| |
| |
| |
V
Suzi
In de deuropening bij zijn binnenkomst in de lerarenkamer riep de leraar Geschiedenis naar haar klassevoogd: ‘Meneer Leerdam, Suzi komt niet meer op school, ze is naar haar ouders in Frans-Guyana.’ ‘Dat weet ik,’ antwoordde meneer Leerdam, ‘vrijdag had ze me reeds gezegd, dat ze vandaag niet zou komen, omdat ze naar haar vader zou gaan; die ligt in het ziekenhuis te St. Laurent.’ ‘Vandaag niet? U kunt van mij aannemen, dat ze niet meer op school komt; ik heb haar gisteren nog op de markt gezien,’ reageerde de geschiedenisman autoritair, maar sloeg toen vrolijk zijn armen om een van de dames die zat te corrigeren. Dat leverde hem prompt een stortvloed van boze woorden op, maar daar lachte hij om.
Meneer Leerdam had hem niet geantwoord, maar was er zeker van dat Suzi terug zou komen. Dit was immers niet haar eerste verzuimdag. Al drie keer dit schooljaar was zij een paar dagen achtereen weggebleven en niemand die toen kon vertellen waar ze was. Ook de directrice van het internaat, waarin ze gedurende het schooljaar woonde, wist in die periode niets over haar te vertellen. Suzi had een oom in het land die als haar voogd optrad, maar die onderhield het kontakt met het internaat niet goed. Vaak zat hij in Brokopondo, waar Suzi oorspronkelijk vandaan kwam. Haar ouders waren enkele jaren geleden in een Aucanerdorp in Marowijne op familiebezoek, toen plotseling het hele dorp de grensrivier naar het buitenland moest overvluchten, vanwege de oorlog tussen het Jungle Commando en het Nationaal Leger. En Suzi was in Suriname achtergebleven. Meneer Leerdam had altijd met haar te doen gehad en kon zich niet voorstellen dat zij voorgoed naar Frans-Guyana zou vertrekken, zonder hem dat vooraf eerlijk te vertellen. Waarom wel aan de kollega Geschiedenis verteld en niet aan hem? Ze had immers alles verteld over haar ouders en haar zusje dat uiteindelijk ook in St. Laurent terecht was gekomen. Ze had hem altijd verteld waarom ze een paar dagen niet op school was geweest en laatst had ze beloofd voortaan niet onaangekondigd weg te zullen blijven, maar minstens de directrice van het internaat vooraf op de hoogte te stellen. En deze keer had ze hem voor het eerst van tevoren verteld dat ze maandag niet zou komen.
Toen Suzi na een week nog niet terug was, zag meneer Leerdam daarom nog geen reden om, zoals voorheen, de directrice te bellen. Hij nam automatisch aan dat het wel ernstig gesteld moest zijn met haar vader. Aan
| |
| |
het oorlogsfront was het rustig, van Meerzorg raceden de taxi's weer naar Albina en terug, dus daaraan kon het niet liggen dat ze nog niet terug was gekomen. Suzi zou plotseling weer op het schooiert verschijnen en met haar vrolijke lach en op zangerige toon groeten: ‘Dag meneer’ en ze zou door blijven lachen. En dan zou hij zoals gewoonlijk vragen: ‘Waar was je weer zolang gebleven Suzi?’ En hij zou weer naar haar antwoord luisteren, terwijl hij haar zou begeleiden naar haar plaats: ‘Welkom.’ Meer zou hij niet zeggen. Want ondanks alles bleef Suzi hoge cijfers behalen en meneer Leerdam was als de dood zo bang, dat hij door één ontaktisch woord te gebruiken zou bewerkstelligen, dat ze een volgende keer niet terug zou durven komen.
Maar vandaag, de laatste dag van de maand, moest hij als klassevoogd het presentieregister afsluiten en volgens de regels Suzi reglementair afschrijven ‘wegens langdurig verzuim.’ Nog wist hij niets over haar en hij besloot de directrice te bellen. Zij zei dat ze ook weinig over haar wist, behalve dan dat Suzi zich ergens in Brokopondo bevond. Maar haar kleren en schoolboeken waren nog in haar kast in het internaat en haar voogd had het tehuis niet op de hoogte gesteld.
