| |
| |
| |
XIII
Aan de andere kant, tot betere tijden...
In de afgelopen vijftien jaren had hij nauwelijks de tijd gehad om rustig na te kunnen denken over wat hem overkomen was; over wat hem overkwam.
Gisteren, bijvoorbeeld, was er weer zo'n rustverstoring door dat Suriname Liberation Front dat de Afobakastuwdam bezette en eenendertig Suralcoarbeiders gijzelde. Terwijl de staking van de Bond van Leraren nog het hele middelbare onderwijs lam hield - om rechtvaardige eisen overigens - en de medische specialisten in het Akademisch Ziekenhuis hun werk na een lange staking voor de vorm hadden hervat, omdat de rechter ze daartoe had veroordeeld, terwijl iedereen smachtte naar rust, eindelijk rust na zoveel eeuwen van slavenopstanden met guerillaoorlogen tegen de Nederlandse planters; vredes, opstanden van migranten op de plantages, hongeropstanden in de jaren dertig, massastakingen vanaf de jaren zestig, een staatsgreep, contra-coups, weer een binnenlandse oorlog, weer vrede, nieuwe gewapende groepen in opstand, een zoveelste vrede, gewapende vrede... terwijl iedereen dit tot het verieden wilde verbannen, opeens ook dit. Zo holden we van de ene onaangename gebeurtenis naar de andere. De emigratie van landgenoten, die ergens in de jaren dertig begonnen was, zette zich voort; en de remigranten die na de onafhankelijkheid druppelsgewijs binnengekomen waren lieten zich grotendeels met de nieuwe exodus meesleuren.
De jonge generatie Surinamers had niet meegemaakt hoe eens tegenover de Plattebrug het hoofdbureau van politie had gestaan en misschien was ze zelfs vergeten dat aan de Domineestraat Bellevue eens stond van waar uit menige vakbondsstrijd was begonnen. De traditie van de geschiedenis dóór vertellen was ook tot het verleden gaan behoren; trouwens voor de ouderen was de geschiedenis nauwelijks meer bij te benen. Van de ene op de andere dag, zo leek het wel als je een korte tijd niet in een bepaalde straat van Paramaribo was geweest, was een typisch Surinaamse houten woning afgebroken en vervangen door een etages hoge kolos van beton, staal, marmer en glas. Probeerde je je te herinneren wat er daarvoor op die plaats had gestaan, het lukte je niet altijd even best. Zou het wel ergens zijn vastgelegd? Fotograferen was zo duur geworden. En schilderen haast onbetaalbaar.
| |
| |
En zo ging het toe. Je was er zo'n beetje aan gewend geraakt dat haast alles kapot ging: plantages, bedrijven, scholen, kerken, straten, bruggen, sluizen, dijken... relaties, gezinnen en vriendschap. In de afgelopen vijftien jaren had hij nauwelijks de tijd om rustig na te kunnen denken over wat hem overkomen was; over wat hem overkwam. Het gebeurde gewoonweg. Om zes uur die morgen, weer zo'n voorbeeld, was een vriend die arts was langsgekomen om hem te wekken. ‘Ik ga naar het ziekenhuis, ik hoor dat er in de nacht gevochten is en dat daar gewonden liggen.’ Hij was weer naar binnen gegaan en had het in bed aan z'n vrouw verteld. Het was nog niet duidelijk wie gevochten hadden. Dat zou hem later helder worden, toen het hoofdbureau van politie aan de Waterkant in lichterlaaie beschoten werd en enkele mannetjes in het groen met machinegeweren - uzi's hoorde hij voor het eerst zeggen - in de hand op de televisie kwamen vertellen, dat zij het voortaan voor het zeggen hadden in het land. ‘Net goed,’ had zijn vrouw toen gezegd. ‘Niks goed,’ had hij meteen geïrriteerd geantwoord, ‘over vier weken zouden er verkiezingen gehouden worden. De Volkspartij maakte een redelijke kans om binnen te komen. Zij hadden niet mogen ingrijpen!’
‘Maar zo is de regering Arron reeds definitief weg.’
‘En wie hebben we er nu voor in de plaats?’
‘Revolutionairen!’ Haar ogen schitterden. Hij schrok ervan.
