| |
| |
| |
I
De damwedstrijd
Randy durfde niet goed. Al twee jaren lang was hij Kenneth van de zesde klas tactisch uit de weg gegaan. Die Kenneth kon goed damspelen. Dat wist Randy; dat wist Kenneth zelf ook; dat wist trouwens iedereen van de school.
Op school werd in de pauzes veel gedamd. Dat werd voornamelijk gestimuleerd door de meester van 5b. De belangstelling van de enkele andere onderwijzers en onderwijzeressen had er verder toe bijgedragen, dat steeds meer leerlingen met een dambord op school verschenen. Damborden uit de sportwinkel, maar ook zelfgemaakte van karton of triplex en damschijven werden gezaagd uit bezemstelen. Door de vele wedstrijden wist iedereen, dat Kenneth de sterkste speler was. Tenminste... Tegen Randy had hij nog nooit gespeeld. Maar dat had aan Randy gelegen. Als Kenneth tegen hem wilde spelen, zei hij telkens weer: ‘Nò man, je gaat gemakkelijk van mij winnen.’ En dat al twee jaren lang.
Maar vandaag, maandag, moest het er toch van komen, omdat ook Randy op school geen partijen meer verloor. En meneer de dammer van 5b had Randy, na veel praten, ervan kunnen overtuigen, dat hij vooral ook tegen sterke dammers moest uitkomen. ‘Doé het Probeer het eens! Op die manier alleen kun je jouw krachten meten. Op die manier alleen kun je jezelf oefenen. ‘Je moet ook willen verliezen, om later betere partijen te kunnen spelen,’ had hij herhaaldelijk gezegd. Randy had echter steeds geweigerd. Het volgend schooljaar is Kenneth van school en dan zit ik in de zesde; dan ben ik toch automatisch de sterkste, had hij gedacht. Maar hij was het er uiteindelijk mee eens geworden en had de uitdaging van Kenneth aanvaard.
‘Je speelt alleen tegen zwakke jongens, van míj moet je maar eens zien te winnen,’ had Kenneth gezegd. Dat was geen gewone uitnodiging meer.
Randy werd het meest aangesproken door: Een medische verklaring betreffende het damspel, die meneer hem had voorgehouden. Uit het boek ‘Inleiding tot het damspel’ had hij Randy deze verklaring laten lezen:
‘Een bekend Engels geneeskundige, Dr. E. Gibbard te Londen, heeft van het damspel een diepgaande studie gemaakt. Het resultaat van dit onderzoek wordt in een interessant artikel in het Engelse tijdschrift “Draughts Review” weergegeven.
Dr. G., die zelf een erkend sterk damspeler is, komt tot de slotsom,
| |
| |
dat het damspel aan de ernstige beoefenaars de volgende eisen stelt:
1. | Concentratievermogen, geduld en volharding; |
2. | Opbouwende verbeeldingskracht inclusief voorstellingsvermogen; |
3. | Strijdlust; |
4. | Wiskundige stiptheid; |
5. | Voortbrengende verbeeldingskracht inclusief sterk ontwikkeld geheugen; |
6. | Uiterste omzichtigheid en zelfvertrouwen. |
Tenslotte verklaart Dr. G. nog dat het damspel een scherpe activiteit der hersenen ontwikkelt, welke laatste factor in de strijd om het bestaan van onschatbare waarde is.’
Toen Randy dit citaat gelezen had, en nadat meneer hem het een en ander nog nader had uitgelegd, was hij er pas goed van overtuigd geraakt, dat hij strijd zou moeten leveren om een groot dammer te kunnen worden. De interessante situatie deed zich nu voor dat Kenneth, die wist dat hij sterker was, er beducht rekening mee ging houden, dat Randy ook voor geen kleintje vervaard was. Terwijl Randy, die altijd het gevoel had gehad niet rijp genoeg te zijn voor een partij tegen Kenneth, nu vastbesloten was hem er flink van langs te geven. Want Kenneth had hem deze keer niet uitgenodigd, maar uitgedáágd. En dat vond Randy niet meer zo vriendelijk van hem, omdat hij ouder en sterker was.
Daar zaten ze dan. Tegenover elkaar op de gang, het dambord met de schijven netjes daarop geregeld tussen hen in op een kleine tafel. Rondom hen de schare damliefhebbers, waaronder ook zes van de veertien onderwijzers, onderwijzeressen en het schoolhoofd. Daar stonden ook enkele belangstellenden bij die van dammen geen kaas hadden gegeten, maar die ook wilden weten wie de beste dammer van de school was.
‘Okay, wij beginnen. Jullie kennen alle spelregels?’ vroeg de meester van 5b, die als spelleider optrad.
‘Ja,’ knikten Randy en Kenneth.
