dat men met een echte capucijn te doen had. Paulussen ontkende geweten te hebben dat de pater van plan was van geloof te veranderen en dat hij hem dit had willen beletten. De capucijn had hem op weg naar het klooster herhaaldelijk voor zijn hulp bedankt en gezegd dat hij hem in zijn gebeden zou gedenken.
Het door de Vice-Hoogschout van Maastricht, De Jacobi de Cadier, ingestelde onderzoek, waarbij ook de pater en de gerechtsbode werden verhoord, wierp echter een ander licht op deze affaire:
Paulussen was zelf bij de arrestatie aanwezig geweest. Hij had de guarde, die kenbaar was aan het op zijn uniform voorkomend wapen van de hoog-drossaard, met een smoesje weten af te schepen. De pater beweerde dat Paulussen hem bij de aanhouding een kinnebakslag had gegeven. Het bleek, dat de aanhouding had plaats gehad op verzoek van de pater gardiaan van het klooster te Visé. Van een vrijwillig meegaan van de pater was dan ook geen sprake geweest. Hij wist immers wat hem daar te wachten stond.
In zijn rapport vermeldde De Jacobi dat hij had vernomen ‘dat de gemelde capucijn voor de tweede maal op het Luyksche territoir was opgeligt geworden en wel toen hij met de bagagie van het regiment van Oranje-Gelderland van Maastricht versonden was’. Dit escorte bestond uit een officier en veertien soldaten.
Naar aanleiding van bovenbedoeld rapport, vroegen de Staten-Generaal op wiens grondgebied en in welke plaats deze aanhouding had plaats gehad. In de hierop betrekking hebbende documenten is hieromtrent verder niets meer te vinden.
De schout van Bernau Jan Pieter Paulussen, die eerst alle verantwoordelijkheid voor het gebeurde afwees, schreef op 16 augustus aan H.H.M., dat hij zich niet meer tegen de tegen hem ingebrachte beschuldigingen zou verzetten en verzocht ‘te dier zaak in submissie ontfangen te worden met oblatie van de gereesen kosten’. Op 26 september oordeelden de commissarissen-instructeurs te Maastricht, dat ‘gezien de beschuldigde een man van weinig middelen was, belaaden met een huisvrouw en 5 kinderen, van beroep molenaar en schout zonder tractement van een klein dorp, meer uit onweetendheid en blinden ijver, sig op versoek van de pater gardiaan