‘Revolutionairen?! Sinds wanneer...’ Verder was hij niet gekomen. Intuïtief had hij aangevoeld, dat hij voortaan voorzichtig moest zijn.
‘Je bent toch altijd voor revolutie geweest?’
‘Ja..., maar dit...’ Meer had hij niet gezegd. De dag daarvoor zouden ze nog urenlang over hun ideologische meningsverschillen gediscussieerd hebben, maar zijn gevoel had hem gezegd dat dat nu tot het verleden behoorde. Misschien wel voor jaren. Hij had haar gekust en was weer opgestaan.
Wat waren die lange moeilijke jaren tóch snel omgegaan, mijmerde hij. Is het al zo lang geleden...? In het begin had hij nog een dagboek bij willen houden, maar... Nu kwelde hij zijn geest om nog te kunnen begrijpen hoe het zover had kunnen komen. Vanmorgen had ze vlak voor hem in de rij gestaan voor de kassa van bakkerij Kersten. Ze had twee grote volkorenbroden op de ene arm en op de andere een doos gebakjes. Dat was waar ook... vandaag... Dat ze nog zelf haar boodschappen deed. Hij keek naar haar ronde heupen zo vlak voor de zijne. Ook in dat legergroen waren ze verleidelijk. Wat vertelden de epauletten op haar schouders? Hij begreep er toch niets van; al die rangen. Maar dat ze diep omhoog gezonken was, zoals we dat thans in Suriname zeggen, was duidelijk. Om na zoveel jaren opeens weer zo dichtbij elkaar te zijn zonder zelfs maar een blik te wisselen... Hij kon niet meer aanvoelen hoe hij met deze vrouw jaren
| |
| |
urenlang hetzelfde bed deelde. Hoeveel bedden zou ze daarna wel gedeeld moeten hebben? Nadat hij ook afgerekend had, had hij zich naar buiten gespoed. Haar auto mocht er wel wezen. Zoiets zouden ze met hun beide salarissen in geen vijfentwintig jaar bij elkaar gespaard kunnen hebben. Hij bleef haar op de hoge stoep na staren, totdat ze bij Kirpalani om de hoek was verdwenen.
En toch, achteraf beschouwd, ja achteraf, zou het vroeg of laat tot een breuk moeten komen. Vrienden hadden tijdig gepoogd hem erop voor te bereiden, maar hij had het nooit zo'n vaart zien lopen. Als ze het niet eens was met zijn politieke aktiviteiten, hoefde dat nog niet te betekenen dat ze niet van elkaar konden houden. En dat ze van hem hield wist hij. Hij had voordat hij haar leerde kennen reeds vele relaties met vrouwen gehad, maar wat hij bij haar voelde had hij niet eerder ervaren. Sinds hij met haar omging had hij ook geen behoefte meer gehad aan een andere vrouw. Dat werd komischerwijs in verband gebracht met zijn ouder worden, maar daar geloofde hij op zijn dertigste niet in. Hij hield gewoon van Winette. Dat zij vond, dat hij zich te druk maakte om arme mensen en dat die maar beter hun best hadden moeten doen op school, dat er altijd kapitalisten zullen zijn en dat de wereld toch nooit te veranderen was, dat en nog meer van haar achterlijke opvattingen had hij voor lief genomen. Vrienden, en ook vriendinnen, die haar in illustere gezelschappen hadden horen redeneren, hadden hem ingefluisterd: ‘Deze vrouw zal je eens in problemen brengen. Ze is niet los te wrikken van haar ouderlijk verleden.’ Maar hij had altijd gevonden dat dat niet per sé hoefde. Hij had zich niet kunnen voorstellen, dat de vrouw die de hele dag tijdens het werk bij hem was door zoete herinneringen van de avond tevoren en genoeglijke verlangens naar de volgende nacht hem eens in de steek zou laten.
‘Ik vind, dat je een hersenschim najaagt,’ had ze in een van die nachten gezegd, terwijl ze zijn blote lichaam streelde, ‘ik wil je niet verliezen. Geen man doet het zo heerlijk.’
In plaats van zich gestreeld te voelen en haar meteen opnieuw te trakteren en daardoor ook zichzelf, was hij innerlijk boos geworden en uitwendig meteen slap.