Er woonden ook andere leerlingen van de school in het internaat en meneer Leerdam vroeg voor de zoveelste keer aan zijn klas of ze intussen iets van Suzi hadden gehoord. Veronica zei dat ze gehoord had dat Suzi zwanger was geworden van een Fransguyanese jongen en nu in St. Laurent was.
‘Van...een...Fransguyanese...jongen...,’ mompelde Carmelita. ‘Ssst...’ ging het door de klas en iedereen werkte opeens ijverig door. Meneer Leerdam voelde aan dat dit geen zuivere koffie was, voor zover koffie zuiver kon zijn, maar begreep intuïtief ook, dat hij op dit moment niets meer moest vragen.
Maar waar was hij eigenlijk zo benieuwd naar? Suzi was niet de eerste leerlinge die in de eerste Mulo reeds afhaakte. Dat leerlingen vroegtijdig de school verlieten moest voor een ervaren leraar niet vreemd meer zijn. Hoogstens kon hij het vervelend vinden, maar er iets tegen doen? Onmogelijk onder deze omstandigheden. Als een leerling weg wilde blijven, bleef die weg. Daarvoor was de school ook weer niet de prettigste plaats. En zeker deze school niet. Soms moést een leerling wegblijven van de ouders...
Tijdens de rapportvergadering moesten alle klassevoogden de cijfers van hun leerlingen oplezen. Meneer Leerdam deed dat ook en stopte bij de naam van Suzi: ‘Tot nu toe niet veel van haar gehoord.’ De direkteur keek op van zijn papieren, maar voordat hij iets zeggen kon riep de kollega Geschiedenis: ‘Zwanger; abortus al onmogelijk! Ze zit in Brokopondo.’
| |
| |
‘Oh!’ zei de direkteur en keek weer in zijn paperassen. ‘Heeft ze haar boeken al ingeleverd, meneer Leerdam?’ ‘Neen, nog niet. Ze liggen in haar kast in het internaat. Een kamergenote vertelde vanmorgen dat die kast op slot is en dat de sleutel bij Suzi moet zijn. Haar directrice had ook zoiets gezegd.’ ‘Goed,’ zei de direkteur zonder op te kijken, ‘dan zal ik onze conciërge een dezer dagen naar het internaat sturen. Gaat u door.’ En meneer Leerdam las mechanisch de cijfers van de overige leerlingen op. Slechts de kollega Spaans had tussendoor iets gezegd over dit geval. Ze zei: ‘Dat kunnen ze wél, maar leren niet. Om de haverklap hun benen omhoog spreiden.’ En de rest van de vergadering ondersteunde haar. Maar meneer Leerdam nam het meteen op voor Suzi en zei: ‘Zij leerde wel. hoor, maar ze had het nogal moeilijk. Haar ouders wonen...’ Iedereen keek meteen op zijn of haar horloge of dook in de cijferlijsten en meneer Leerdam achtte het verstandig niet verder te praten.
Toen hij zijn opleesbeurt achter de rug had en niemand verder kommentaar bleek te hebben, zat hij voor de rest van de vergadering maar voor zich uit te staren. Andere kollega's vulden tijdens het oplezen van weer een andere kollega alvast ijverig hun rapporten in, om zo geen schoolwerk mee naar huis te hoeven nemen. Maar meneer Leerdam had daar geen zin in. Hij dacht aan Suzi. Een van zijn beste leerlingen. Eerst zat ze vlak voor zijn lessenaar. Maar op een dag vroeg ze of ze achterin mocht zitten omdat ze daar beter op het bord kon zien. Meneer Leerdam geloofde daar niets van, maar verplaatste meteen een aantal leerlingen die hij toch een andere plaats zou geven. En Suzi mocht achterin zitten. Kijken wat de bedoeling is, had hij gedacht. Zodra het daar slecht met haar gaat, plaats ik haar weer voorin. Hij herinnerde zich nog dat de kollega Geschiedenis na het volgende lesuur meteen naar hem toe gekomen was om te protesteren: ‘Meneer Leerdam, Suzi moet voorin zitten! Ze ziet niet zo goed achterin. Dat merk ik als ze aantekeningen van het bord overneemt.’ ‘Dacht ik het niet,’ had hij toen gezegd en het prettig gevonden dat zijn kollega zo attent was.
