bereid zijn Cubanen op te vangen: Honduras, Panamá - een Amerikaanse neo-kolonie - én Suriname, eigenlijk ook een Amerikaanse neo-kolonie. Ja, Suriname werd zo zoetjesaan de nieuwe ster van ‘Het Wereldnieuws in Beeld’. Maar weer zegt het parlement in dit land, plus de regering deze keer, er niets vanaf te weten. De Surinaamse pers echter had gisteren reeds vooruit gelopen op de gebeurtenissen: ‘Verwacht wordt dat de regering van de Verenigde Staten Suriname zal benaderen om ook Cubaanse vluchtelingen op haar grondgebied op te nemen.’ Suriname was namelijk eerder het eerste land geweest dat slaafs een overeenkomst met the U.S.A. had getekend om Haïtianen die the U.S.A. niet op haar eigen grondgebied wilden hebben op te vangen. Geen wonder dat de Yankees zonder Suriname eerst te vragen in de ether gooien dat wij bereid zijn ook Cubanen te huisvesten. Wat moeten wij nou hier aan met dat slag Cubanen die in eigen land de handen niet uit de mouwen willen steken?! Na de Amerikaanse invasie in Grenada had men die andere Cubanen toch ons land uitgezet? Uit vrees voor de Amerikanen...
Uit een hoek van waaruit ik het het minst had verwacht, lees ik in deze dagen het voorlopig beste commentaar van de Surinaamse pers over deze materie. In een redaktioneel kaderartikel van ‘De West’ van 25 augustus 1994 staat: ‘Een ander vraagstuk waarmee Washington ons thans tracht op te zadelen is het “tijdelijk” onderbrengen van Cubaanse bootvluchtelingen. Washington en Havana zijn reeds enkele decennia gewikkeld in een politiek dispuut.’ Dat the U.S.A. de regio willen opzadelen met hun problemen heeft de hoofdredacteur van dit avondblad goed gezien. Maar dan gaat de zoon
| |
| |
Findlay opeens toch op zijn conservatieve vader lijken die decennia deze krant had geleid: ‘Het is de Amerikaanse regering een doorn in het oog’ - dit klopt nog - ‘dat er op het Caribische eiland Cuba nog altijd een communistische dictatuur’ - dictatuur? - ‘onder leiding van Fidel Castro is. Zulks terwijl internationaal het communisme op zijn retour is.’ - klopt wetenschappelijk niet meer; geen wetenschapper kan dit laatste bewijzen, zonder oneerlijk tegenover zichzelf en de mensheid te zijn -. Maar de hoofdredakteur maakt het verderop in zijn commentaar weer goed. Hij schrijft: ‘De Amerikaanse minister van defensie William Perry was zelfs zo voorbarig dat hij met betrekking tot opvang van de Cubanen in andere landen pertinent stelde dat Suriname ze zal onderbrengen. Het laatste, terwijl de Surinaamse regering nog helemaal geen fiat hiertoe heeft verleend. Voorzichtig mag toch wel gesteld worden dat Washington gewoon aanneemt dat de regering Venetiaan wel zal zwichten voor haar druk.’ De hoofdredakteur heeft dus ook goed gezien, dat hier sprake was van druk. Dit blijkt vooral uit zijn voorlaatste zin: ‘Wij moeten er op toezien dat we niet op een slinkse wijze een opvangcentrum worden voor allerlei vluchtelingen die in het rijke Amerika alles behalve welkom zijn.’ In de tijd dat David Findlay hoofdredakteur was van dit blad zou ik, denk ik, zoiets nooit gelezen hebben, of het zou in bijvoorbeeld het Weekblad Pipel moeten hebben gestaan. Uitkijken dus naar wat de kleinzoon over enkele decennia zal schrijven, als hij tenminste de beroepstraditie van de familie voortzet. In dit land gaan er generaties overheen om over kleine positieve veranderingen te denken, zoals de pausen vijf eeuwen nodig hebben gehad om Galilei posthuum gelijk te geven; zoals ze nog veel meer tijd nodig hebben om eerlijk toe te kunnen geven, dat je ongewenste aanstaande kinderen beter kunt laten aborteren, dan
ze later te laten lijden en de hongerdood te doen sterven. Dit is nu eenmaal de geestelijke last die wij dragen, mede door het soort intellectuelen dat wij voortbrengen.