‘Wat bedoel je!’
‘Nou, zoals jij het doet heb ik het hiervoor bij geen man ervaren.’
‘Dat bedoelde ik niet met mijn vraag. Waar jaag ik een hersenschim na?’
‘O!’ Teleurgesteld had ze zijn penis losgelaten en was op haar rug naar het schemerige plafond gaan liggen staren. ‘Vind je zelf niet dat dat nooit zal lukken? Kijk hoe lang jullie - ze had duidelijk “jullie” gezegd - reeds bezig zijn. Kijk hoe lang al in Europa en Azië en nu ook in Afrika en Amerika.’
| |
| |
‘Kun je duidelijker zijn?’ Liever had ze niets hierover gezegd, had ze zichzelf verweten. Ze had even geslikt. Daar ging die mooie nacht. Hij had het pas drie keer met haar gedaan en ze wist dat hij soms tot de ochtend door kon gaan. Ze had wel kunnen huilen, want net kwam ze op dreef. Woedend had ze gezegd: ‘Jij met jouw Idee-fixen! Dat lukt toch nooit! Jij gelooft in een wereld zónder armen en zónder rijken. Een socialistische maatschappij. Denk je werkelijk dat die er ooit komt? De eerste Christenen leerden ons al dat alle mensen gelijk waren voor God en dat een ieder zijn naasten lief moest hebben als zichzelf. Toen de Romeinse keizers deze godsdienst hadden gecoupt was het gedaan met alle gelijkheid. In de Roomse kerk hebben we altijd superrijken en superarmen gekend. Ook bij de Hindu's en andere religiën. Maar allemaal prediken ze naastenliefde. Denk je werkelijk dat die socialistische wereld van jou eens komt?’
‘Hij komt! Hij komt, ondanks alle tegenslagen en terugvallen. Maar niet uit zichzelf natuurlijk. Je moet er ook iets voor doen.’
‘Maar jullie doen al zoveel. Maar ik zie nog niets! Je zou dan toch minstens een begin moeten zien sinds al die socialistische denkers van het eerste uur dood zijn. Ik ken het rijtje al uit het hoofd: Karl Marx, Friedrich Engels, Lenin, Mao Tse Tung. Ik heb hun namen al zo vaak gehoord. Ze zijn al lang dood. Maar nog steeds zie ik overal kapitalisme en uitbuiting. Niks socialisme!’
‘Dat komt, doordat mensen als jij niet goed meedoen.’
‘Ach, barst!’
‘Waarom reageer je zo fel? Jij was begonnen met een opmerking en ik reageerde slechts daarop.’
‘Maar ik had nog meer gezegd, maar daarop heb je niet gereageerd.’
‘Dat weet ik schat,’ had hij zich naar haar toekerend gezegd en een hand op haar gespannen linker borst leggend, ‘maar ik moest toch eerst op die eerste opmerking van je reageren?’
‘Wel, reageer nu ook op die tweede. Je hoeft niets meer te zeggen.’ Toen had hij het nog een paar keer met haar gedaan.
Wat was dat lang geleden. Onwillekeurig keek hij naar de andere hoek van de Jodenbreestraat, alsof hij haar van die kant uit weer langs zou zien komen; een spelletje dat ze lang terug vaak gespeeld hadden, toen ze nog geen kennis met elkaar hadden gemaakt. Ja, maar toen droeg ze bij voorkeur geel, rood of wit-zwart geruit. Vlug daalde hij de stoep af, bang dat ze werkelijk dat spelletje zou herhalen en wel in datzelfde pak van daarnet en daardoor dat beetje herinnering dat zoeven weer in zijn bewustzijn was opgekomen aan flarden zou schieten.
