| |
| |
| |
IV
Zij wilde meer
U.S.A. had gisteravond een precisiebom gegooid door de schoorsteen van een schuilkelder in de hoofdstad van Irak, waar vrouwen, kinderen en bejaarden hun veiligheid hadden gezocht. Het resultaat was honderden doden, maar op kantoor waar Uzielli werkte, spraken de dames slechts over Amerikaanse films als Knots Landing, Falcon Crest en Dynasty. En de heren hadden het over N.B.A.-basketball. Toen juffrouw Agnes vroeg waarom Uzielli niet participeerde in het gesprek en maar door bleef typen alsof het bedrijf van haar vader was en zij geantwoord had dat ze de films niet had gezien, was Leiden in last.
‘Heb je echt nooit naar die films gekeken?’ vroeg mevrouw Leonie. ‘Nee!’ antwoordde Uzielli kort, want ze had geen zin in een kruisverhoor. Maar het had er veel van dat dat verhoor er toch komen zou. Meneer Richenel - men noemde elkaar hier bij de voornaam met meneer, mevrouw of juffrouw ervoor - beet de spits af: ‘Wat doé je dan de hele avond?’ Nou? Was zij echt verplicht antwoord te blijven geven? Ze was toch vrij te doen en laten wat ze wilde, ook al was ze de jongste hier... of niet soms. Ze besloot ‘om de lieve vrede’ maar te antwoorden. ‘Ik heb zo mijn eigen hobby's, ik houd niet van films kijken.’
‘Echt niet? Meisje, je weet níet wat je mist,’ zei mevrouw Leonie.
‘Nee,’ zei Uzielli, omdat ze wist wat ze niet miste.
‘Nou, je hoeft niet naar alle t.v.-series te kijken, hoor,’ ging mevrouw Leonie door, ‘maar volg je niet eens één?’
‘Nee, hoor,’ antwoordde Uzielli weer, ‘ik houd er niet van elke week op een vast uur aan de t.v. gekluisterd te zitten. Ik houd er niet van dat anderen mijn leven programmeren.’ Meneer Richenel wilde toch weten wat zij dan de hele avond deed Uzielli bleef door typen, niet omdat ze ijverig was, maar om zichzelf een houding te geven. Moest ze antwoord blijven geven? Als ze het niet deed, dan vonden ze haar arrogant misschien. Als ze het wel deed, dan kwam er ruzie van, want qua gedachten, dat voelde ze zo aan, stonden ze lijnrecht tegenover elkaar. De meeste mensen op de afdeling hadden tot nu toe hun mond gehouden. Sommigen zaten te ver weg en spraken over andere zaken, gelukkig. Maar de groep die de koeieogen op haar gericht hield, was toch te groot naar haar zin. En wat hadden ze daarnet niet gedaan met die oudere moslimmevrouw daar in de hoek? Toen zij had gezegd dat president Sadam Hoessein van Irak tegen de moslimleer
| |
| |
handelde en een diktator was, maar dat president Bush van Amerika een nog groter beest was, hadden die Knots Landing fans haar zo massaal aangevallen, dat het leek alsof de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, sinds de Golfoorlog, in dit kantoor te Paramaribo zetelde. De moslimmevrouw verkoos verder te zwijgen.
‘Ik lees graag,’ antwoordde Uzielli toch maar.
‘Dat alleen?!’ vroeg meneer Richenel verbouwereerd.
‘Neen, gelukkig niet. Ik zwem ook twee avonden in de week.’
O hemel, wat had ze nou gezegd. Straks zit hij ook elke dinsdag- en donderdagavond in Parima... wég alle plezier. ‘En zo heb ik mijn bezigheden,’ dacht ze het gesprek af te kunnen ronden. Maar ze had buiten de waard gerekend, want juffrouw Agnes zei: ‘Dat is niet genoeg bezigheid voor een jong meisje als jij.’ Uzielli had willen zeggen: ‘O nee? En wat doet u dan?’ Maar ze wilde geen ruzie hebben; praten op dit kantoor betekende ruzie, had ze al door, tenzij je met de stroom meeging en dat was tegen haar natuur. ‘Dat kan zo zijn,’ zei ze dus, ‘ik doe het ermee.’ Voor de rest van de dag werd ze met rust gelaten, er moest trouwens ook gewerkt worden.