Gisteren nog zag ik president Venetiaan, een doctorandus, en minister Randjietsingh, een jurist, elk een liter bier als plengoffer vermorsen bij de start van de asfaltering van de Oost-Westverbinding in Coronie; en ik vroeg me af: Geloven zij nog dat zulke handelingen helpen? Ik herinner mij hoe een zusje van me rond 1963 de juf hielp boeken op de rekken te zetten van de bibliotheek van onze oudste Muloschool, de Hendrikschool. Terwijl ze daarmee bezig was stuitte haar voet tegen een voorwerp dat onder de onderste plank op de vloer lag. Ze bukte en raapte een boek met een gitzwarte omslag op. In zilverachtige letters stond erop geschreven: ‘Wij slaven van Suriname’ en eronder: ‘Anton de Kom.’ Dat boek toonde ze de juf en vroeg haar waar ze het moest leggen. ‘O, gooi het maar weer waar je
| |
| |
het gevonden hebt,’ was de reactie. Uit nieuwsgierigheid had mijn zusje dat boek toen stiekem meegenomen naar huis. Een week later, terwijl ik verdiept lag in ‘Arendsoog,’ stoorde ze me opgewonden: ‘Zulke boeken moet je niet lezen. Dit moet je lezen!’ Ik, die twee klassen hoger zat dan zij, vond natuurlijk dat ik haar advies niet hoefde op te volgen. Bovendien zag de omslag er zo onaantrekkelijk uit. Vooral de titel trok me niet aan. ‘Nee,’ zei ik, ‘alweer over slavernij. Ik leer al genoeg geschiedenis op school.’
‘Maar dit is anders!’, hield ze vol. Wat wist zij, dacht ik, ze zit pas in de eerste. Ik heb het boek niet gelezen. Pas in 1971, toen ik in Amsterdam Surinaamse studenten met een gekleurde uitgave in de Bijlmermeer zag lopen te leuren, heb ik me een exemplaar aangeschaft. Van onze leraren hadden we dit boek niet mogen lezen, zoals we in de jaren tachtig van de militaire autoriteiten een aantal geschriften die in het buitenland waren uitgegeven niet eens in ons bezit mochten hebben.
Zo leerde ik een jaar daarvoor op de hoofdakte-opleiding in Amsterdam ook andere boeken kennen die in Suriname taboe waren, die ik er nooit had gezien, terwijl ze al minstens honderd jaar oud waren. De studenten daar waren niet als wij op de Surinaamse Kweekschool. Toen de Nederlandse leraar Nederlands ons hier had gezegd dat hij de boeken van Albert Helman niet graag zag op onze literatuurlijst, omdat hij slecht schreef, hadden we ze ook niet geplaatst. Wie liep nou graag het risico dat zijn lijst kon worden afgekeurd? Maar in Nederland en andere Europese landen had je omstreeks 1968 studentenopstanden gehad die ik nog net niet had kunnen meemaken. Zo kon het dus gebeuren dat op de Pedagogische Academie onze leraar Cultuur en Maatschappij ons had aanbevolen Karl Marx van Prof. dr. W. Banning, een theoloog en predikant, te lezen; een boek waarvan ik laatst nog hier in boekwinkel Kersten een eenzaam exemplaar zag liggen. De Nederlandse studenten hadden dat geweigerd. ‘Je moet Marx zèlf lezen,’ hadden ze gezegd, ‘niet wat anderen over hem hebben geschreven.’ Dat ging de docent in eerste instantie wat te ver. Maar een pittig moedertje van twee kinderen, die het onderwijs net als ik voor een jaar had verlaten om op de dagopleiding haar hoofdakte te doen, liep de daarop volgende les met twee boeken naar voren. ‘Ik mag deze boeken toch wel op de lijst plaatsen!’ vroeg ze op een toon waaruit duidelijk bleek, dat ‘nee’ niet geaccepteerd zou worden. Ze toonde hem van Karl Marx: ‘Het communistisch Manifest’ en een veel dikker boek dat ik beslist niet in mijn leesstof van een kort schooljaar zou opnemen: ‘Het Kapitaal’. Na lang tegenstribbelen zwichtte uiteindelijk de docent die ergens ook dominee was. En zij heeft ze gelezen. Wat kunnen die meiden me daar een pillen lezen! Toch is de Communistische Partij van Nederland van vijftien zetels, kort na