‘Ten overvloede herhaal ik toch enkele regels voor deze wedstrijd:
1. | Wie een schijf heeft aangeraakt, moet hem spelen; |
2. | Wie gespeeld heeft, moet zijn hand niet meer boven het dambord houden, want dat zie ik jullie nog al te vaak doen; |
3. | Niemand mag praten bij het damspel. |
| |
| |
Ook de toeschouwers niet.
Akkoord?’
Bij het horen van de laatste woorden, liepen enkele leerlingen, die zichzelf goed kenden, alvast weg. De meester lootte wie met wit zou spelen. Kenneth won de toss; hij mocht dus beginnen. Don't worry, dacht Randy bij zichzelf. Als hij opent, weet ik tenminste welke kant hij wil opgaan. Hij zette zich schrap; vanaf dit moment zag hij de omstanders niet meer, zag hij slechts witte en zwarte schijven op bruine vakjes.
Kenneth opende met een zet van 33 naar 28. Even twijfelde Randy of hij zou antwoorden met 20 naar 24 of 18 naar 23... Hij deed het laatste. En Randy's zusje Titia van de vierde klas - ook zo'n verwoede damster - die er met haar neus bovenop stond, schreef beide zetten ijverig naast elkaar in een blocnote: 33-28; 18-23.
‘Wat doe je?’ fluisterde de juffrouw van de derde klas in haar oor.
‘Ik noteer het spel,’ antwoordde Titia, terwijl haar ogen op het dambord gericht bleven.
‘Kun je dat?’ vroeg de juf opnieuw.
‘Ja, van mijn oom geleerd. Hij heeft ons ook een damboek cadeau gegeven.’
‘O zo? Dat is knap.’
‘Nou, het is gemakkelijker dan muzieknoten lezen, hoor,’ antwoordde Titia bescheiden, maar bijna te luid.
‘Sssst,’ wenkte het hoofd van de school, terwijl hij glimlachend zijn wijsvinger op zijn mond zette. Hij was in zijn sas natuurlijk, omdat hij de leerlingen liever zó bezig zag, dan ravottend en zwetend op de speelplaats. Daarover had hij weleens woorden gehad met zijn collega's, omdat die juist vonden, dat de kinderen zich beter in de pauzes konden uitleven, dan in de klas te willen spelen. En Titia vond, dat hij zijn ‘ssst’ eerder voor de juf had moeten roepen, want zij was begonnen te storen.
‘Luk' en,’ zei een meisje van de zesde jaloers met haar duim in de richting van Titia wenkend, terwijl ze wijselijk wegliep, ‘het is pauze en dan speelt ze prof.’
Maar Titia reageerde niet op haar treiterende woorden. Ze volgde het spel serieus en noteerde elke zet nauwkeurig. Als ze hun huiswerk gemaakt hadden en voordat ze bij ‘De Ware Tijd’ nieuwe kranten gingen inkopen voor de avond-wederverkoop, zou ze samen met Randy het spel kunnen naspelen. Bij die analyse, geholpen door hun broer Nando van de vierde Mulo, zouden ze kunnen zien, waar Randy het best gespeeld had kunnen hebben of wat hij liever had kunnen nalaten. De juffrouw van de derde klas bleef langs het hoofd van Titia geboeid de wedstrijd volgen. En Titia noteerde 39-33. En vervolgens voor zwart 12-18.
| |
| |
‘Hoe herken je die vakjes? Ik zie geen nummers op ze,’ kon de juf niet nalaten, diep voorovergebogen, in Titia's oor te fluisteren.
‘Er bestaat een ezelsbruggetje voor,’ fluisterde Titia terug, terwijl haar ogen op het bord gericht bleven. Ze probeerde, naast het noteren, tegelijk ook te berekenen welke schijf elke speler zou kunnen spelen, na een zet van de tegenstander.
Tot nu toe ging het spel gelijk op. Geen van beide spelers ging tot de aanval over. Daarvoor was het nog te vroeg. Randy stelde zich voorlopig in op verdedigend positiespel. Kenneth was immers degene, die zijn naam als beste speler moest zien te handhaven. Misschien zou hij eerder zijn geduld verliezen, als het gelijk- opgaande krachtenspel hem te lang duurde, speculeerde Randy. Hij had tenminste geen haast. Voordat hij een zet deed, dacht hij goed na. Want, vóór alles gold: het spel volkomen beheersen en geen ondoordachte zetten doen; op eigen krachten vertrouwen, speculeren was dus eigenlijk uit den boze.
Het was stil in de kring. Iedereen gunde de twee spelers de nodige concentratie; iedereen was immers benieuwd te weten wie nou echt de sterkste dammer van de school was. Maar toen na een kwartier de bel weer ging, telde Titia slechts acht gespeelde zetten voor elke speler. Kenneth had weer aan zet gemoeten. Aan hem vroeg ze, of hij een kopie van haar notatie wilde hebben. Maar hij zei, dat hij daar geen behoefte aan had. Hij onthield dat wel. ‘Eigenlijk behoorden dammers zèlf te noteren,’ probeerde hij Randy belachelijk te maken of psychologisch uit het veld te slaan. Randy die deze opmerking gehoord had, reageerde er niet op, maar liep rustig naar zijn klas. We zullen zíen wie sterker is, dacht hij in zichzelf; té w'woyo yagi...
