enigheid tussen beiden te bespeuren. Na de voorstelling had Fages zich na het souper naar zijn woning begeven, daar hij nog enige muziekarrangementen te maken had.
Het had reeds tien uur geslagen toen bij hem aan de deur werd geklopt. Tot zijn verwondering bleek het Dubuisson te zijn, die hem kwam uitnodigen met hem een straatje om te lopen. Gezien het late uur en hetgeen die middag was gebeurd, voelde Fages niet veel hiervoor, maar daar de ander bleef aandringen gaf hij, om nieuwe onenigheid te voorkomen, tenslotte toe. Bij de nachtelijke wandeling door de verlaten straten sprak Dubuisson op geanimeerde wijze over koetjes en kalfjes. Toen zij op de Kommel in de buurt van het klooster van Calvariënberg waren gekomen, bleef Dubuisson plotseling staan, trok zijn degen en deed hiermede een aanval op Fages. Deze kon door een snelle sprong de stoot ontwijken, maar moest nu ook zijn degen trekken om zich tegen de verwoede aanvallen van zijn tegenstander te verdedigen. Toen deze hem tot tegen de muur van het klooster had teruggedrongen en hem een bloedende wonde had toegebracht, voelde hij zijn leven in gevaar. Hij deed een tegenaanval, waarbij hij Dubuisson dodelijk verwondde. Deze overleed enige ogenblikken later. Hevig ontdaan liep de hevig bloedende Fages naar zijn woning. Na zijn wonde te hebben verbonden, pakte hij enige zaken bij elkaar en vertrok 's morgens vroeg met de postkoets naar Aken.
Het gebeurde verwekte in de stad, vooral bij de leden van het operagezelschap, grote beroering. Men betreurde de dood van de talentvolle Dubuisson. Het lichaam van de overledene werd na het gerechtelijk onderzoek, zonder enig ceremonieel in de nabijheid van de schouwburg aan de Jekerstraat, bij de stadswal begraven. De reden dat hij niet op het kerkhof ter aarde werd besteld, was niet dat hij een comediant was, maar omdat hij bij een verboden duel om het leven was gekomen.
Fages werd op beschuldiging van manslag voor de rechter gedaagd, maar gaf aan de vier tegen hem uitgevaardigde oproepen geen gehoor. Op 7 januari 1775 werd hij door het Brabantse Hooggerecht bij verstek veroordeeld tot ‘verbanning voor altoos’ uit de stad