‘Bent u het er ook mee eens, meneer Leerdam,’ vroeg de direkteur zich tot hem wendend. Meneer Leerdam kon het nergens mee eens of oneens zijn, want hij had niet gehoord waarover er gesproken was. ‘Pardon? Ik heb u niet gevolgd,’ zei hij doodleuk. De vergadering barstte in lachen uit. ‘Meneer Leerdam. Waar was u!’ vroeg lachend de lerares Engels. ‘Hier natuurlijk, maar ik was even niet bij. Mijn excuses.’ Hij wist dat hij voor een leraar een slecht figuur sloeg, maar er was zoveel onzuivere koffie op deze school, dat hij zich er niet voor schaamde. De direkteur bijvoorbeeld moest
| |
| |
zich wel schamen, want de leerlingen wisten allemaal dat wanneer hij tijdens schooltijd de school verliet, hij een shot ging nemen in de winkel met ‘vergunning gedistilleerd’ op de hoek. En als hij terug was op school kon je beter uit zijn buurt blijven, wilde je zelf niet dronken worden. En op een dag had meneer Leerdam in een tweede klas gezegd: ‘Vandaag is de direkteur ziek, morgen zullen we de zaak met hem bespreken’. En Samijem had gezegd: ‘Niet waar meneer, hij is een koe gaan kopen bij mijn vader.’ ‘Hoe weet jij dat!’, had meneer Leerdam bestraffend gevraagd, ‘je zit hier op school.’ En Samijem had geantwoord: ‘Gisteravond is hij die afspraak komen maken, meneer.’ Maar de direkteur had ook zijn goede zijde; hij zette zonder mopperen het probleem opnieuw uiteen voor meneer Leerdam. En hij gaf zijn mening. Nadat er nog over een oplossingsvoorstel gestemd was, werd de vergadering gesloten. Een paar heren vroegen naar de fles met edel vocht die ergens in het magazijn moest liggen. Maar meneer Leerdam groette, omdat hij niet graag dronk wat ze in Brazilië in hun autotank stopten.
Toen hij op weg naar huis een groepje pratende vrouwen passeerde, hoorde hij een roepen: ‘Op de school van deze man verkrachten de leraren de meisjes.’ Meneer Leerdam keek geschrokken om, maar zag de vrouwen een andere kant opkijken. Hij stopte tegen de trottoirband aan en keek dezelfde richting op als de vrouwen. Maar daar liep een man met een polstasje aan de hand en verder zonder bagage. Die man zag hij elke morgen voor en elke middag na school lopen. Altijd weer met dat polstasje. Die kon dus geen onderwijzer zijn. Of hij was er een van de meest luie soort. Die vrouwen hadden zeker mij bedoeld, maar de andere kant op gekeken toen ik naar ze omkeek, dacht Leerdam. Enfin, hij zou zich er niets van aantrekken. Per slot van rekening zeiden ze niet ‘deze meneer’, maar ‘op de school van deze man.’
Toch vond hij het vervelend, zo'n opmerking, want van kleins af aan had men hem ingeprent: ‘Wie zijn neus schendt,...’ Maar hij zou er niet minder smakelijk om eten, straks als hij thuis zou zijn. En toch! Meneer Leerdam was geen piekeraar, maar toch vroeg hij zich af waarom het de laatste tijden leek alsof alles wat vreemd en onzuiver was naar boven kwam drijven. Kwam dat doordat hij zich plotseling op dergelijke zaken was gaan concentreren, of drongen de zaken zich aan hem op? Hij was geen metafysicus, dus geloofde hij eerder het laatste. Hij nam het besluit geen jacht te zullen maken op de feiten, maar ook weer niet zijn zintuigen af te zullen schermen.