Maar een speelkwartier duurde zowaar slechts een kwartiertje. En voor een goede damwedstrijd had je wel twee tot vier uren nodig; soms méér. Daarom was vooraf afgesproken dat als de wedstrijd de eerste dag niet uitgespeeld was ze op de tweede zouden doorgaan. En desnoods de volgende dag ook; per schooldag kende men op deze school twee pauzes van een kwartier. En vandaag ging het vijfde speelkwartier van de damwedstrijd in. In de spelsituatie was op de tweede speeldag weinig veranderd, behalve dan dat Randy's laatste zet een verrassend sterke was geweest.
‘Ik snap er niets van,’ zei de juf van klasse drie, ‘spelen ze vandaag nog dezelfde partij? Dat kan ik me niet vóórstellen. Het duurt me te lang.’ Ze vatte weer post vlak achter Titia en fluisterde in haar oor:
| |
| |
‘Waar denken ze zo lang over na, zusje?’
Titia, die dat maar een stomme vraag vond, maar niet goed wist of de juf het ernstig bedoelde, lachte even, terwijl ze naar haar opkeek.
‘Geen van beiden wil verliezen,’ zei ze maar.
‘Nou, gisteren was ik niet komen kijken, omdat ik het geduld niet meer kon opbrengen; maar vandaag dacht ik, daar moet toch iets bijzónders aan de hand zijn, als het zo lang duurt, dus...’
‘Sssst,’ deed de hoofdmeester en knipoogde in hun richting. Titia deed alsof ze het niet had gezien. Haar ogen waren weer aandachtig op het speelbord gericht, terwijl ze in haar linkerhand haar blocnote en in haar andere hand haar ballpoint op borsthoogte vasthield als een sportjournaliste.
Kenneth was aan zet. Hij dacht al vijf minuten na en Titia vroeg zich af of hij wel binnen zijn speeltijd klaargekomen zou zijn, als er met een wedstrijdklok gespeeld werd. Hij gaat steeds langer nadenken. Straks heeft hij wel een hele pauze nodig, voordat hij een zet doet. Het is duidelijk. Nu zit hij vast. Eén verkeerde stoot en Randy wint een steen. Op dit moment kon Titia de adem van de juf in haar nek niet goed verdragen, want ze moest zelf ook diep nadenken. Was de juf maar een stuk langer geweest, dan kon ze niet zo diep voorover buigen, dacht ze.
De groep toeschouwers rondom de tafel was groter geworden; maar het bleef stil. Allemaal leerlingen en leerkrachten die de diepste rimpels op hun voorhoofden hadden. Wát zou Kenneth antwoorden? Titia vroeg zich af of hij een mogelijkheid zag om uit deze impasse te komen. Dacht hij wel na, of was hij murw geslagen? Je kon dat van zijn gezicht niet aflezen. Titia zag zeker vier schijven die Kenneth beslist niet moest spelen, maar welke hij wél kon spelen, had ze zelf nog niet ontdekt. Met haar ballpoint nog steeds in de aanslag, berekende ze alle zetten die mogelijk waren, maar ze merkte dat ze in deze gespannen sfeer niet meer dan drie zetten vooruit kon denken; dan raakte ze de kluts kwijt en begon opnieuw te denken. Af en toe haalde ze haar boterham uit haar rokzak en nam een hap; ze zag hoe Randy rustig zonder veel emoties, de ene hap na de andere wegkauwde en nadacht, ontspannen maar geconcentreerd. Dat was hem door grote broer Nando aangeraden. Wat zou Randy van de situatie denken? Zou Kenneth wél of niet kunnen spelen zonder een schijf achter te raken?
Misschien dat het gezicht van de onderwijzer van 5b iets verried. Ze onderwierp dat met haar blikken aan een grondig onderzoek, maar het leek alsof ze slechts zijn hersenen hoorde kraken. Zijn gezicht stond neutraler dan ooit en Titia zag hoe zijn ogen nog druk bezig waren alle schijven te bespelen. Het was duidelijk. Iedereen had moeite met deze situatie. De meneer van 5b had de oplossing dus ook nog niet. Kenneth zat vast, maar
| |
| |
hij gaf zich nog niet gewonnen, zoals het een dammer betaamt.
Toen bracht de bel redding. Kenneth was niet verplicht te spelen. Alsof hij dat erg vond, knipte hij met zijn duim en middelvinger in de lucht, terwijl hij een spijtig gezicht trok. Enkele jongens en meisjes grepen luidruchtig naar de hand van Randy en begonnen hem alvast te feliciteren. Maar Randy weigerde de felicitaties in ontvangst te nemen. Bij dammen wist je het nooit. Zoveel ervaring had hij toch wel. En als hij uiteindelijk zou verliezen...?