Maar thuis aan tafel zei haar jongste broertje: ‘Ma, weet je, ik kraak dat Amerika die oorlog wint, want anders krijgen we geen tekenfilms meer in Suriname.’ Toen kon Uzielli wel overgeven waar ze zat. Gelukkig riep moeder hem tot de orde. Ze zei: ‘Broertje, zo moet je niet denken. Er gaan zoveel mensen dood daar. Ook kinderen als jij.’ Maar hij was niet te stuiten. ‘Ja maar, die Amerikaanse bommenwerpers zijn tough, man.’ Hij sprak het uit op zijn Amerikaans. Ach ja, dacht Uzielli, wat weet hij nou al van mensenrechten; elke dag mogen mensen doodgeschoten worden in de films die hij ziet, waarom nu opeens niet? Leg hem dát nou uit! ‘Die B-52 bommenwerpers van Amerika, ma. Hebt u al gezien wat ze kunnen doen? Tough mam, tough mam.’ Dat stuitte Uzielli tegen de borst. Op de Middelbare School had ze een jaartje het geluk gehad een lerares maatschappijleer te hebben gehad die haar anders had leren denken. Niet zo als de meeste andere leraren. Niet zo als die Surinaamse Amerikanen bij haar op kantoor. Ze had ze daarom ook lekker niet verteld dat ze nog een hobby had. Dat zouden ze helemaal crazy gevonden hebben: studeren. Ja, studeren om vooruit te komen, dat wil zeggen: financieel vooruit; dát wel. Maar studeren als hobby? Het zou een discussie van jewelste teweeg gebracht hebben. Een fel debat. Ze hoorde ze het allemaal reeds zeggen: ‘Wil je niet vooruitkomen in de maatschappij?’ ‘Wil je geen hogere positie in het bedrijf hebben?’ Uzielli wilde het wel, maar ze wilde ook iets anders.
Op school had ze zich te gevangen gevoeld. Nu ze van die school af was,
| |
| |
wilde ze echt iets anders. Al die jaren had ze met zoveel vragen rondgelopen waarop ze geen bevredigende antwoorden kon krijgen. De meeste leraren hadden het te druk met het afwerken van het strakke lesprogramma, voor het cijfer. En als leerling kwam je nauwelijks aan het lezen van andere interessante stof toe... om dat cijfer. Je las wat de examinatoren wilden horen. Je las, zoals economen het misschien zouden uitdrukken: efficiënt. Maar niet dat Uzielli het gevoel had dat ze er veel knapper van was geworden. O nee. Want die honger naar kennis, die eeuwige honger, werd niet echt gestild door die verouderde boeken. Dan kon men je ook nog onnodig vermoeien. Toen de politieke partij van haar geschiedenisleraar in een korte interimregering zat, moesten zij alle ministers en onder-ministers uit het hoofd kennen. Toen die partij naar de oppositie ging, hoefde het opeens niet meer. En neem nou die Golfoorlog in het Midden-Oosten... Wat wordt er in één week al niet over gezegd en getoond op de radio en de televisie. Wat wordt er allemaal niet over geschreven in de krant? In één week meer dan in een boek geschreven kan worden. En die oorlog is al dertig dagen aan de gang. Maar wat zullen de kinderen over twintig jaar lezen in hun geschiedenisboek? ‘In augustus 1990 viel Irak plotseling Koeweit binnen en lijfde dit land in als zoveelste provincie. In januari 1991 openden de U.S.A., Saoedie Arabië en Koeweit in ballingschap het vuur op de Irakese bezetters van Koeweit.’ Daarna nog enkele gegevens over de duur van de oorlog, hoe het eindigde en over het vredesoverleg. Bij elkaar nog geen pagina lang. Misschien nauwelijks een woord over de nasleep van de oorlog. Volgende onderwerp. Dat hebben ze ook met mij gedaan over alles in het verleden, dacht Uzielli, inmiddels in haar kamer liggend op bed. Bepaalde gebeurtenissen in deze eeuw kwamen nauwelijks ter sprake. Moeder had haar ‘gezien haar
belangstellingssfeer’ aangeraden Geschiedenis te gaan studeren. Maar daar had ze geen zin in voorlopig. Dat eeuwige gezeur over de prehistorie, de oude, vooral oude, Grieken, Romeinen, Egyptenaren, over de Middeleeuwen in Europa... Dat wist ze al. Ze wilde weten wat nú gebeurde. En wat straks zou kunnen gebeuren. Hoe de wereld er in de toekomst uit zou zien, waarvoor we studeerden, waarvoor we werkten, leefden. Als er elke avond in ‘War in the Golf’ beelden vertoond worden met het onderschrift ‘cleared by Israeli government,’ ‘cleared by Iraqi military’, als journalisten klagen dat ze te weinig informatie krijgen, als daarentegen op de Nederlandse Wereldomroep een journalist zegt dat zij daar in Washington niet durven om president Bush kritische vragen te stellen, want dan liggen ze eruit, welke waarde moet je dan nog hechten aan al die oorlogslessen uit het verre verleden? Toen waren er niet eens satellieten.
