| |
‘Het wildzwijn der Ardennen’ in 1485 op het Vrijthof terechtgesteld
Ofschoon de hierna volgende gebeurtenissen zich grotendeels op Belgisch grondgebied afspeelden, was Maastricht hierbij meermalen direct betrokken. Ingevolge de twee-herigheid van deze stad was een dezer heren de prins-bisschop van Luik. Sint-Pieter was Luiks territoir.
In 1456 werd een Bourgondiër, nl. Louis de Bourbon, een neef van Philips de Goede prins-bisschop van Luik. De zoon van Philips de Goede, Karel de Stoute kwam de bisschop meermalen te hulp bij diens strijd tegen hun gemeenschappelijke vijand koning Lodewijk XI en diens vasallen en bondgenoten. Tot deze laatsten behoorde ook Guillaume de La Marck (ook wel genoemd d'Arenberg), Heer van Lummen (Lumey) en het graafschap Looz. Hij was de derde zoon van Jean de La Marck d' Arenberg, Heer van Sedan, d' Arenberg en Lummen en van Anne de Virnembourg. Aan de vele door deze woesteling gepleegde wandaden, dankte hij de bijnaam Sanglier des Ardennes (Wildzwijn der Ardennen), een titel ẃaarop hij zo trots was, dat hij de rode uniformen van zijn volgelingen en soldaten van zijn embleem, de kop van een wildzwijn, deed voorzien.
Toen de heetgebakerde Luikenaren, aangestookt door de Fransen in 1467 weer eens tegen hun bisschop in opstand kwamen, vluchtte deze naar Huy, waar hij door de Luikse opstandelingen onder bevel van Guillaume de La Marck werd belegerd. La Marck slaagde in de nacht van 15 op 16 september erin de stad met een aantal uit de gilde gerecruteerde vrijwilligers bij verrassing binnen te dringen. De Bourbon wist te ontsnappen, maar Huy werd gedurende
| |
| |
twee dagen door de Luikenaren geplunderd.
Toen Karel de Stoute de val van Huy vernam kwam hij de Bourbon onmiddellijk te hulp. Na een hevig gevecht viel de stad op 17 november in handen van de Bourgondiërs.
Luik moest haar opstandigheid duur betalen.
Guillaume de La Marck, die zich in het graafschasp Looz had teruggetrokken sloot vrede met de overwinnaar. Gedurende een zevental jaren hield hij zich betrekkelijk rustig. In 1474 verwoestte hij de abdij van Saint-Laurent te Momalle en op 10 augustus van hetzelfde jaar vermoordde hij de vicaris-generaal van de bisschop, Richard Troncillon, waarna hij zich in zijn kasteel te Aigremont terugtrok. Met de uit de verkoop van zijn goederen te Peer en zijn kasteel te Lummen verkregen gelden maakte hij van Aigremont een bijna onneembare vesting.
Toen Karel de Stoute op zijn weg naar Keulen, waar hij de aartsbisschop bij het beleg van het stadje Neuss wilde gaan helpen, te Maastricht vertoefde, bood La Marck hem zijn diensten aan. Maar tegelijkertijd onderhandelde hij heimelijk met Frankrijk, het enige land, waaraan hij en zijn familieleden werkelijk gehecht waren.
Einde 1474 wekte het gerucht, dat La Marck aan het hoofd van een groot leger naar Luik optrok, daar grote ontsteltenis onder de bevolking. De Bourbon wist met de hulp van de Bourgondiërs de opstandelingen te verslaan. Hierbij maakte hij zich meester van het kasteel van Aigremont. Maar nadat Karel de Stoute op 5 januari 1477 voor de muren van Nancy was gesneuveld, wierpen de Luikenaren het Bourgondische juk af.
Everaert de La Marck wist een verzoening tussen de bisschop en zijn broer Guillaume tot stand te brengen. Onder het storten van huichelachtige tranen wierp laatstgenoemde zich voor de bisschop op de knieën en smeekte hem om vergiffenis voor zijn wandaden.
De Bourbon schonk hem genade op voorwaarde, dat hij zich met de familie van de door hem vermoorde Richard de Troncillon verzoende. De bisschop overstelpte de rouwmoedige met weldaden. Hij benoemde hem tot opperhofmeester van zijn paleis, kapitein van zijn lijfgarde, hoofdschout van
| |
| |
Luik en beheerder van zijn kastelen te Seraing en te Hesbaye. Bovendien wist hij voor hem van prinses Marie, de dochter van de hertog van Bourgondië, een schadevergoeding ten bedrage van 15.000 dukaten te verkrijgen voor het verlies van het kasteel d'Aigremont, drie jaren geleden. In naam van de bisschop begroette La Marck aartshertog Maximiliaan van Habsburg bij zijn aankomst in de Nederlanden, waar hij in het huwelijk kwam treden met Maria van Bourgondië. Hij vergezelde de aartshertog op zijn reis van Maastricht naar Diest.