‘Hij kàn spelen,’ zei hij lakoniek, ‘alleen zien jullie dat niet.’ En rustig liep hij toen naar zijn klas.
Onderweg naar huis dacht Titia na over wat Randy had gezegd. Zonder een woord te zeggen liep zij naast hem. Hij zei ook niets. Beiden waren met hun eigen gedachten bezig. Randy probeerde zich al die gezichten voor te stellen als Kenneth een goede zet zou hebben gedaan. En als hij uiteindelijk wón?
Toen ze bijna thuis waren verbrak Titia echter het stilzwijgen: ‘Volgens mij volgt Kenneth nu de taktiek van zo lang mogelijk nadenken, alleen maar om thuis samen met zijn vader de zetten te kunnen berekenen,’ zei ze.
‘Dat is zijn goed recht,’ antwoordde Randy, nu met meer zelfvertrouwen, ‘maar dan moet hij zeer goed kunnen onthouden wat zijn vader hem heeft uitgelegd. Anders raakt hij juist in de war. Op een briefje kan hij in ieder geval de oplossing niet meenemen naar de tafel. Kóm! Laten we nu gaan kijken of ma al thuis is. Zo niet, dan zullen wij natuurlijk moeten beginnen te koken.’
Wat is een etmaal toch kort. Gistermiddag, nadat Randy en Titia hadden gekookt, hadden ze thuis nog samen gegeten, daarna hadden ze hun huiswerk gemaakt, samen met Nando damanalyses gemaakt, waren ze met de familie ‘De Ware Tijd’ gaan inkopen en gisteravond ook nog wederverkopen. Vanmorgen hadden ze ook weer de krant verkocht, vóór de pauze lessen gevolgd én nu zaten Randy en Kenneth alweer tegenover elkaar als twee zwijgende kemphanen, hun ogen gericht op het dambord. De spanning van woensdag was in ieder geval gebleven. Kenneths ‘spijt’ was zichtbaar omgeslagen in een gevoel van onbehagen om de hervatting van de wedstrijd. Zijn vader scheen hem niet veel wijzer gemaakt te hebben, want hij begon met nadenken. Denken en nog eens denken.
Dat verwonderde Titia, want zij had verwacht, dat hij aan tafel plaats zou nemen en meteen zijn dertigste zet zou doen. Is het dan zó moeilijk?! Komt ervan, als je niets noteert, triomfeerde ze in stilte. Zeker heeft hij thuis niets aan zijn vader kunnen voorleggen. Randy hapte en kauwde, zonder veel emoties, zijn zelfverdiende boterham weg. Hij scheen nog steeds de enige
| |
| |
op het schoolterrein te zijn, die zag waar Kenneth kon spelen. Of zag hij verkeerd?
Even rekende hij nog alle mogelijke zetten na. Ja Kenneth kón spelen. Maar hij had zijn antwoord ook al klaar. ‘Ziet hij het nog niet?’ vroeg hij zich af. Of zit hij allerlei ingewikkelde toertjes te bedenken? Randy probeerde zich in zijn situatie te verplaatsen, alsof nu hij met wit speelde. Daar kwam Dr. Gibbard uit het damboek om het hoekje kijken: ‘concentratievermogen, verbeeldingskracht, inclusief voorstellingsvermogen!’
Randy probeerde even Kenneth te zijn en te berekenen alsof hij Kenneth was. Maar hoe hij ook rekende en berekende, met wit, hij kwam telkens terug op die enige mogelijkheid, die nog niemand anders gezien scheen te hebben, behalve Titia, omdat ze dat woensdagmiddag bij de analyse samen met Nando hadden nagespeeld; van sommige aanwezigen was nog niets duidelijks van het gezicht af te lezen.
Titia, rechtop staande, de blocnote in haar linkerhand en de ballpoint in de aanslag, om de dertigste zet meteen en exact te noteren, overzag vanuit haar hogere positie, dat Kenneth inderdaad maar op één plaats kon spelen. Niet dat het veel winst opleveren zou, een normale wisselslag van één om één, dan zouden ze beiden dertien schijven hebben, maar Randy's positie op het veld zou opeens sterker geworden zijn. En dat scheen Kenneth misschien ook door te hebben. Nee, die knaap mocht je zeker niet onderschatten. Waarschijnlijk zat hij iets anders uit te denken. Een variant die hij van zijn vader geleerd had natuurlijk. Titia wist, door het damboek thuis, dat het best mogelijk was dat een speler eerst drie schijven na mekaar weggaf, om uiteindelijk vier te slaan. Geven om te nemen dus. Zat dat erin?