| |
| |
Toen zou er ook wel censuur geweest zijn. En konden de journalisten en historici zich toen even snel verplaatsen als nu? Hoeveel zijn er toen ook niet spoorloos verdwenen met al hun informatie? Uzielli lag met zoveel vragen op bed. Nee, voor haar voorlopig geen studie aan een instituut. Ze wilde wel méér weten. Maar daarvoor zou ze wel een andere oplossing vinden, dacht ze. Want die lui van de televisie gooiden met zoveel termen door elkaar, dat je er gek van werd: koppeling met Palesteinse vraagstuk, terugtrekking van Israël uit bezette gebieden, terwijl Amerika Irak aanvalt. Gelukkig dat een gepensioneerde historicus een keer wat achtergrondinformatie had gegeven, maar hij sprak zo hoogdravend, dat je met je Van Dale woordenboek op schoot naar de t.v. moest zitten kijken. Die arme kinderen die het straks uit de geschiedenisboeken moeten leren. Het is net als met ons eigen oorlogje hier. Wie zal dat hoofdstuk schrijven, vroeg Uzielli zich af. Welke historicus, van welke partij in het konflikt? En als er een commissie komt, hoe zal die samengesteld zijn? Net als de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties met leden die vetorecht hebben? Uzielli verkeerde in geestelijke crisis. Maar moeder kon praten wat ze wilde, ze zou voorlopig niet opnieuw in de schoolbanken gaan zitten luisteren naar die leraren. Sommigen konden zo mooi praten, maar waren lid van een raciale politieke partij. Sommigen geloofden nog in geesten, liba's, jorka's, bakru's of hoe ze die abstrakte wezens ook noemden in het Hindustaans of Javaans. Laatst stond Uzielli voor schooltijd bij de bushalte. De juffrouw Engels kwam langs en zij mocht meerijden. Maar nauwelijks tweehonderd meters verder stopte de juf om een krant te kopen. Ondanks het feit dat ze het verkeer ophield, reed ze hierna niet meteen door. Ze sloeg de krant open en zocht naarstig naar iets. ‘Zeker de Staatsloterij,’ grapte Uzielli.
‘Hmmm?’ reageerde de juf afwezig, terwijl ze aandachtig een stuk tekst las. ‘Ik ga vandaag niet naar school!’ riep ze opeens met overslaande stem. ‘Ik voel me plotseling niet goed.’ Uzielli wierp snel een blik op de tekst die de juf las. Het was geen overlijdensbericht, zoals ze gedacht had. Het was: ‘Wat zeggen de sterren.’ ‘Kan ik je rijden tot die hoek? Vandaag rijd ik niet verder. Ik voel me opeens niet goed.’ Vanaf die dag begreep Uzielli waarom de juf zo vaak verzuimde. Neen, van zo iemand kun je alleen maar Engels leren. En ze wilde juist meer. Meeren modern.
Ze stond op. Het was tijd om te gaan trimmen, een van haar bezigheden waarover ze ook lekker niets verteld had op kantoor. Daarna zou ze het huishoudelijk werk helpen doen. De trimoaan was niet ver weg, gelukkig. Maar voordat ze echter de Swalmbergstraat insloeg naar de Cuul, wipte ze toch even de C.C.S. bibliotheek binnen om te kijken of er ondanks de deviezenschaarste nieuwe buitenlandse kranten aangekomen waren. In
| |
| |
Nederland, schreef haar nicht Leginem, word je ‘doodgeslagen’ met informatie. Zoveel kranten, zoveel tijdschriften, zoveel boeken! Je weet gewoonweg niet wat je moet lezen. Maar Uzielli wilde niet in Nederland wonen. Ze had andere plannen in haar hoofd. Eens zou ze wel een kijkje gaan nemen in de boekwinkels en bibliotheken daar. Ze wist dat Anton de Kom zijn boek had kunnen schrijven, dankzij onze archieven daar. Ze zou ze ook eens een bezoek brengen, maar wonen? Nee!