Dagen gingen voorbij en werden weken en op een vrijdagmorgen kwam Carmelita op school met twee tassen. De ene was haar schooltas, de
| |
| |
andere een markttas waarin de boeken van Suzi zaten. Opgewonden vroeg meneer Leerdam: ‘Is ze op komen dagen?’ ‘Menéér!’ antwoordde Carmelita bestraffend en bedoelende: hoe kunt u zoiets vragen? Maar toen zij inzag dat dat geen correct antwoord was, zei ze: ‘Nee meneer, we hebben haar kast opengebroken.’ Teleurgesteld zei hij toen: ‘Dus jullie hebben ook nooit meer iets van haar gehoord.’ ‘Nou, ja,’ zong Carmelita, ‘je hoort zoveel.’ Meneer Leerdam durfde niet te vragen wat. Was het omdat hij bang was voor wat hij te horen zou krijgen? Of was het, omdat hij als intellectueel toch geen waarde mocht hechten aan onbewezen praatjes...? Hij wist het niet, maar schermde zijn zintuigen af.
Na school liep hij zijn klaslokaal voorbij. Die was reeds leeg op een persoon na die in de deuropening stond. ‘Ga je niet naar huis Carmelita?’ ‘Nog niet, meneer. Het is zo saai in het internaat.’ ‘Nou, als je hier achter blijft, ben je maandagmorgen als eerste op school,’ grapte hij. Ze lachte. Toen hij twee lokalen verder was, kreeg hij het gevoel dat hij moest omkijken en hij deed het. Carmelita volgde hem met haar ogen. Zo! Niet lang daarna stapte hij op zijn fiets. Carmelita stond nog steeds in de deuropening. Nee, teruggaan zou hij niet. Teveel onzuivere koffie op deze school. Hij reed door, achter hem volgden reeds de laatste leerlingen. Spoedig zou ook de direktie volgen en Carmelita. Carmelita zou wel gauw naar huis gaan.
Maandag was meneer Leerdam het laatste lesuur in zijn eigen klas. Toen de laatste bel was gegaan, stroomde de klas leeg. Hij had de gewoonte na de leerlingen het lokaal te verlaten, maar een persoon was nog bezig in te pakken. ‘Carmelita, wil je hier weer overnachten?’ Ze lachte en haastte zich. Toen meneer Leerdam bij de deur was, was zij er ook. Niemand was meer in de buurt. Zonder inleiding vroeg ze: ‘Maître, vindt u het niet vreemd, dat van Suzi?’ ‘Ja, zeker! Maar jij zei toch: je hoort zoveel?’ ‘Ja maît,’ lachte ze geheimzinnig en rende weg.
Meneer Leerdam vond niet alleen dat van Suzi vreemd, maar ook het gedrag van Carmelita. Maar ja, hij was geen piekeraar en zou er dus niet minder smakelijk om eten, straks. Carmelita was de kamergenote van Suzi, dat wist hij. En meisjes konden als ze op één kamer sliepen elkaar veel vertellen. Ze konden elkaar ook trouw blijven en zweren elkaars geheimen aan niemand anders te zullen vertellen. Maar als hij niet te opdringerig was en niet te belangstellend, redeneerde hij, zou hij wel alles te weten komen. Dat voelde hij ook zo aan. Maar, nogmaals: Wat wilde hij eigenlijk precies te weten komen? In oktober zaten er dertig leerlingen in zijn klas. Nu, vier maanden later, zevenentwintig. Toen Rashida en Amsha weggebleven waren, had hij dat jammer gevonden, ja. Maar niet dat hij er wakker van had
| |
| |
gelegen. Als hij van alle wegblijvers op deze school wakker zou liggen, zou hij er nu als een skelet uitzien. Maar het geval Suzi hield hem om de een of andere reden, door de een of andere oorzaak, wakker.