Gistermiddag hadden ze die mogelijkheid ook bekeken, maar niets gezien. Doch bij dammen kon je voor verrassingen komen te staan. Zelfs Ton Sijbrands, Harm Wiersma, Gantwarg en Koeperman, die bijna alle damboeken uit het hoofd kenden, en er ook nog enkele geschreven hadden, zaten soms wel vijf tot zes uren tegenover elkaar naar hetzelfde bord te turen: wat zou hij kunnen spelen en hoe zou ik moeten antwoorden; en als hij dát niet speelde, wat zou hij anders dan wél kunnen spelen? Dr. Gibbard: ‘concentratie, geduld en volharding!’ Titia concentreerde zich. Ze zag aan de heuvels op het voorhoofd van meester-de-dammer, dat hij dat ook deed. Gelukkig stond vandaag de juf van de derde klas niet in haar nek te zuchten omdat ze er steeds minder van ging begrijpen. Zij had vandaag weer verzuimd te komen kijken, net als op de tweede speeldag en ze had
| |
| |
de belangstelling die ze de derde dag had kunnen opbrengen, in de schoenen laten zinken. Nu stond ze weer te roddelen met de juf van de zesde klas en met haar duim over haar schouders te wijzen in hun richting, net als dat zesde-klasse-meisje dat op de eerste speeldag jaloers had gezegd: ‘Luk' en, het is nu pauze dan speelt ze prof.’
Maar er waren toch nog enkele onderwijzers en onderwijzeressen komen kijken deze vierde dag, vier van de veertien leerkrachten en de belangstelling onder de medeleerlingen was groter dan de drie dagen daarvoor. Toch was het stiller dan anders rond de tafel, wat voor Titia het duidelijkste bewijs was, dat de grootste ordeverstoorster er deze dag niet bij was.
Ze keek even op naar de hoofdmeester, die zijn rol van ordehandhaver vergeten scheen te zijn en ze zag tussen de gebergten op zijn voorhoofd enkele stroomversnellinkjes ontstaan. Kon hij ook dammen, of stond hij daar gewoon een beetje interessant te doen, alsof hij er ook iets van begreep? Kenneth was zijn tiende minuut van denken ingegaan, toen er eindelijk weer beweging kwam in zijn verlamd figuur. Hij speelde; hij deed die ene zet. En Randy beantwoordde. Er volgde een snelle wisselslag van één om één, Kenneth won een schijf en Randy won een schijf. Toen hadden beiden dertien schijven op het speelbord. Maar Randy's positie was nu sterker dan ooit, gezien de opstelling van zijn schijven Dus was er al die tijd toch geen sprake geweest van allerlei-ingewikkelde-toertjes-op-komst. Kenneth had dus niet veel steun aan zijn vader gehad. Randy was opgelucht, maar nog steeds op zijn hoede. Want die Kenneth! Met, op de achtergrond, zijn vader!
Ook Titia was opgelucht en noteerde ijverig de vier zetten die plotseling in vijf seconden werden gedaan. In de kring ontstond enig geroezemoes. De een had de zet voorzien, de ander maakte geluiden van verbazing of verontwaardiging, sommigen vroegen wat er eigenlijk gebeurd was, totdat de hoofdmeester weer wenkte: ‘Sssst!’. Van zijn voorhoofd droogden de stroomversnellinkjes tussen de gebergten enigszins op, maar ze zouden weldra watervallen worden, als hij een oplossing probeerde te vinden voor de nieuwe spelsituatie. En de dammeester, spelleider, keek minder neutraal. Het was hem aan te zien dat hij voor de jongste van het tweetal kraakte. Het merendeel der toeschouwers overigens ook; mensen schijnen de neiging te hebben partij te kiezen voor de zwakken. De schouderklopjes en de komplimentjes voor Randy waren daarom ook niet van de lucht, enkel en alleen, omdat hij Kenneth zo lang had laten nadenken.
| |
| |
Maar Randy liet zijn hoofd niet op hol brengen. Dat zou verlies kunnen betekenen. Hij bleef het koel houden en Kenneth niet onderschatten. Zolang de wedstrijd niet gewonnen was, was de strijd niet gestreden. De strijd was nog gaande, dus de wedstrijd was nog niet gewonnen; ‘uiterste omzichtigheid en zelfvertrouwen’ - Dr. Gibbard weer - ‘strijdlust!’
Randy had lust tot strijden. Maar Kenneth ook! Hij liet het publiek denken wat het wilde, maar deed geen ondoordachte zetten. Drie minuten dacht hij weer na, toen ging de bel; deze keer niet als verlosser, maar als een storend element op het hoogtepunt van zijn uiterste concentratie. Hij knipte niet met zijn vinger van spijt, maar stond zichtbaar gelaten op, nog niet uit concentratie. Randy begreep wat in hem omging, op dat moment, toen de bel ging; hij was immers ook dammer en voelde met hem mee. Vriendelijk legde hij een hand op Kenneths schouder en liep een eindje met hem mee, richting vijfde en zesde klassen.