Leginem had haar nieuwsgierig gemaakt door het incidenteel opsturen van bepaalde periodieken. Zo stuurde ze bijvoorbeeld een nummer twaalf van een progressief blad van het A.N.C. in Zuid-Afrika, daarna kreeg Uzielli een paar maanden niets van dit periodiek, om plotseling een nummer drieëntwintig van hetzelfde blad te ontvangen. In de tussentijd had Leginem wel een nummer uit Nicaragua of El Salvador gestuurd en daarna ook niets meer. Zo ging dat. Hierdoor had Uzielli van wel dertig tijdschriften over de hele wereld één tot twee edities in haar kast liggen. Met geen mogelijkheid kon ze over de rest beschikken. Hoe moest ze de ontwikkelingen in de wereld op een juiste manier blijven volgen? Leginem schreef dat zij in Nederland tot wat men daar noemt de ‘modalen’ behoorde en daardoor niet over voldoende financiën beschikte om voor Uzielli abonnementen op zoveel tijdschriften te kunnen nemen. Uzielli zelf verdiende eveneens onvoldoende, want ze deed op kantoor het werk van een Mulo-kracht, omdat er zoveel werklozen rondliepen met een Middelbare schoolopleiding. En al had ze het geld... hoe zou ze het kunnen overmaken? Zou ze dan toch maar verder studeren aan een instituut? Ze zag er tegenop. Maar in de boekwinkels hier lag er ook niet voldoende voor haar zelfstudie. Althans niet wat zij zocht. Als je niet wist dat er ook ander soort informatie bestond dan wat je hier dagelijks in de kranten las, dan had je er niet zoveel last van, er zo'n honger naar, vond ze. Maar nu Leginem haar van het een en ander heeft laten proeven, lustte ze meer. Er lag niet veel wat ze nog niet gelezen had op de tijdschriftenrekken van het C.C.S. Ze zou een andere middag terugkomen. Nu ging ze maar naar de Cuul.
Daar aangekomen begon ze zich meteen op te warmen, een ritueel dat een kwartier in beslag nam. Ze vulde haar longen met wat lucht en uitlaatgassen van een paar illegale auto's. Toen ging ze naar de startlijn. Gewoonlijk rende ze tien kilometers in een gestadig tempo, maar vandaag zou ze het rustigjesaan doen. Onder het rennen wilde ze wat relaxed over haar probleem nadenken. Die kans kreeg ze echter niet, want een dame die normaal trager dan haar rende, haalde haar in. Automatisch begon ze haar tempo op te voeren en na zo'n twintig minuten was ze dusdanig in trance, dat van nadenken geen sprake meer was. Misschien was dat ook goed. De
| |
| |
boog kon niet altijd gespannen blijven. Toen ze na bijna vijftig minuten haar tien kilometers achter de rug had, voelde ze zich dan ook zo herboren dat ze tot de volgende race, twee dagen later, weer alle muizenissen aankon. Opnieuw naar school gaan? Nee, dat niet. Maar het andere? Dat lukte niet best. Weet je wat, dacht ze al fietsende naar huis, ik breng mijn beste lerares morgenavond een bezoek.
Mevrouw Mokkum was blij haar weer te zien: ‘Je komt me toch niet opnieuw pesten met die moeilijke vragen van je? Ik was al blij dat je was geslaagd.’ Uzielli lachte: ‘Nu hoeft u tenminste niet te zeggen: “Ik zal het thuis voor je opzoeken.”’
‘Dat is zo,’ lachte zij, ‘nu kun je zelf je gang gaan.’
Uzielli was verrast door dit antwoord; ze had immers haar vraag nog niet gesteld. ‘Meent u het? Ik kwam juist naar u met een probleem in die richting.’
‘Dat begreep ik al,’ zei mevrouw Mokkum toeschietelijk.
‘Dat oude probleem, ja, waarover ik eens met u sprak op school. Dat is niet opgelost, ziet u?’
‘Dat wéét ik. Maar het is geen probleem. Zoals ik daarnet al liet doorschemeren, heb ik een voorlopige oplossing voor je. Ik krijg van vrienden uit mijn studententijd regelmatig periodieken uit het buitenland. Als ik die heb gelezen, berg ik ze netjes op. Het is goed, dat jij ze nu ook leest, voorlopig, totdat je weet wat je verder wilt doen. Je mag hier 's avonds komen, dan ben ik meestal thuis.’