| |
| |
de Tweede Wereldoorlog, geslonken naar nul in de jaren tachtig, tot ze werd opgedoekt. Goéd lezen is toch wat anders. Na de verkiezingen van 1994 pas kreeg je voor het eerst weer twee linkse politici - socialisten, want de Nieuwe Communistische Partij van Nederland behaalde nog geen zetel - in het Nederlandse parlement. In zijn inaugurele rede hoorde ik via de Radio Nederland Wereldomroep hun fractieleider de schade memoreren: ‘Nederland is reeds geruime tijd bezig een land te worden van collectieve armoede tegenover particuliere rijkdom voor enkelen.’ Ik kon hem geen ongelijk geven - in mijn essay ‘Nu weet ik beter’ had ik in 1989 immers zelf ook zoiets geschreven-, maar hij moest maar eens in Suriname een kijkje komen nemen...
De onderhandelingen tussen de vertegenwoordigers van Fidel Castro en Bill Clinton volg ik op de voet, zet voor zet, als de tweekamp dammen tussen Gerson Bendt en dokter John Sadiek die hier gelijktijdig plaatsvindt op het dakterras van hotel Krasnapolsky. Voor mij is Fidel de wereldkampioen Alexei Tsjizov in een damtweekamp, niet met Harm Wiersma deze keer, maar met de Rus Iser Koeperman die zich nu ook Amerikaan noemt en wiens ster net als die van Bill Clinton vallende is. Eerst zeiden de Amerikanen: ‘In Cuba is er geen vrijheid. De mensen mogen niet gaan en staan waar ze willen.’ Toen Cubanen zich vrij aanmeldden bij de Amerikaanse ambassade in hun land om een visum te verkrijgen, schrokken de noorderburen van die vrijheid die zij zich daartoe veroorloofden. Met mondjesmaat werden visa verstrekt. Intussen bleven de radiostations in the U.S.A. het volk opjutten en het ideale ‘Amerika’ als worst voorhouden. Nu vluchten er mensen uit Cuba. Fidel zegt, dat hij hen niet zal weerhouden te vertrekken. ‘Een móóie damzet,’ denk ik hardop. Wie weg wil gaan kun je niet tegenhouden. De Noordamerikanen schrikken nog meer. Een spannende wedstrijd volgt, waarbij the U.S.A. de hele regio als hun supporters proberen te mobiliseren. De landen in de regio reageren terughoudend om Cubanen op te vangen. De Surinaamse regering zegt, dat ze het ook niet wil doen, maar ze verschuilt zich daarbij achter andere ‘bevriende naties’ (ook pseudo-democratieën) als Brazilië, Columbia en Venezuela die boos zouden worden. Zij is niet zo dapper als de president van Panama die het enige staatshoofd in de regio was die ronduit via de media over the U.S.A. wereldkundig maakte: ‘Zij hebben mij onder druk willen zetten, zij hebben mij vernederd, geïntimideerd om Haïtianen op te vangen. Daarom weiger ik.’
Als Suriname weigert Cubanen op te vangen, oefent the U.S.A. druk uit om dan twee maal zoveel Haïtianen naar Suriname te mogen sturen. Nooit eerder, behalve misschien ten tijde van de militaire coup, is Suriname zo
| |
| |
vaak achter elkaar in ‘Het Wereldnieuws in Beeld’ geweest. - We kennen hier immers geen natuurrampen. (Winied zou geschreven hebben: ‘Suriname kent geen natuurrampen, wel politici.’) -. Intussen blijven de deuren, ramen en poorten van alle Amerikaanse staten van die ‘Stars and Stripes’ dicht. The U.S.A. willen in hun relaties met andere naties slechts de lusten, niet de lasten. De eerste groep Haïtianen schijnt dus toch te zullen komen.