‘Het is een mooie wedstrijd. Je speelt sterk,’ zei hij tot Kenneth, alsof ze samen streden tegen een derde tegenstander. De groep omstanders, krakers en tegenkrakers, leerlingen en leerkrachten, staarden hen na en begrepen niet. Maar de meester van 5b knikte warm naar Randy, ten teken van goede verstandhouding en waardering, omdat hij ook dammer was en hem begreep. ‘Jullie zijn goed!’ riep Titia hen na met haar duim naar boven wijzend en een juf kon niet nalaten te vragen: ‘Voor wie kraak jij nou, voor je broer of voor Kenneth?’
‘Voor mijn broer natuurlijk, maar beiden zijn sportief en gedragen zich als waardige dammers. Dat hoort zo in onze sport.’
In de klas had Randy een lang opstel geschreven over het Internationale Jaar van de Jongeren dat al vergeten was. Dat had hem enigszins vermoeid. Kwam bij kijken dat hij de avond tevoren tot elf uur de krant had helpen verkopen en vanmorgen weer vanaf half zes. Daarom was hij blij dat in de tweede pauze Kenneth aan zet was. Aan hem vroeg hij vóór de hervatting van de partij: ‘Hoe gaat het? Moest je hard werken in de klas?’
‘Hoezo?’ beantwoordde Kenneth met een wedervraag.
‘Nou, als je moe bent kunnen we beter morgen doorgaan,’ bood Randy aan.
‘Ben je bang geworden?’ vroeg hij een beetje argwanend.
‘Nee, láát maar!’ zei Randy, ‘je kunt spelen.’
En Kenneth concentreerde zich op het bord.
‘Kenneth, maar nu moet je iets dóen,’ porde een meisje uit zijn klas hem aan.
| |
| |
‘Randy, laat je niet opjutten,’ zei Chequita uit Randy's klas streng.
‘Sssst,’ zei de hoofdmeester, ‘dit is geen voetbalwedstrijd, hoor.’
En de kring werd stil. Even kwam de juf van de derde langslopen en gluurde over Titia's schouders naar haar blocnote. Maar daar zij niet begreep liep ze door naar de juf van de zesde klas.
Kenneth dacht na. Dat had hij in de klas natuurlijk niet kunnen doen. Maar een pauze was kort en in deze fase van de wedstrijd kon je hooguit zes goede zetten doen in een kwartier. Volgens Titia's notatie hadden ze beiden eenendertig zetten gedaan in een uur en drie kwartier gespeelde tijd. Dat waren gelukkig geen damklok-uren, want dan waren ze misschien in tijdnood komen te verkeren: geen vijftig zetten hebben gedaan in twee speeluren. Maar dié klok kon je stil leggen wanneer je niet aan zet was, dan liep slechts de klok van degene die nadacht; misschien dat het in dat geval toch meegevallen was; misschien dat Kenneth wel in tijdnood was komen te verkeren, dacht Titia weer; want hij nam ruim de bedenktijd. Trouw met haar ballpoint in de aanslag, om de tweeëndertigste zet van Kenneth te noteren, dacht zij ook diep na en rekende alsof ze in Kenneths plaats speelde.
Het was muisstil in de kring toeschouwers en krakers met gefronste wenkbrauwen en starende ogen; alleen de hersenen maakten lawaai. En Titia had het voorgevoel dat Randy in deze pauze een schijf vóór zou komen te staan. Het was mooi genoeg geweest, vond ze ook, vandaag was al de vierde speeldag. Had ze Randy er maandagmiddag niet op voorbereid dat de wedstrijd wel vier tot vijf dagen zou kunnen duren? Misschien dat ze aanstaande maandag nog door zouden moeten spelen, als vrijdag de doorbraak niet kwam. Per slot van rekening stonden nog dertien zwarte tegenover dertien witte schijven. Meer dan de helft dus.
Maar plotseling gebeurde er iets! Titia noteerde zonder nadenken; Kenneth had gespeeld en Randy was nu aan zet. Nu zou Kenneth zijn klok tot zwijgen moeten brengen, als die er was geweest, terwijl die van Randy aan het tikken zou zijn gegaan. Maar Randy dacht niet lang na, omdat hij de zet voorzien had, daar Kenneth niet veel keus meer had.
Randy speelde, Titia noteerde, Kenneth moest een schijf slaan, toen sloeg Randy één terug, Kenneth weer één en... ja hoor! Dáverend applaus in de kring. ‘Knap gedaan,’ riep een onderwijzer, ‘ver gezien,’ meneer van 5b, ‘goed zo!’ een leerlinge, ‘hoe ging het ook weer?’ vroeg Wensley als om een herhaling, alsof hij voor een video zat.