Met een door de bisschop beschikbaar gesteld bedrag van 4000 Rijnse gulden kocht La Marck het kasteel Franchimont. Hij legde opnieuw de eed van trouw aan de bisschop af. Maar tegelijkertijd onderhandelde hij met de Fransen over een nieuwe aanslag op zijn weldoener.
Terwijl de de bisschop zijn lijfgarde sterk inkromp, breidde La Marck zijn troepenmacht steeds meer uit. Hij begon te Luik een ware terreur uit te oefenen. Men kon zonder zijn toestemming geen raadsbesluiten meer nemen en officiële brieven verzenden. Zijn optreden werd gesteund door zijn, nota-bene door de bisschop uit eigen zak betaalde, garde van 24 ruiters.
Pijnlijk getroffen door de ondankbaarheid en onbeschaamdheid van zijn vasal moest de, zich persoonlijk bedreigd voelende, bisschop naar Maastricht uitwijken. Van hieruit werden tevergeefse pogingen gedaan een verzoening tussen hem en La Marck tot stand te brengen.
In september 1480 werd La Marck, mede onder verdenking van samenzwering met het vijandelijke Frankrijk, door de Luikse schepenen uit het land verbannen.
La Marck ondernam nog een poging de bisschop, die van Maastricht eerst naar Tongeren en daarna naar Sint-Truiden was uitgeweken in handen te krijgen. Door een ernstige ziekte en de bij Guingate door zijn Franse bondgenoten geleden nederlaag was hij gedwongen voorlopig van deze actie af te zien.
De Franse koning protesteerde in een op 11 januari 1481 aan de Luikse regering gericht schrijven tegen de veroordeling van zijn ‘vriend en dienaar’ Guillaume de la Marck.
| |
| |
In Luik heerste in die tijd mede tengevolge van al deze beroeringen de grootste ellende. De mijnwerkers kwamen in opstand. Louis de Bourbon liet twee leiders van de opstandelingen ter dood brengen.
Nadat La Marck vernomen had, dat de Luikse regering het protest van Lodewijk XI naast zich neer had gelegd, besloot hij de zaak zelf in handen te nemen.
Aan het hoofd van 1200 ruiters en 3000 man voetvolk trok Guillaume de La Marck vanuit zijn kasteel te Franchimont op naar Luik. Onderweg voegde zich nog een groot aantal op buit beluste avonturiers bij hem.
In Luik bereidde men zich op de strijd voor. Het Luikse leger stond onder bevel van Jan, zoon van de graaf van Horne. Inplaats van, zoals hem was aangeraden, te Huy waar hij zich met een kleine troepenmacht bevond, de hulp van Maximiliaan af te wachten trok Louis de Bourbon de vijand tegemoet. Toen hij vernam dat deze langs een andere weg naar Luik optrok, begaf hij zich met zijn legertje in een ijltempo naar deze stad. Direct na zijn aankomst aldaar wierp hij zich dodelijk vermoeid, geheel gekleed op zijn bed. Na enkele uren rust, stelde hij zich, na te hebben gebiecht, aan het hoofd van zijn troepen. In Luik heerste grote wanorde. Vele burgers ontvluchtten de stad, de gilden aarzelden met het verlenen van hulp en niemand bleek tot grote offers bereid om de stad te verdedigen. Inplaats van, zoals hem van alle kanten werd aangeraden, binnen de muren van de stad de komst van de hulptroepen van de prins van Oranje af te wachten, wilde de bisschop de vijand onmiddellijk tegemoet trekken.