In diezelfde U.S.A. - neen ik dwaal niet af - woont, studeert en zwemt onze Anthony Nesty voor Suriname. Gisteren eindigde hij tijdens de wereldkampioenschappen zwemmen in Rome op de zevende plaats en werd als wereldkampioen onttroond. En ik was juist voor het eerst voor hem begonnen te duimen dat hij het zou halen, omdat hij ook voor het eerst als een grote jongen in een interview met de ‘Haagse Post’ had gezegd, dat de politici in Suriname pronkten met zijn prestaties, terwijl ze hem armoe lieten lijden tijdens zijn studie en trainingen in the U.S.A.. Ik was namelijk echt nooit gelukkig geweest met al zijn gouden medailles in de jaren tachtig. Als ik in zijn plaats was geweest zou ik in die periode opzettelijk verliezen, maar me niet als een vlag op een modderschuit laten misbruiken. Of ik zou wel winnen, maar me niet door hen laten huldigen, niet toestaan dat ze mijn naam plaatsten op een vliegtuig, op een sporthal en zeker niet mijn foto levensgroot op lokaties waar men het niet zo nauw nam met de democratie en het naleven van de Rechten van de Mens. Hij bevond zich immers veilig in het buitenland en had van de wereldpodia gebruik kunnen maken om dat voor Suriname te doen. Wat had hem kunnen overkomen? Nu zegt hij dat hij ook in de politiek had willen gaan, maar omdat hij te kritisch is, doet hij het niet. Ik kan dit niet volgen. Wij hebben immers juist behoefte aan een nieuwe lichting kritische intellectuelen in de politiek. Maar als hij toen anders had gedacht en nu zó denkt, hoeft het voor mij natuurlijk ook niet meer. Winied zou in herhaling vervallen.
En groene vliegtuigen na groene vliegtuigen landen op Zanderij. Ingrid de Vlugt van de S.T.V.S. nieuwsdienst schrikt. ‘Het lijkt wel een ware Amerikaanse invasie,’ zegt ze te Bos Bivak tegen minister Mungra van Buitenlandse Zaken. Trucks, bulldozers, tenten, cement, driehonderd militairen - vaklui -, voedsel, noem maar op, ze worden aangevlogen. Het tropische savannebos wordt opengestoten. Niet één schaduwboom laten ze overeind staan. Op zijn Amerikaans: Wat en wie in de weg staat, moet opgeruimd worden. In de zengende hitte van het witte zand, een kunstmatig gecreëerde Saharawoestijn, zullen de Haïtianen, vluchtelingen van de
| |
| |
eerste onafhankelijke negerrepubliek, ondergebracht worden. Men zegt voor zes maanden - ik volg het op de voet -, zes maanden omringd door een hekwerk van draad, drie toiletpotten naast elkaar zonder tussen- schotten, onder tenten zonder muren. 's Avonds kan het koud zijn in een woestijn, maar ook in een savanne. Wat is het verschil tussen een concentratiekamp en een vluchtelingenkamp als deze?
En ik blijf het, zet voor zet, op de voet volgen. De regering zegt nu opeens ‘toch’ dat ze zich niet door de Amerikanen onder druk laat zetten ‘om aanstaande vrijdag reeds’ de eerste Haïtianen over te vliegen, omdat een vier-sterren-generaal uit Panama, een Amerikaan, het kamp op die dag wil, ja wil, komen inspecteren. Dan wil hij ook geen leeg kamp zien. Is een vluchtelingenprobleem een militaire aangelegenheid? De regering speelt hoog op: ‘Zolang de sanitaire voorzieningen niet in orde zijn geven wij geen toestemming. De regering laat zich niet onder druk zetten.’ Moedig, hè?