‘Lees bij Titia,’ antwoordde Randy kort, geconcentreerd, zijn zenuwen tot bedaren dwingend, omdat hij vooral nú niet overmoedig mocht raken. ‘Uiterste voorzichtigheid, geduld en volharding!’ repeteerde Dr. Gibbard in
| |
| |
zijn hoofd. En Titia had als een computer genoteerd; zelf had ze het niet goed kunnen volgen, maar thuis zouden ze de zetten aan de hand van de notaties over kunnen spelen. Ze verheugde zich op dat moment, omdat ze deze reaktie niet vooraf met Randy berekend had. Zo zie je, dacht ze, in de praktijk kan het toch anders uitpakken. Ze telde de schijven na. Inderdaad: Kenneth had nu tien schijven en Randy had zijn elf zwarten. Beiden hadden vierendertig zetten gedaan.
Het spel was weer open. Aan beide zijden waren er nog zo'n drie zetten gevolgd toen de bel ging. Randy moest spelen. Hij was daarom blij want een lichte slaap, tengevolge van de late verkoop de avond tevoren en het toch om vijf uur moeten opstaan deze morgen, maakte zich van hem meester. En ondanks het feit dat hij een schijf voor stond, wist hij zo meteen niet, wat hij op die laatste zet van Kenneth zou moeten antwoorden. Daarvoor moest hij eerst zijn coach-notuliste-zusje raadplegen, omdat hij er zeker van was, dat Kenneth thuis hetzelfde zou doen met zijn vader. Want, - en daar had Titia ook even stomverbaasd van staan kijken - toen de bel was gegaan, had Kenneth haastig, voor het eerst, een stukje papier uit zijn zak gehaald en de stand op het bord nagetekend.
Geeft niet, dacht Randy; wanneer je voor het bord zit moet je het zèlf doen. Was hij zelf trouwens ook niet vaker verrast door de zetten van Kenneth?
Toen was het de laatste schooldag van de week. Maar niemand durfde met zekerheid te voorspellen dat het ook de laatste speeldag van de wedstrijd zou zijn. Randy begon er al genoeg van te krijgen, maar sprak toch opeens over een tweede ontmoeting met Kenneth; een wedstrijd in het weekend, een ononderbroken partij van desnoods vier tot vijf uren, zónder inmenging van vaders en grote broers.
In de eerste pauze gebeurde er niet veel spektakulairs. En bij de aanvang van het tiende speelkwartier deze week, was Kenneth weer aan zet. De groep toeschouwers was groter dan ooit: acht leerkrachten, de juf van de derde weer present, in Titia's rug, naast de juf van de zesde, voor het eerst er ook bij. Verder weer present de groep leerlingen die de eerste dag weggelopen was omdat de spelleider om stilte had gevraagd, ook aan de toeschouwers en omdat zij zichzelf kenden.
‘Próf...’ mompelde licht spottend het meisje van de zesde in Titia's buurt.
‘Nog steeds!?’ vroeg de juf van de derde zeer verontwaardigd.
‘Ze hebben niets anders te doen,’ zei de juf van de zesde.
‘Dat moet je niet zeggen,’ reageerde Titia's juf, ‘ik vind dat ze leuk bezig zijn.’
| |
| |
‘Sssst,’ siste het schoolhoofd en het was stil, want de damliefhebbers waren reeds lang stil.
En Kenneth dacht na. Eén minuut...twee minuten...drie minuten. Titia hoorde zuchten in haar nek, geschuif van schoenen op steen, zag heuveltjes, bergen en gebergten met watervallen in de kring, neutrale en partijdige gezichten, verlamde dammers... toén...plotseling...in de zesde minuut ongeveer... Kenneths hand in beweging kwam.
Hij speelde. Om toch een schijf terug te winnen? Meneer de dammer fronste het voorhoofd; het viel Titia meteen op, maar ze noteerde ijverig, haar ogen weer gericht op het dambord, op het gezicht van Kenneth en... op het gezicht van Randy.
Kenneth keek zelfvertrouwend, Randy gespannen. Hij dacht na. En hij dacht na. Wel vijf minuten... Toen speelde hij zijn tweeënveertigste zet. Kenneth moest opnieuw antwoorden, nu gedwongen, met wat Randy uitgelokt had, anders verloor hij meteen twee schijven. Hij speelde.
Randy keek toen toch even uit of het wel zou gaan zoals hij gewild had. Hij dacht na. Een minuut, twee minuten... drie minuten. Maar iets hinderde hem al een poos in zijn hoofd; hij wist niet wat. Hij dacht na... vier minuten... vijf minuten... hij dwong zijn hersenen zich te concentreren...probeerde zijn zenuwen de baas te worden, want per slot van rekening had hij naar dit einde verlangd...zes minuten...iedereen wachtte... het schoolhoofd keek op van zijn horloge, hij had reeds moeten bellen... het werden zeven minuten. Toen deed Randy plotseling zijn zet!
‘Knap gedaan!’ riep meneer van 5b. ‘Dat had ik niet eens gezien.’