In de morgen van de 30 augustus 1482 trokken de Luikse troepen vanuit de poort van Amercoeur in de richting van Grivegnée. Nabij de molen van Wez kwam het tot een treffen met het leger van La Marck. De gevolgen waren verschrikkelijk. De voorhoede van het Luikse leger werd onder de voet gelopen, waarna de vijand het uit Huy afkomstige legertje aanviel. Gevolgd door een aantal van zijn edellieden wierp Louis de Bourbon zich in de strijd. Jean de Horne die het vaan van Saint-Lambert droeg werd gevangen genomen. Vele volgelingen van de bisschop vonden de dood, anderen
| |
| |
vluchtten of werden gevangen gegenomen. De bisschop, die door een sabelhouw aan het hoofd was getroffen, zag La Marck met opgeheven zwaard op hem toekomen. Tevergeefs smeekte hij hem zijn leven te sparen. Op koelbloedige wijze doorstak Guillaume de man, die hem destijds genade had geschonken en met weldaden had overladen. Dodelijk getroffen stortte de bisschop van zijn paard in een naast de woning van een koeherder gelegen mestpoel. Daar hij nog tekenen van leven gaf, beval la Marck een van zijn volgelingen hem af te maken. Het geheel ontklede lichaam bleef gedurende 24 uren (andere bronnen zeggen 3 dagen) in het slijk liggen.
La Marck liet te Luik een aantal huizen van rijke burgers plunderen. Door de niet gevluchte kanunniken van Saint-Lambert liet hij zich tot landvoogd uitroepen. Zijn broer Robert kreeg het bevel over het kasteel van Bouillon. Op 23 september werd La Marck door de aarstbisschop van Keulen geëxcommuniceerd.
Na lang aandringen kregen de minderbroeders toestemming het stoffelijk overschot van hun bisschop bij Wez weg te halen. Het werd in vol ornaat opgebaard voor het hoofdaltaar van de kathedraal van St. Lambert, waarna het op de zelfde plaats werd ter aarde besteld.
La Marck wilde zijn zoon Jean, die een prebende als kanunnik genoot, maar geen geestelijke wijding had ontvangen, tot bisschop van Luik laten benoemen. Hiertegen werd door de naar Leuven gevluchte kanunniken geprotesteerd. Enige van hen stelden als kandidaat de aartsdiaken Jacques de Croy, anderen stemden voor Jean de Horne, die zich na de slag bij Wez uit gevangenschap had vrijgekocht. Tenslotte werd besloten de paus hierin te laten beslissen.
De overwinningen van La Marck, die hij vooral te danken had aan de hem door Lodewijk XI verleende steun in geld en manschappen, verontrustten Maximiliaan. Op zijn verzoek kwamen de troepen van de Staten van Brabant de Henegouwers te hulp. Sint-Truiden werd heroverd, Looz en Hasselt werden geplunderd, La Hesbaye werd verwoest en zelfs Luik werd bedreigd. Tongeren moest zich overgeven. Koning Lodewijk trok zijn troepen terug, maar nu kwam Eve- | |
| |
rard de la Marck zijn broer te hulp. Beide broers trokken rovend en plunderend door het Luikse land. Met de troepen van Maximiliaan kwam het slechts tot enkele lichte schermutselingen. Everard dwong de Maastrichtenaren het beleg van Sichem op te heffen. De La Marck's traden hoe langer hoe driester op. Begin 1483 vielen ze aan het hoofd van een bende avonturiers de in het kasteel van Hollogne-sur-Geer gelegerde Brabantse troepen aan. Maar dit zou hen slecht bekomen: Hun leger werd met bloedige verliezen uit elkaar geslagen, vele van hun aanhangers vonden de dood. Adolph de La Marck, commandeur van de Oude-Biezen, heer van Straihle en Guy de Canne werden gevangen genomen. De overigen vluchtten binnen de muren van Luik. Blind van woede liet Guillaume iedereen, die over vrede wilde praten, ter dood brengen. Hiertoe behoorden ook een aantal afgevaardigden uit Huy.
Intussen had Lodewijk XI zich bij het met Maximiliaan te Arras gesloten verdrag verbonden geen steun meer te verlenen aan de La Marck. Maar deze zette vanuit de door hem versterkte citadel van Huy zijn plundertochten voort. De ongelukkige bevolking had zwaar hieronder en onder de tegenacties van de troepen van Maximiliaan te lijden.
Luik sloot vrede met de prins van Oranje en Philippe van Kleef. Op 10 april werd eindelijk ook te Huy de vrede getekend.