Buiten de haven liggen drie vrachtschepen met schaarse goederen op stroom die niet gelost kunnen worden, omdat Amerikaanse schepen met goederen voor het ‘vluchtelingenkamp’ met voorkeur behandeld moeten worden. In de kranten verschijnen de eerste ingezonden stukken. Sommige inzenders bekijken de zaak nuchter en genuanceerd. Anderen verraden vreemdelingenhaat. Die moeten we niet hebben. Berichten melden, dat ook uit Cuba minder mensen vluchten, omdat ze the U.S.A. toch niet illegaal binnen kunnen komen. Er wordt een tweede overeenkomst gesloten tussen de regeringen van Fidel en Bill waarin nu staat dat the U.S.A. meer Cubanen per jaar legaal zullen toelaten en dat Cuba een eind zal maken aan de illegale vluchten. Dat is de voorlopige winst: de Amerikanen kunnen niet meer zeggen, dat de regering in Cuba haar mensen verhindert naar the U.S.A. te gaan en zij zullen nu zelf moeten bewijzen, dat het hun menens is dat Cubanen die netjes een visum aanvragen bij de Amerikaanse ambassade te Havana welkom zijn in the U.S.A.. Een belofte, nogmaals, die reeds eerder was vastgesteld in de eerste overeenkomst tussen de twee staten, maar niet werd nageleefd.
Er is nog een winstpunt. Volgens Radio Nederland Wereldomroep van vanmorgen zes uur roepen Latijnsamerikaanse en Caribische landen the U.S.A. op een eind te maken aan de vijfendertig jaren durende ekonomische boycot van Cuba. Deze wedstrijd is dus gewonnen door Fidel Castro; de andere op het dakterras van Krasnapolsky door dokter John Sadiek. Ja, ik volg beide spannende tweekampen nauwlettend op de voet.
En de ontwikkelingen in Haïti? Hoe zal het daar aflopen? De Amerikanen zijn met veel machtsvertoon aan land gegaan, nadat de ex-president van the U.S.A. Jimmy Carter met de dictators in Port au Prince
| |
| |
had gesproken. President Aristide is inmiddels terug in zijn paleis. De dictators hebben in Panama en elders politiek asiel gekregen; Aristide vormt zijn nieuw kabinet, maar de vrouw, lid van zijn partij, die hij als premier wil aanstellen wordt niet geaccepteerd door the U.S.A. ‘Té progressief’. Het wordt dus een zakenman. Aristide had reeds voordat hij in the U.S.A. in het vliegtuig stapte nieuwe verkiezingen in het vooruitzicht gesteld. Zelf zou hij zich echter niet meer kandidaat stellen. Dat vond ik vreemd, dat hij dat zo op voorhand en nadrukkelijk bekend maakte. Ik denk, dat de Amerikanen dit als voorwaarde hebben gesteld voor hun steun om hem weer - tijdelijk - in het zadel te helpen. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Warren Christopher, was met hem meegereisd tot in zijn paleis en week geen seconde van zijn zij. Waar Aristide was kon je hem zien: Op het terras, op het balkon, in de woonkamer... Aristide was een gevangene.
De regering die hij na zijn terugkeer samenstelt is een samenraapsel van alles; zijn eigen partij komt er bekaaid van af. Als Jean Bertrand Aristide na de nieuwe verkiezingen niet terugkeert, is met de Amerikaanse invasie de staatsgreep, waardoor hij drie jaar daarvoor werd afgezet, compleet; en is het the U.S.A. via een omweg gelukt te voorkomen, dat Haïti een tweede Cuba werd; want Haïti moet Haïti blijven, een land van superrijke blanke Noordamerikanen en lichtgekleurde Haïtianen en voor de rest, onder de rode streep, donkere verpauperde inboorlingen.
Als klap op de vuurpijl geeft Paus Johannes Paulus II Jean Bertrand Aristide rancuneus de genadeslag: hij wordt uit het priesterambt gestoten. Neen, wat er ook in Haïti hersteld mocht zijn..., alvast niet de democratie. Wat verdedigen onze militaire-en politiemanschappen nu daar?