| |
| |
Bij de T-kruising van de Jodenbree- en Keizerstraat vergat hij eerst naar rechts te kijken. De Moskee en de Synagoge, broederlijk naast elkaar voor hem, want Paramaribo is geen Heilige Stad, schenen echter over hem te waken. Ze schenen het niet erg te vinden dat hij in geen vijfentwintig jaar meer een bedehuis van binnen had gezien, want de grote D.A.F.-truck reed met een enorme vaart rakelings voor hem langs. Ja, de laatste keer dat hij naar de kerk was gegaan was in de St. Antoniuskerk -heette hij zo? - aan de Schelde- of Rijnstraat, in ieder geval in Amsterdam-Oud Zuid. Toen de priester had bepaald, dat kinderen vijftig cent en volwassenen een gulden moesten deponeren op de zilveren schaal, had hij het voorgoed welletjes gevonden. Dat zou immers betekend hebben tweeënvijftig gulden per jaar uit zijn schamele studiebeurs. Hij herinnerde zich nog hoe in de kathedraal aan de Gravenstraat te Paramaribo, ook weer tien jaar daarvoor, een Hollandse priester van de preekstoel had geroepen: ‘En het moet nu afgelopen zijn met die koperen centen in de collectebus. Wat kun je tegenwoordig met een cent kopen?’ Teleurgesteld was hij, nog kind, thuis aangekomen en had tegen zijn vader gezegd: ‘Pa, de pater heeft ons beledigd. En er zaten nog wel een paar oude vrouwen met hoofddoeken voor me.’
‘Wat heeft de pater gezegd?’ had zijn vader gevraagd. En hij had het herhaald. Zijn vader had toen gezucht en gezegd: ‘Luister. Ik heb een pastoor jarenlang de financiële administratie helpen doen voor het opnieuw laten schilderen van zijn kerk. Op een gegeven moment was het nodige bedrag bij elkaar gecollecteerd. Ik deelde het hem mede; dus dat we met de aktie konden ophouden. Weet je wat die man in lange rok toen zei?’
‘Nee?’
‘“Sssst,” had hij gezegd, “gewoon door collecteren.” Dat waren van die dingen van ze, waarvan ik nooit heb gehouden.’ Dus toen de priester daar in Amsterdam-Oud Zuid net als de moderne bedelaars van Paramaribo wilde bepalen wat je moest geven, was voor hem de maat ook vol.
Hij was goed en wel thuis aangekomen en had de auto onder het huis geparkeerd. Zijn vriendin had ruim een uur op het balkon zitten wachten, echter had hij juist behoefte aan rust en alleen zijn. Hij kuste haar desondanks en liep naar binnen om zijn tassen uit te pakken. Ze volgde hem.
‘Het smaakte niet als gewoonlijk,’ zei ze.
‘Hmm?’
‘Je zoent anders smakelijker.’
‘Ja, die boodschappen in mijn armen.’
‘Zal ik je helpen?’
‘Graag. Maar niet met consumeren, hoor.’
| |
| |
Ze kneep hem in zijn bil. Zou hij haar vertellen?
Een Suralcoboot duwde twee met bauxiet volgeladen lichters richting Paranam. Als hij het goed begrepen had, kwamen ze niet uit Moengo, want daar zou reeds uitgemijnd zijn. Hij maakte bij het aanschouwen hiervan een tyuri: ‘Al zeventig jaren delven die Amerikanen en Nederlanders in dit land, toch werden we er niet beter van.’ Hij staarde over het water. Een enorme stank van bijna rottend vlees deed hem plotseling omkijken. Een van de zwervers die zich aan de Waterkant ophielden was gepasseerd. Verderop in de muziektent die was bedoeld voor vertier van de jeugd lagen er nog een paar. De lust om iets bij een van de eettentjes te gaan kopen, verdween op slag bij hem. Hij had echt nergens meer trek in. Een groep jongeren schoot op hun waterscooters voorbij. Ze haalden halsbrekende toeren uit, kwamen terug en weer terug en bleven zich aanstellen voor de mensen die zo'n vaartuig niet konden aanschaffen. Hij gunde het ze. Ze waren nog jong en konden niet helpen dat ze zo bevoorrecht waren. Echter vreesde hij hen voor later, zoals hij in zijn jongere jaren enkele leeftijdsgenoten niet goed genoeg had gevreesd. Sommigen had hij te goed vertrouwd. In de afgelopen vijftien jaren had hij nauwelijks de tijd gehad om daarover rustig na te kunnen denken... Wat was dat allemaal snel gegaan. De ene ontwikkeling na de andere. En voordat je de eerste indruk goed had verwerkt, werd je weer overdonderd door een ander incident. Van de ene op de andere dag waren vrienden vijanden geworden, stonden soms zelfs echtgenoten in twee kampen tegenover elkaar. Een Saramaccaanse jongeman die met een broer bij hem achterop het erf woonde, had op de vraag, waar zijn broer de laatste tijd was, geantwoord: ‘Hij is nu bij de vijand.’ Een paar watervogels streken neer op de Surinamerivier en bleven dobberen. Van Meerzorg kwam de veerboot Matapica in een slakkegang op slechts één half draaiende motor terug. Gisteren nog was hij met afgeslagen motor