Uzielli had geen seconde nodig om er over na te denken. Ze bedankte mevrouw Mokkum meteen. Zo trad ze het nieuwe leven in.
Na lange tijd weer zat ze met zoveel plezier te lezen. Mevrouw Mokkum liet haar d'r gang gaan. Zij was blij dat ze in ieder geval bij een leerling zoveel belangstelling had kunnen wekken. Ze moest er alvast wel over nadenken wat ze Uzielli zou adviseren verder te doen, wanneer haar leeshonger gestild was. Maar daarover had ze ruim de tijd zo te zien, want Uzielli keek geen moment op of opzij.
Wat las ze daar in een artikel over Indonesië, de andere ex-kolonie van Nederland: ‘Er is toenemende onvrede over het ontbreken van intellektuele vrijheid. Nationale romans van de wereldbekende Pramoedya Ananta Toer zijn verboden. In Djokja zijn zelfs twee studenten tot respektievelijk zeven en acht jaar gevangenisstraf veroordeeld, omdat zij deze boeken in hun bezit hadden en anderen ter lezing aanboden.’ ‘Nou, nou, mag dát niet eens daar,’ zei Uzielli luidop. ‘Waarover heb je het?’ vroeg mevrouw Mokkum die aan een andere tafel scripties zat te corrigeren. Uzielli wees haar de passage. ‘Ja, meisje,’ zei ze, ‘als je de relatie Suriname-Nederland
| |
| |
goed wilt begrijpen, moet je vooral de relatie Nederland-Indonesië goed bestuderen. De Antillianen kijken ook naar ons. Lees hier bijvoorbeeld. En mevrouw Mokkum wees naar het volgende, verderop in hetzelfde artikel: ‘De ex-gevangenen zijn, na langdurige verhoren en het invullen van vragen over hun politieke verleden in partijen en organisaties, die onder Soekarno legaal konden bestaan, ingedeeld in de categorieën A, B en C. Wrange bijzonderheid is, dat indertijd bij het opstellen van vragenlijsten steun werd verleend vanuit de psychologische kennis aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen. Na enig rumoer en onthullende publiciteit is die zaak in de doofpot gegaan.’ ‘Wie is die journalist die dit heeft geschreven?’ vroeg Uzielli. ‘Een Nederlander,’ antwoordde mevrouw Mokkum. ‘Dus er zijn ook Nederlanders die het niet eens zijn met Nederland...’ constateerde Uzielli.
‘O, jawel, de vriend die mij dit artikel opstuurde is ook een Nederlander, hoor. We kunnen het goed met elkaar vinden als het gaat om de strijd tegen onrecht in de hele wereld. Wat dat betreft behoren we tot een soort nieuwe wereldorde. Heb je gelezen wat hij hier schrijft?’ Ze wees een eind verder in het artikel. Daar stond: ‘Het zou op zijn plaats zijn de Nederlandse houding en mogelijke betrokkenheid bij tal van gebeurtenissen in Indonesië nader te onderzoeken. Het blijft opmerkelijk, dat de Nederlandse regering werd uitverkoren om als voorzitter op te treden van het internationaalconsortium I.G.G.I., dat de Suharto-diktatuur vanaf 1967 economisch, politiek en militair op de been moet houden.’ Uzielli had het gelezen, maar ze keek mevrouw Mokkum vragend aan. ‘Nou, als je het helemaal wilt begrijpen, dan moet je terug naar het begin van het artikel,’ zei mevrouw Mokkum en ze plaatste met rood een accolade voor deze zinnen: ‘1965-1966 waren de jaren van de machtsgreep door generaal Suharto, die de eerste en enige wettige president van Indonesië, president Sukarno, uit diens funktie verdreef. De schattingen over het aantal slachtoffers tijdens die machtsgreep lopen uiteen, maar wordt veelal gesteld op 500.000 tot één miljoen.’ Opnieuw keek Uzielli haar lerares aan. ‘U wilt toch niet zeggen... dat... Nederland ook daarbij betrokken w..?’
‘Meisje, ik ben Surinaamse. Ik was niet daar. Dit artikel is van de hand van een ervaren Nederlandse journalist.’
‘Zulke zaken staan niet in onze geschiedenisboeken,’ zei Uzielli.
‘Ook niet in de Nederlandse, hoor. En nog minder in de Indonesische.’