In ‘De Ware Tijd’ van 21 oktober 1994 verschijnt de foto van de leider van de FRAPH, een organisatie die was opgericht om aanhangers van president Aristide te vermoorden, zodat zijn basis versmald kon zijn, voordat hij weer aan de macht kwam. De krant schrijft: ‘Hij was altijd keurig gekleed deze Emmanuel “Toto” Constant (zie foto) uit Haïti. Hij sprak perfect Engels en was doctor in de physica en de wiskunde. Hij was met succes afgestudeerd aan Canadese universiteiten. Dit bleek later de ene kant van het plaatje te zijn. De andere kant liet Constant zien als informant van de Amerikaanse C.I.A. en hoofd van het FRAPH op Haïti. (...) Aan de ene kant was Constant een vurig nationalist en riep hij leuzen, zoals: “Weg met Aristide”. Maar in het geheim ontving hij betaling in dollars voor informatie die hij verstrekte aan de C.I.A. In Washington (U.S.A.) is nu een heftig debat gaande over de werkwijze van de C.I.A.. Sommige Amerikaanse politici vinden dat de C.I.A. te ver is gegaan. Anderen vinden van niet.’ Ik ben benieuwd naar de uitkomst. En ik blijf benieuwd!
| |
| |
‘De West’ van 14 oktober 1994 vermeldt: ‘Leden van de Haïtiaanse gemeenschap in de Verenigde Staten hebben zeer gebelgd gereageerd op de beslissing van de Noordamerikaanse regering familieleden van de voormalige militaire leider van Haïti, Raoul Cedras, in de V.S. toe te laten. Het voorgaande, terwijl de Verenigde Staten er alles aan gedaan hebben om de slachtoffers van het voormalige militaire regiem buiten de deur te houden. Gisteren kwamen 23 familieleden van Cedras via de luchthaven van Miami de Verenigde Staten binnen. Ook familieleden van ex-generaal Biamby kregen asiel in de V.S.. Haïtiaanse vluchtelingen in de V.S. verklaarden zeer verontwaardigd te zijn over de beslissing van de V.S. deze mensen te accepteren zonder vooraf een crimineel onderzoek naar hun verleden in te stellen.’ Ik ben bezorgd.
Toch is politiek beschouwd de situatie in Haïti niet zo beroerd als bij ons in Suriname. Hier hoor je vaak mensen zeggen: ‘Als het zo doorgaat, wordt Suriname als Haïti of Guyana.’ En dan bedoelt men het in ekonomische zin, natuurlijk. Maar in Guyana is de P.P.P. onder leiding van Cheddi Jagan blijven bestaan en de beweging van Aristide schijnt toch niet helemaal stuk gemaakt te zijn. Na de staatsgreep in ons land was een deel van het progressief intellect meteen overgelopen naar de coupplegers; in de loop der jaren is een tweede deel gefrustreerd en gedesillusioneerd, soms gedwongen, naar het buitenland vertrokken - ook enkelen van het eerste deel uit schaamte - en het derde deel heeft zich uit de politiek teruggetrokken en doet privézaken. Verder is een deel van groepen één en drie achteraf opnieuw opgelost in de oude conservatieve politieke partijen. Een nieuwe lichting intellectuelen zal de progressieve beweging in Suriname helemaal van voren af aan opnieuw moeten opbouwen.