afgedreven richting Atlantische Oceaan. Was er deze week niet het bericht, dat daar aan de overkant een twaalfjarig meisje was verdronken in een vijver, omdat ze water was gaan halen voor het huishouden? Rond 1986 was de watertoren uit elkaar gesprongen of uit elkaar geschoten Acht jaren geleden dus. Wat zijn wij ver terug geuzied, ging het door zijn hoofd. Winette had, ondanks het feit dat ze weleens meehielp in de organisatie, hem vaker uitgelachen om zijn idealen. Waarom was ze dan mee blijven doen? Zij en al die anderen die overgelopen waren? Waarom moesten ze hun eigen organisatie die ze hadden helpen opbouwen van de ene op de andere dag kapot maken? Jawel, zo'n auto had hij nooit voor haar kunnen kopen, maar dat was toen ook nooit een onderwerp van gesprek geweest als ze zo liefkozend naast elkaar lagen.
| |
| |
We waren allemaal wars van de politiek van de oude raciale partijen. Maar nooit hadden we op de kaderscholing geleerd dat militairen revolutie konden maken. En wat hadden ze gemaakt?
‘Shit hebben ze van dit land gemaakt,’ hoorde hij een van de gepensioneerde mannen op een bank naast hem uitroepen. Hij had hun gesprek niet gevolgd en begreep dus niet wie hij met ‘ze’ bedoelde.
‘Wie hebben shit van dit land gemaakt?’ riep hij in hun richting. Als het een vraag over een doelpunt in een of andere wedstrijd had betroffen, dan zou hij meteen antwoord hebben gekregen en zou hij ook bij het gesprek worden betrokken. Maar nu keek de man schichtig naar de anderen op de bank en een van hen gooide toen snel het gesprek over een andere boeg. Hij bleef als buitenstaander natuurlijk niet aandringen op antwoord; bovendien had hij reeds begrepen dat de oude niet de Nieuw Front regering, die evenwel reeds twee jaren de militaire diktatuur opvolgde, bedoeld had. Hij achtte het echter niet nodig de gepensioneerde ervan te verwittigen, dat ze beiden op één lijn zaten, maar dat hij echter ook vond dat die mannen die daarvóór en daarna hadden geregeerd en regeerden er ook een potje van gemaakt hadden.
Vandaag was hij zonder zijn vriendin naar de Waterkant gekomen. Niet omdat het lang niet meer zo gezellig vrijen was tussen die verwaarloosde en stinkende troep hier, maar omdat hij enige behoefte had aan rust. Het plotselinge weerzien van Winette in haar nieuwe gedaante had opnieuw onrust in zijn gemoed veroorzaakt. In Nederland konden de Surinamers soms zeggen, dat hier iedereen elkaar kende, maar hij kon ze verzekeren dat je iemand die je van binnen en buiten kende - meende te kennen - wel langer dan tien jaren niet hoefde tegen te komen. Wat wisten de jongeren allemaal van dergelijke perikelen? Zij waren net als hij op zoek. Op zoek, zoals de filosofen Socrates, Plato, Aristoteles en Koeng Foe Tze lang geleden op zoek waren. De stichters van godsdiensten als Jezus, Boeddha, Mohammed... Op zoek naar de ware liefde. Winette had deels gelijk. Allemaal hadden ze gelijkheid van alle mensen gewild, naastenliefde. Maar wat zij altijd over het hoofd heeft gezien en niet heeft willen begrijpen is, dat er ook immer tegenwerking is geweest. En met onwillige honden is het kwaad hazen vangen. Als in Angola de M.P.L.A. de verkiezingen onder het toeziend oog van de hele wereld eerlijk heeft gewonnen en Savimbi met zijn Unita is het daarmee niet eens, grijpt naar de wapenen en ruïneert het land...? Als in Zuid-Afrika Nelson Mandela demokratische verkiezingen wil en Mangosutu Bhutelezi en zijn Inkathabeweging zijn het daarmee niet eens en brengen duizenden stamgenoten op de been met speren en stenen bijlen... Als in Suriname verkiezingen voor de deur staan, waarin jouw partij
| |
| |
een belangrijke rol zou spelen en militairen - al of niet door Nederlanders daartoe aangezet - grijpen vlak daarvoor de macht en ene Winette en haar vrienden lopen over, partij en echtgenoot achterlatend...? Wat moet je doen? Op deze manier is het inderdaad makkelijk zeggen dat er nooit gelijkheid tussen mensen, nooit eerlijkheid en rechtvaardigheid komt; dat het kapitalisme eeuwig zal voortbestaan.