Het laatste lesuur de volgende dag zat hij in een vierde klas. Toen de school uit was en alle leerlingen het lokaal verlaten hadden, zag hij in de deuropening van zijn eigen klas aan de overkant Carmelita weer staan. Hij voelde de drang naar haar toe te gaan, maar de schoonmaaksters hadden zich al meester gemaakt van de lokalen. Veel tijd te verliezen hadden zij immers niet, omdat de meesten elders nog een andere job hadden. Meneer Leerdam liep naar het fietsenhok en niet naar het toilet vlak naast zijn klas. Carmelita volgde op een afstand en wachtte hem bij de poort op. Maar aangezien hij geen zin had in roddelpraatjes van schoonmaaksters, fietste hij haar voorbij, maar groette. ‘Wacht even, meneer! Hmmm? Zo'n haast!’ Hij kon de verleiding niet weerstaan en stopte langs de trottoirband. Ze haalde hem in en lachte: ‘Zo'n haast, meneer?’ ‘Ja Carmelita, ik heb ook honger.’ ‘Ik niet, wat bedoelt u met ook?’ ‘Net als de andere mensen van de school die al weg zijn, bedoel ik.’ ‘Ach,’ zei ze, ‘ze gaan zeker naar dat W.K.-voetbal kijken.’ ‘Moet jij dan niet kijken?’ ‘Nee, meneer, in het internaat mogen wij op dit uur niet naar de t.v. kijken; saai.’ ‘Ja, daarom is Suzi zeker weggegaan.’ ‘Nee, hoor!’ riep Carmelita luid. En toen zachter: ‘Meneer, allang wilde ik u iets vragen.’ Meneer Leerdam voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen. ‘Wat is er nou weer, Carmelita? Als je laat in het internaat komt, krijg je dan geen straf?’ ‘Ja maît, maar even dit. Waarom had u Suzi weer voorin geplaatst? Ze had u toch gevraagd om achterin te zitten?’ Meneer Leerdam schrok: ‘Is ze daarom weggebleven?’ ‘Zoiets, maît; het heeft ermee te maken, maar niet direkt.’ ‘Niet direkt? En waarom stel je die vraag dan?’ ‘Ik wilde alleen
maar weten, waarom.’ ‘Nou, achterin kon ze echt niet goed zien, hoor Carmelita.’ ‘Meneer! Ze kon toch verziend zijn? Ze heeft u toch niet gezegd dat ze daar niet goed kon zien?’ ‘Nee, dat niet, maar...’ Doch voordat hij uitgesproken was keerde Carmelita zich pardoes om en liep boos weg. ‘Zo'n brutale!’ Meneer Leerdam stond perplex. Maar hij zag toch hoe ze een zakdoek uit haar tas haalde en haar neus snoot. En toen haar ogen afveegde. Hij sprong op zijn pedalen en bij het voorbijrijden vroeg hij haar: ‘Wat is er Carmelita?’ Hij stopte niet, want vanuit de lokalen zouden de schoonmaaksters deze hele scene kunnen volgen en ietsje verderop konden de vrouwen van ‘op de school van deze man verkrachten de leraren de meisjes’ weer staan. Carmelita antwoordde slechts: ‘Niets, maît; het is al te laat.’ Dát is ook mooi. Nu kreeg híj de schuld dat Suzi niet meer op school kwam. Dat zou hij niet zo kunnen laten. Dat kón hij niet zo laten! Mórgen. Morgen in de pauze. Dan zou hij
| |
| |
Carmelita bij zich roepen.
Hij liet er inderdaad geen gras over groeien. Hij zou pas na de pauze in zijn eigen klas zijn, dus vóór de aanvang van het eerste lesuur liep hij even langs: ‘Carmelita, wil je in de pauze bij mij komen? Ik zit in B3b.’ Toen, in de pauze, stuurde hij de overige leerlingen naar buiten en liet Carmelita tegenover zijn lessenaar plaats nemen: ‘Vertel me even. Wat heeft het voorin zitten van Suzi te maken met het wegblijven van haar?’ Carmelita zweeg. Maar meneer Leerdam had geduld. Toen na wat aarzeling zei ze: ‘Het is een beetje moeilijk, maît.’ ‘Nou, zo moeilijk is het niet; Suzi is weggebleven, omdat ze in verwachting is. Dit is het enige wat ik tot nu toe in alle verhalen terug hoor. De ene zegt dat ze in Brokopondo is, de ander dat ze zwanger is van een Fransguyanese jongen en in St. Laurent verblijft. Maar dat ze zwanger is komt telkens terug. Waarom werd je boos op mij?’ ‘Het is moeilijk, meneer. Ze wilde niet voorin zitten.’ ‘Maar wat heeft dat nu te maken met haar zwanger worden?’ Carmelita keek naar buiten. Ze zocht naar een antwoord of naar de formulering van haar antwoord. Toen keek ze meneer Leerdam smekend aan en zei: ‘Meneer, ik wil niet in problemen raken. Ik ben hier op school alleen maar om mijn Mulodiploma te behalen. En dat wilde Suzi ook.’ ‘Je komt niet in problemen, Carmelita, als je de waarheid vertelt.’ ‘En wat gaat u met die waarheid doen, maît?’ ‘Dat weet ik nog niet. Ik wil alleen maar weten, waarom je mij de schuld gaf van dat wegblijven van Suzi.’ ‘Ik heb u niet de schuld gegeven; u kon het ook niet weten. Maar het is nu eenmaal zo afgelopen.’ Meneer Leerdam keek haar aan en vroeg zich af hoe hij het had. De drie minuten stilte die tussen hen viel waren de ondragelijkste sedert deze affaire aan de gang was. Toen kwamen opeens weer lichtjes in Carmelita's