Dr. Siegfried E. Werners schrijft in ‘De Ware Tijd’ van 14 november 1994 zo'n beetje hoe het hier is toegegaan. Hij doet dat onder de kop: ‘Jan Pronk en het jongste verleden van de Republiek Suriname.’ Een passage trekt mijn bijzondere aandacht: ‘Het kwam erop neer dat de ex-minister voor ontwikkelingssamenwerking, Jan de Koning, een grote welwillendheid voor de regering die uit de staatsgreep van 25 februari 1980 voortvloeide aan de dag legde. Daar kwam nog bij dat het in Paramaribo publiek geheim was, dat de overigens sympathieke Nederlandse kolonel der Grenadiers Hans Valk, destijds hoofd van de Nederlandse militaire missie te Paramaribo, de inspirator was van het drama van februari 1980.’ (Albert Helman zou hieraan hebben toegevoegd: ‘..., dat moest voorkomen dat bij de verkiezingen, die op 27 maart 1980 zouden worden gehouden,
| |
| |
progressieve politieke partijen in het Surinaamse parlement kwamen.’). Dr. Siegfried E. Werners verder: ‘Niet alleen Valk was de Surinaamse samenzweerders welgezind, ook de Nederlandse kapiteins van de militaire missie Clements en Briaire, lieten zich zeer gunstig uit over Bouterse en de zijnen. Niet onbegrijpelijk, omdat de toenmalige Surinaamse legerbevelhebber Y. Elstak een lachertje was en Bouterse - hoe men verder ook over hem mag denken - een goed organisator is.’ Het waren zijn woorden. De welwillendheid en welgezindheid waren er volgens mij meer vanwege de ekonomische en politieke belangen die Nederland en haar bondgenoot, the U.S.A., in Suriname hebben. Door dezelfde drijfveren en uit opportunistische motieven zouden die later even gemakkelijk weer omslaan in 't tegendeel.
Ik wil de televisie uitdoen, omdat ik last heb van het gebabbel op de achtergrond, maar zie dat onze nestor historicus E.A. Gessel in gesprek is met de presentator Edmond Blufpand. Ze hebben het over Gessels derde discussie via de satelliet met geleerden in the U.S.A. die gehouden werd vanuit de Amerikaanse ambassade, gelegen aan de straat die vernoemd werd naar de eerste zwarte Surinaamse vrouwelijke arts.
Tijdens die discussie stelde Eugène Gessel aan niet de eerste de beste doctor in the U.S.A. rechtstreeks de vraag: ‘De Verenigde Staten van Noord-Amerika worden weleens de kampioen van de democratie genoemd. Overal in de wereld willen ze de democratie afdwingen’ - hier had de discussie even gedreigd uit de hand te lopen; achteraf zegt Gessel tegen Edmond Blufpand, dat hij misschien het werkwoord ‘promote’ in plaats van ‘enforce’ had moeten gebruiken -, ‘maar in de Verenigde Staten zelf blijft bij verkiezingen, ook bij presidentsverkiezingen, vijfenzestig procent van de kiezers steevast thuis. Hoe rijm je dat?’ De Weledelgeleerde Heer zat met een mond vol tanden; hij had er kennelijk nooit over nagedacht.
Ik was inmiddels voor de t.v. gaan zitten en bleef er nog even zitten. Al de gebeurtenissen van de afgelopen weken trokken in een film, een andere dan die van de beeldbuis, aan mij voorbij, tot en met de actuele nederlaag van de Democratische Partij van president Bill Clinton bij de tussentijdse verkiezingen. Hij is nu inderdaad een president zonder meerderheid in de Senaat, noch in het Huis van Afgevaardigden.
Toch blijft hij door regeren, mag hij door blijven regeren. Ik zie weinig verschil tussen the U.S.A. van de afgelopen tweehonderd jaar en Suriname van de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Bijna gelijktijdig met de verkiezingsuitslag heft Clinton eenzijdig, zonder overleg met zijn Europese partners, het wapenembargo tegen Bosnië op om in eigen land de
| |
| |
legergeneraals, de wapenfabrikanten en de haviken in de Republikeinse Partij goedgezind te zijn. Hoe vaak zouden de Amerikanen Gessel nog toestaan om hier in hun ambassadegebouw zulke kritische vragen te mogen stellen? Hij is al boven de zeventig, maar geeft me een teken, dat progressief denkend Suriname niet helemaal dood is.
Ik blijf het allemaal op de voet volgen, ja, stap voor stap, zet voor zet. Misschien moest het zo toegaan. Misschien moet het zo toegaan. Elke tijd kent immers zijn strijd. Elke tijd.
25 november 1994.
|
|