‘Zie je wel?’ Uzielli vroeg meteen of ze het artikel mee mocht nemen naar haar moeder. Maar dat mocht nou net niet. Mevrouw Mokkum vond dat Uzielli in staat moest zijn zonder dat artikel haar moeder te overtuigen. ‘Dat hoort ook bij de opleiding,’ lachte ze.
Nou, dat wordt een hele klus, dacht Uzielli op weg naar huis. Niet dat
| |
| |
haar moeder sankties stelde als ze niet verder ging studeren aan een instituut, ‘je bent groot genoeg en je moet maar zelf weten,’ maar dat eeuwige gezeur er toch achteraan. Ze kon raden wat ma zou zeggen: ‘Dus je wilt lid worden van een nieuwe wereldorde... We zijn al lid van een wereldorde. Als je elke zondag trouw meekomt naar de kerk, dan zul je horen dat we het over niets anders hebben dan over recht en onrecht.’ Ja, zeker. Toch wilde Uzielli iets anders. Iets nieuws. Die kerk van ma bestond al tweeduizend jaar of langer. Neen, ze wilde echt iets anders. Ze wilde recht, geen onrecht. Ze wilde ook niet haar leven lang op kantoor zitten typen voor een baas die ze nooit gezien had, die misschien lekker ergens lag te genieten van haar arbeid. Misschien kon ze wel journalist worden, of zo. Voorlopig zou ze elke avond bij mevrouw Mokkum op bezoek blijven gaan. Ze wilde meer weten over die nieuwe wereldorde. Ze wilde er deel van uitmaken. President Bush had het ook over een nieuwe wereldorde als hij de oorlog tegen Irak zou hebben gewonnen, maar die orde kon mevrouw Mokkum zeker niet bedoelen. Die orde is de orde van moordpartijen in Viëtnam, Grenada, Panamá (zevenduizend doden), Nicaragua, El Salvador (zeventigduizend doden), Angola, Mozambique, Irak en als we niet oppassen in Cuba straks. Dat is de orde van het omverwerpen van wettig gekozen regeringen als van Jagan in Guyana, Allende in Chili, Sukarno in Indonesië, Bisshop in Grenada. De orde van het helpen opsporen en opsluiten van Nelson Mandela, zevenentwintig jaren voor niets! Van het opeens niet erkennen van het Internationaal Gerechtshof als zij je heeft veroordeeld wegens het leggen van mijnen op het grondgebied van Nicaragua, van eisen dat de Sovjet Unie haar troepen terugtrekt uit Cuba, terwijl je zelf delen van Cuba, Panamá, de Phillipijnen, Zuid-Korea, Puerto Rico en Europa bezet houdt. De orde van geen contributie meer betalen aan
de Unesco, omdat je vindt dat de Derde Wereld te veel inspraak krijgt. En wij zijn ook de Derde Wereld. Nee, nee, nee! Die orde bedoelde mevrouw Mokkum beslist niet. Daarvoor kende ze haar al lang genoeg.
Maar die orde bedoelde mevrouw Leonie wél: ‘Ik hoop dat de Amerikanen die Arabieren daar in de Golf flink in stukken hakken,’ spuugde ze de volgende morgen toen ze het kantoor binnenstormde. Ze smeet de krant op haar bureau, toen haar tas en groette de kollega's: ‘Goede morgen!’ Het klonk als een bevel. Bijna iedereen groette kollegiaal terug. ‘Uzielli, mevrouw Leonie heeft ons gegroet,’ richtte juffrouw Agnes zich tot haar. ‘O ja?’ antwoordde Uzielli, ‘dat viel niet op na zoveel woorden van verlangen naar moord. Ik werd daar stil van.’
‘Hóór haar, hóór onze jongste,’ schreeuwde meneer Richenel, terwijl hij met de grijns van een skelet haar richting op waggelde, zijn voet op een
| |
| |
stoel zette en vervolgde, ‘jij wilt hier de heilige uithangen, nò?’ ‘Ben ik heilig, als ik tegen moord en doodslag ben?’ vroeg Uzielli, hem voor het eerst strak aankijkend. In de hoek rees de gestalte van de moslimmevrouw langzaam recht overeind. En ze zei duidelijk verstaanbaar: ‘Nee, schatje, je bent normaal.’ Uzielli keek toen haar richting op en lachte haar dankbaar toe. Ze dacht in stilte: Zie je wel? Onze nieuwe wereldorde groeit. Langzaam, maar zeker.
6 september 1991.
|
|