Ze had ook meegeholpen, inderdaad. Huis aan huis kolporteren met het orgaan van de partij. Echter had ze het om hem gedaan. Om hem tevreden te stellen; zo leek het nu. De werkelijke overtuiging had er niet in gezeten. Hij herinnerde zich nog zo'n gesprek met haar.
‘Toch vind ik die mensen in die volkswijken maar lamlendige wezens,’ had ze gezegd.
‘Waarom?’
‘Ze zijn arm, maar ze doen zelf niets om uit die toestand te komen. Ik krijg bijna liespijn van het springen over kuilen en vuile sloten tijdens het kolporteren, man. Ze kunnen toch zelf ook wat aan hun straat en buurt doen?’
‘Ze kunnen. Misschien wonen er zelfs stratenmakers in zo'n wijk. Maar zonder materiaal doe je niets.’
‘Ach, wat! Als ze de handen in elkaar slaan kunnen ze veel bereiken.’
‘In welke tijd?’
‘In hun vrije tijd, natuurlijk.’
‘Hoeveel mensen hebben daar vrije tijd. Ze hebben allemaal minstens twee banen.’
‘Ja, natuurlijk! Ze willen ook allemaal een televisie en video-recorder hebben.’
‘Heb je eens goed in hun woonkamers gekeken?’
‘Natuurlijk niet. Je gaat toch niet zomaar in mensen hun kamers lopen koekeloeren?! Bovendien wil ik ook eens vroeg klaar komen met mijn partij kranten.’
‘Wel, als je het eens toch mocht doen, hun deuren en ramen staan vaak wagenwijd open, dan praat je anders. Waarom trouwens betalen de mensen belastingen? Om na zware dagtaken nog straten te moeten repareren?’
‘Men moet niet voor alles op de overheid zitten wachten.’
‘En waarvoor is er dan een overheid? Iedereen heeft zijn taak. De onderwijzer, de timmerman, de dokter, de buschauffeur. Ook de regering met haar werkarmen. Ze zijn full-time in dienst om de gemeenschap te dienen. En ze worden er dik voor betaald. Wat moeten zij anders de hele dag doen als wij ons overwerken?’
| |
| |
Winette was stil geworden. Als ze niets meer te zeggen wist werd ze meestal stil. Zo was ook haar oudere broer. En zo fel als ze kon uitvaren, zo lief kon ze dan weer zijn. Hij zou zich niet kunnen voorstellen dat ze ooit een mens zou kunnen doden. Toch zijn er velen gedood in het afgelopen decennium. Had ze wel eens een wapen in handen gehad? Wat deed ze precies in dat mannenleger met die zachte handen van haar...