‘Sssst! Niet beïnvloeden,’ waarschuwde het hoofd.
‘Sorry,’ zei hij weer, nu iets zachter, ‘maar Kenneth heeft geen keus, hoor.’
‘Dat weet je zo vlug nog niet.’
Maar Kenneth had geen andere keus, dan te spelen, om twee schijven óf één te verliezen. Dat was de keuze. Hij verloor er weer één, na de wisselslag.
‘Hoeráááá,’ ging het door de kring.
‘Applaus,’ riep het hoofd van de school.
‘Goed zo Randy!’ Dat was zijn klasgenote Chequita.
En er volgde een regen schouderklopjes, brasa's, gedans en gejoel in de kring.
‘Randy staat vóór.’
‘Twee schijven voor!’
‘Stilte!’ riep de hoofdmeester, ‘stilte alsjeblieft. De wedstrijd is nog niet afgelopen, hoor. Dit is geen voetbalwedstrijd in het stadion. Stilte. Bij dammen hoort stilte. Sssst.’
| |
| |
Nog even ging het gejuich en gedans door onder de lagere klassers. Toen werd het geleidelijkaan weer stil.
Titia telde: acht zwarte schijven tegen zes witte van Kenneth. Hmm! Zwaar eindspel. En straks gaat de bel weer, dacht ze. Dus het wordt maandag toch doorspelen. Kenneth was zichtbaar aangeslagen. Hij had zich verrekend. De ogen staarden naar het nu dun bezaaide speelbord. Wat zou hij nú spelen? Algehele stilte...
Maar, terwijl het muisstil was in de kring vol mensen met watervallen en vulkaantjes op de voorhoofden, terwijl een ieder vol verwachting keek naar Kenneth, wat hij zou doén, wat hij zou spélen..., stond hij op. Hij stond op, verlegen lachend, stak spontaan zijn rechterhand naar Randy uit, en zei: ‘Dit win ik toch nooit meer.’
‘Dat hoeft nog niet, toch!?’ zei het schoolhoofd.
‘Toch is het zo,’ knikte meneer de dammer hem toe. ‘Randy speelt sterk.’
Nog was het stil in de kring denkende en verwonderd kijkende mensen.
‘Wat is dat nou?!’ vroeg de juf van de derde klas, ‘zoveel schijven nog op het bord...’
‘Ja, maar de overmacht is groot,’ legde Titia uit
En Randy nam zijn hand aan, liep om de tafel heen en omhelsde Kenneth: ‘Het was spánnend! Voor het eerst zoiets geks meegemaakt,’ lachte hij, ‘een week lang. Je speelt sterk man. Dat wisten we al, maar als je het zelf meemaakt...’
‘Jij speelt ook sterk. En dat wist ik nog niet. Maar nu heb ik het ervaren. Gefeliciteerd,’ antwoordde Kenneth, ‘en zie je wel, dat het nergens voor nodig was geweest, dat je mij twee jaren lang uit de weg liep?’
Randy lachte verlegen: ‘Dat spijt me nu, ja. Hoewel, toén was het nodig, ja. Bovendien, een tweede wedstrijd kan pas de waarheid aan het licht brengen. Een wedstrijd in het weekend, bijvoorbeeld.’
Daar was Randy's onderwijzer het duidelijk niet mee eens: ‘Je had eerder tegen Kenneth moeten spelen, dan was je nu verder. Maar enfin, gedane zaken nemen geen keer. We kijken nu naar de toekomst.’
‘Is het dan afgelopen?’ vroegen enkelen nog.
‘Ja,’ knikte Kenneth, ‘hij heeft gewonnen.’
En toen Randy ook van ja had geknikt, brak de hel onder hen pas los: Randy heeft gewonnen, Randy heeft dus toch gewonnen.
Titia ging op haar tenen staan en kuste haar broer van blijdschap. Toen stapte ze naar Kenneth toe, ging op de topjes van haar tenen staan en kuste ook hem om zijn kranig en sportief gedrag. En Wensley klopte Randy op de schouders. En Chequita riep: ‘Goed zo, Randy!’ En iedereen
| |
| |
feliciteerde hem, ook zij die niet veel van dammen begrepen hadden, behalve dan dat hij gewonnen had; ook de zesdeklassers feliciteerden; waarom anders niet, als Kenneth gefeliciteerd had? En Randy was nog nooit zo blij geweest, sinds hij damde en hij nodigde, daagde, Kenneth meteen uit voor een wedstrijd in een weekend.
‘Hiep, hiep, hiep...Hoerééééééé,’ ging het door de kring.
‘Lang zal Randy leven,’ zong meteen een groep, ‘A no f'i kuku, a no f'i sopi,’ jokte een andere groep, maar de hoofdmeester trok driftig aan de bel, want zijn ‘Ssssst’ werd niet meer gehoord.
1986.
|
|