ogen. Ze keek haar klassevoogd aan en zei: ‘Meneer, ik weet hoe u aan het antwoord kunt komen.’ ‘Zeg het maar, zusje; straks is de pauze om.’ ‘U moet gewoon nagaan wie in dezelfde tijden, waarin Suzi verzuimde, ook verzuimde. Dan heb ik niets gezegd.’ ‘Je bedoelt toch niet, dat ik alle zestien registers van deze school moet bestuderen?’ Carmelita lachte: ‘Dat heb ik niet gezegd, maît, maar ik wil niet in problemen komen.’ ‘Nou, maar in feite komt het daarop neer. In ieder geval, bedankt voor je tip. Dus het wegblijven van Suzi heeft niets te maken met het voorin zitten in de klas.’ ‘Toch wel een beetje, maît. Denkt u goed na.’ ‘Goed Carmelita. Ga maar naar je klas en bedankt tot zover.’ Mooi huiswerk heeft die meid me gegeven, dacht meneer Leerdam toen. Dat is me ook wat op deze school. Leerlinge geeft leraar huiswerk. Hoe hij die middag thuis was aangekomen, wist hij niet. Hoe hij de volgende morgen weer op school was beland evenmin. Sinds het laatste gesprek met Carmelita was meneer Leerdam een en al computer.
| |
| |
Carmelita had gezegd dat hij moest onderzoeken wie samen met Suzi verzuimde, maar ze sprak tegen dat ze bedoelde dat hij alle zestien registers moest bestuderen. Wat een orakeltaal. Waarvoor was ze eigenlijk zo bang? Voor wie? Ze wilde niet in problemen komen. Zou ze dan afgetuigd worden? En door wie? Ze was op deze school gekomen om haar Mulodiploma te behalen. Had hij, Leerdam, daar ooit bezwaren tegen geopperd? Neen! Carmelita deed gewoon moeilijk.
Die middag thuis had meneer Leerdam geen zin in tuinieren. Hij zat op het balkon in een antieke hobbelstoel en schommelde. Zijn gedachten liet hij de vrije loop gaan over deze geschiedenis die hem bezig hield. Opeens was hij een potentiële schuldige geworden. Had hij Suzi niet achterin geplaatst op haar verzoek? En had hij haar daarna niet voorin geplaatst, omdat ze achterin niet goed kon lezen van het bord? Wacht even... Zou hij Suzi wel uit zichzelf voorin geplaatst hebben als kollega Geschiedenis dat niet uitdrukkelijk had gevraagd? Beelden van Suzi verschenen voor zijn ogen. Ze was wat rondjes geworden om haar middel en hij herinnerde zich opeens, dat hij op een morgen tegen haar had gezegd, dat ze niet zoveel moest liggen slapen in het internaat. Ook moest ze in de pauze minder ijsjes en chips eten van maé. Waarom deed ze niet mee met volleybal? Meneer Leerdam kwam ook weer voor de geest hoe hij eens had gezien dat de leraar Geschiedenis zijn stoel naast de tafel van Suzi had geplaatst en met zijn rug naar de klas gekeerd uitleg gaf over een historische route op een wandkaart. Hij had het een vreemde vertoning gevonden. Daarna had hij het een paar dagen later een tweede keer gezien, toen hij van klas verwisselde. En een derde keer. En altijd had hij zich afgevraagd, hoe iemand op die manier les kon geven. Maar niet lang daarna was Suzi niet meer op school verschenen en meneer Leerdam was deze kwestie vergeten. Hier, nu, op het balkon gezeten, meende hij plotseling de verklaring gevonden te hebben voor zijn bijzondere belangstelling voor het geval Suzi. Dat had dus al die tijd in zijn onderbewustzijn meegespeeld. Misschien ook wel in zijn bewustzijn, maar dat zou hij niet grif toegeven. Neen, hij zou niet alle zestien presentieregisters gaan zitten bestuderen. Slechts dat van zijn eigen klas. Carmelita had hem goed de weg gewezen. Hij zou het antwoord zoeken waar het was. Zij had groot gelijk om zo voorzichtig te doen. Vooral op deze
school. Inderdaad!