De bacovenboot Jarikaba ging langs. Hij mocht weer varen. Enkele dagen geleden had de douane hem aan de ketting gelegd na een tip. Ze vonden inderdaad honderdenzevenennegentig kilo cocaïne in een container groenten voor London bestemd. Vijf mannen werden aangehouden, waaronder twee aanstaande rechtsgeleerden. Een van hen werkte zelfs reeds op het parket van de Procureur-Generaal. Zeven gedetineerden die aan handel in dit spul hadden gedaan zijn dezer dagen gewoon uit de politiecellen van Geyersvlijt, Keizerstraat en Limesgracht gewandeld. De minister van Justitie en Politie wil nog niet speculeren, dat het politieapparaat geïnfiltreerd is, maar de politiewoordvoerder gaf in ‘De Ware Tijd’ toe dat dat wel het geval was. Ach ja, je was zo zoetjesaan eraan gewend geraakt, dat alles achteruit ging. De S.M.S. steiger rechts van hem, dat Waaggebouw, de gele roll-on, roll-off veerboot half onder water vlak voor zijn neus, de schoeiing onder zijn voeten, het rivierwater... waarden, normen en principes. Zij was na de staatsgreep steeds minder naar haar wijk gegaan. Ze had wel constant trouw haar stapel kranten op het hoofdkantoor genomen, maar er kwamen klachten binnen van bewoners uit haar rayon dat ze geen krant hadden ontvangen. Wat ze met die kranten deed wist hij niet, maar hij begon zoetjesaan te begrijpen dat ze iedereen een rad voor de ogen draaide. Wat ze in de uren deed waarin zij placht te kolporteren, begreep hij niet. Er kwamen ook klachten uit andere wijken, waarvan de kolporteurs eveneens regelmatig hun kranten meenamen en bovendien prompt afrekenden. Ook Winette was steeds netjes blijven afrekenen. Wie had haar dat geld gegeven? Niet de lezer! Uit eigen zak? Als hij tegen haar zei dat sommige mensen geen krant ontvingen, zei ze doodserieus: ‘Ze jokken. Ik heb hem zelf persoonlijk door hun shutters geschoven. Dan heeft zeker een voorbijganger ze een poets gebakken. Ik ken al mijn lezers. Ik sla niet zomaar mensen
over.’
Ze bleef steeds langer weg. Wanneer hij reeds een uur thuis was van zijn wijk die veel verder lag, was zij er nog niet. Toch werden de klachten talrijker. Hij achtte daarom het moment aangebroken haar te vertellen wat hij van haar dacht. Eén persoon kon jokken, twee ook, maar een hele wijk? Ze had haar schouders opgetrokken: ‘Je jaagt niet alleen hersenschimmen na; je fantaseert ook nog.’ En ze begon ook vaker weg te blijven.
| |
| |
‘Afspraken,’ had ze gezegd. Toen had hij op een avond... hij was alleen thuis...; ja, het begon hem te dagen. Vijftien jaren lang had hij niet zo nagedacht. Was dat wel de eerste keer geweest dat hij haar op de televisie tussen dat gezelschap zag? Zijn vrouw zou hij wel uit miljoenen herkennen, dacht hij zo. Hoe ze zich ook verkleed zou hebben. Hij wist niet meer of dat de eerste keer was. Maar ergens was er een moment gekomen, dat alles klaar voor hem was; dat hij met iemand van het andere kamp in één bed sliep. Wat bezielde haar? Met zó een intelligentie, met zo'n ontwikkeling...?!
Ze was een keer een avond niet thuis gekomen, ja. Ruzie, natuurlijk! Toen twee avonden niet, om in de ochtend in een soort grijs uniform afgemat binnen te strompelen. Op zijn vraag waar ze zo geweest was had ze geantwoord: ‘Het land verdedigen, natuurlijk. Tegen de destabilisators. Maar goed beschouwd, had ik daarvoor net zo goed hier in huis kunnen beginnen, want jij steunt de revolutie geen momént.’
Niet lang daarna had hij het wijselijke besluit genomen geen destabilisatorte spelen door haar om haar gedrag het huis uit te zetten. Het besluit om niet meer met haar in discussie te treden over wat wel een revolutie was in het belang van het volk en wat gewoon een staatsgreep, had hij veel eerder genomen. Hij had ingepakt wat zijn deel was en was naar een huurhuis vertrokken aan de andere kant van de stad. Van de buren had hij begrepen, dat ze steeds minder thuis was gekomen en niet lang daarna ook was verhuisd. Nooit had hij de moeite gedaan te achterhalen waarheen. Hij wist ook niet of ze dat briefje met die paar regels had gevonden en wat ze daarmee had gedaan: ‘Wat je ook van me zegt, ik blijf trouw aan deze kant van de lijn en aan wat jij noemt mijn Idee-fixen. Jij hebt, hoe jammer, ook gekozen voor de andere kant. Ik weet nog niet voor hoe lang. Ik kusje. Tot betere tijden...’
6 april 1994.
|
|