met agt roeden, met iedere roeden, ses slagen, bannende haar voorts uyt deese stad... voor altoos’.
Tegelijk met Marie Kerswiller stond voor de zelfde feiten als bovenomschreven terecht haar ‘cameraadse’ de weduwe van Willem Opbroek. Zij had bovendien een korporaal met name Jonas, van het korps van kolonel Steinbach tot desertie verleid en hem bij zijn vlucht naar Smeermaas geholpen. Bovendien had zij zich in ‘Maastricht’ als eene soldatehoere gedragen’. Zij werd voor zes achtereen volgende jaren uit de stad te verbannen.
Deserteurs uit Staats gebied bevonden zich in Smeermaas in veiligheid, omdat dit plaatsje behoorde tot het gebied van de Vrije Heerlijkheid Petersheim. Zij vielen hier meestal in handen van Pruisische werfofficieren. Begrijpelijkerwijze waren de activiteiten van deze weefofficieren een doorn in het oog van de Staatse overheid.
In 1733 waren twee Pruisische ronselaars uit Aken, met name von Wolfshagen en von Delwig, te Wittem in een hinderlaag gelokt. Zij werden met de hun vergezellende sergeant Baumgarten door onderofficieren en soldaten van het garnizoen te Maastricht gevangen genomen. Na een verhoor in de hoofdwacht werden zij voorlopig opgesloten in een van ijzeren tralies voorzien vertrek in de herberg ‘In de Helm’ (nu ‘Du Casque’). Vandaar werden zij overgebracht naar de gevangenis aan de Sint-Pieterspoort.
Zij werden door de krijgsraad veroordeeld tot de dood door de kogel. De terechtstelling had plaats op 21 januari 1733. Als gruwelijke bijzonderheid wordt vermeld, dat luitenant von Wolfshagen getroffen werd door acht en luitenant von Delwig door zeven musketkogels. Zij waren niet direct dood en bloedden ter plaatse dood. Sergeant Baumgarten moest de terechtstelling bijwonen en werd daarna over de grens gezet.
Luitenant von Wolfshagen werd in de toen Gereformeerde kerk van St. Mathias begraven en Luitenant von Delwig in de Minderbroederskerk.