De volgende morgen had meneer Leerdam twee roostervrije uurtjes. En hij besloot ze nuttig te besteden. Hij stapte naar kantoor, waar hij de direkteur bezig zag met een calculator, terwijl zijn ogen gericht waren op de bedragen in een ingebonden schrift. In troebel water is het goed vissen, dacht meneer Leerdam en vroeg naar de lerarenpresentielijsten vanaf het
| |
| |
begin van het schooljaar. Hij zei erbij dat iets niet klopte van zijn verlofdagen, maar de direkteur had reeds naar een kast gewezen, waar de lijsten moesten liggen. Meneer Leerdam nam ze mee naar de lerarenkamer, maar de tekenleraar, een gerenommeerde kletskous, was meteen naast hem komen staan en vroeg onomwonden: ‘Waarmee ben je bezig?’ Meneer Leerdam mompelde iets over zijn verlofdagen die niet klopten en stond toen op om in de bibliotheek te gaan werken. Daar begon hij de verzuimen van alle leraren, van mannen en vrouwen, te bestuderen. Carmelita had hem gecodeerd opgedragen dat te doen. Een voor een bestudeerde hij ze vanaf oktober tot en met mei. En hoewel hij het hele schooljaar door in klassen had moeten invallen voor afwezige kollega's, soms leidde hij twee klassen tegelijk, schrok hij toch van het hoge verzuim op papier. Overal stond netjes bij vermeld ‘verlof’ of ‘ziek’. ‘Ziek’ kwam vaker voor. Wat een ziek korps. De mensen met ongeveer hetzelfde verzuimpatroon als van Suzi legde hij apart. Hij was het geheel met zichzelf eens geworden dat hij met een goede zaak bezig was en door moest gaan. De waarheid moest aan het licht komen en Carmelita zou hem als beste kamergenote van Suzi zeker niet het moeras in hebben gestuurd. Hij begreep volkomen waarom zij het aan hem overliet zelf de conclusie te trekken. Hij zou hen niet in de steek laten; Carmelita en Suzi. Het was nu duidelijk genoeg. Er was maar één persoon die op dezelfde dagen verzuimde als Suzi, veertien jaar oud. ‘Abortus al onmogelijk,’ had hij gezegd. ‘Goed!’ zei meneer Leerdam. Stom dat hij het niet eerder begrepen had. Hij sloeg zich met zijn hoofd op de biebtafel en stond op. Meteen naar de direkteur! Maar toen hij dat door alcohol verwrongen gezicht van zijn schoolleider zag, besloot hij de kwestie toch maar niet met hem te bespreken. Hij zou zeker weer van die stereotype vragen
stellen: ‘Heeft u bewijzen?’, ‘Bent u er zeker van dat Suzi zelf niet wilde?’ ‘Hoe bewijst u dat ze onder druk stond?’ ‘En stel je voor, dat Suzi ontkent!’ Hij kende die vragen en opmerkingen. Neen. Suzi moet, zodra het mogelijk is, weer op school zitten. Hij zou daarom deze direkteur overslaan en de kwestie elders, hogerop, aankaarten. Ze moeten hem wel niet zeggen dat hij de hiërarchische weg had moeten volgen.
6 juli 1992.
|
|