Broeck tot de ontdekking gekomen dat het klooster ‘niet sonder reeden, de naam hadde van dikwils door innerlyke onlusten ontrust te worden’, waarvan haar voor haar intrede niets bekend was.
Zij had in die vier jaren ‘veele ongelyken, injurien, quellingen en onderdrukkingen van veele haarer Kloostergenooten moeten verdraagen. Dat eindelijk nu weinige maanden geleeden alle die samenspanningen, jalousien, quellingen en vexatien, tot dat uiterste waren gekomen, dat sy na eenige hooggaande oneenigheeden met eene van haare Meedenonnen, eene seer gevaarlijke krankte uit dat alles had gecontracteerd’.
Ondanks haar zware ziekte werd zij door hare medezusters niet met rust gelaten. Zij hadden door valse aantijgingen de biechtvader van het klooster (prior van de Begaarden) en andere geestelijken tegen haar opgehitst. Dit had tot gevolg ‘dat op eersten der maand Augusty laatstleeden de Prioren van de Begaarden en der Kruysheeren haar waaren koomen aanseggen, dat sy sig door haar quaad gedrag aan de kerkelyke straffe hadde onderheevig gemaakt, en dat sy Prioren dienvolgens last hadden haar eene penitentie op te leggen’.
Zuster Maria verklaarde, dat zij, ondanks het feit dat men haar niet de gelegenheid had geboden zich tegen de valse beschuldigingen te verdedigen, de penitentie aanvaardde. Zij behield zich echter het recht voor zich hierover te beklagen. De prior antwoordde hierop ‘Aan wie wilt gy klaagen, waar sult gy regt vinden? Alle Regters die eenig relaas tot u hebben zyn gepraevenieert, en gy hebt de sterkste Partye tegen’.
In bovengenoemd request staat verder vermeld ‘dat sy als penitentie voor de deure van den Reefter of Refectorium had moeten gaan leggen, op dat alle de Kloostersusters, aan Tafel gaande, op en over haar souden trappen; daar na dat sy in het midden van de Reefter op den Grond moest leggen, en in dat postuur het Middagmaal eeten, terwyl de andere Nonnen saaten, en dat sy eindelijk, na alle de Nonnen excus en discipline of kastydinge gevraagd te hebben, opnieuw voor de deur moest gaan leggen om getrapt te worden, en de Schoenen der Nonnen te kussen’.
Haar vader was dit alles ter ore gekomen. Hij hoorde dat de Prior