Luik kende Guillaume de La Marck een lijfrente toe van 800 gulden, die aan zijn zoon Jean zou toevallen, behalve wanneer deze door de paus tot bisschop zou worden benoemd. Toen Guillaume vernam dat de keuze van de paus op Jean de Horne was gevallen, voelde hij zich bedrogen. Hij greep weer naar de wapens, maar op 21 mei 1484 werd te Tongeren opnieuw vrede gesloten. La Marck kreeg het domein van Seraing-le-Chateau terug en bovendien de som van 36.000 frank. Als waarborg mocht hij de kastelen van Franchimont en Bouillon behouden. Zijn zoon Jean kreeg benefices tot een bedrag van 1000 frank. De vijf door Guillaume benoemde schepenen en enige andere door hem voor het leven benoemde functionarissen behielden hun functies. Alle onder de Bourbon tegen hem uitgesproken vonissen werden inge- | |
| |
trokken, beledigingen werden vergeven en hem werd zelfs bescherming verleend tegen eventuele wraakpogingen van zijn vroegere slachtoffers. La Marck legde een eed van trouw aan zijn nieuwe vorst af. Alles scheen nu pais en vree te zijn.
Het is tekenend voor de toenmalige mentaliteit, dat een geëxcommuniceerde en verbannen moordenaar, brandstichter, plunderaar en landverrader door de nieuwe prinsbisschop, wiens voorganger hij eigenhandig had gedood, nu als een vriend werd behandeld. Guillaume de La Marck was meermalen de gast van Jean de Horne, waarbij hij, zoals dit destijds gebruikelijk was, zelfs diens legerstede deelde.
Maar onder de dekmantel van vriendschapsbetuigingen, werden door beide partijen snode plannen gesmeed.
Jean de Horne zag met lede ogen, dat Guillaume zich weer met bestuurszaken van het prinsdom begon te bemoeien. Naast de reeds in zijn bezit zijnde kastelen eiste hij nu ook nog het kasteel van Grevenbroek op. Aartshertog Maximiliaan, die vernomen had, dat La Marck met de hertog van Lotharingen tegen hem en de prins een verbond had gesloten, besloot aan deze affaires voor goed een einde te maken. Hij droeg generaal Frederik de Horne, heer van Montigny op zich met list van Guillaume de La Marck meester te maken en hem naar Maastricht over te brengen om te worden berecht door de daar zetelende Luikse en Brabantse Gerechten. Hiermede was het lot van Guillaume beslist.
Midden juni 1485 maakte hij met de prins van Luik en diens oudste broer een uitstapje naar Sint-Truiden. Zij logeerden in het buitenverblijf van de La Marck aldaar, waar de Montigny zich met een gewapen escorte bij hen voegde.
Bij het diner kwam het gesprek op paarden. Montigny daagde Guillaume uit tot een snelheidswedstrijd.
Na het diner begaven zij zich naar het open veld buiten de stad. Hier werd La Marck door de in hinderlaag liggende militairen van de Montigny overvallen en gevangen genomen. Toen hem het arrestatiebevel van Maximiliaan werd getoond, vroeg La Marck waar men hem naar toe bracht. Toen hij vernam dat hij naar Maastricht werd geleid, merkte
| |
| |
hij schamper op dus naar de dood. Inderdaad werd hij direct na zijn aankomst aldaar door de gezamelijke gerechten van de stad ter dood veroordeeld. In een in 1838 te Luik verschenen werk getiteld Promenades historiques dans le Pays de Liège, par le Docteur Body, lezen wij:
De volgende morgen 18 juni 1485 werd hij naar het Vrijthof gebracht, waar zich permanent een stenen schavot, versierd met vier bronzen leeuwen, bevond, dat diende voor de executie van zware misdadigers. Alvorens het schavot te bestijgen liet La Marck zijn blik over de toeschouwers dwalen die in grote getale waren samengestroomd om de terechtstelling bij te wonen. Toen hij onder hen Jean de Horne opmerkte, verweet hij hem aan de hinderlaag te hebben meegewerkt. Daarop hief hij zijn lange baard op, hij klemde deze tussen zijn lippen vast en bood op moedige wijze zijn hals aan het zwaard van de beul.
Elders wordt nog vermeld, dat hij vóór de terechtstelling nog gebiecht had bij de overste van de dominicanen, Arnold Proenen.
In de Annuaire de la province du Limbourg, de 1850, lezen wij: in 1674 vond men bij het graven in de vloer van de Dominicaner kerk te Maastricht, nabij het hoofdaltaar een skelet in een rode damasten mantel. Er naast lag een doodshoofd, bedekt met een kap van dezelfde stof. Pater de Heer, die bij deze ontdekking aanwezig was, zei na de kledingstukken te hebben onderzocht, dat deze bijna geheel gaaf waren en dat hij hierop duidelijk bloedvlekken had gezien. Het waren de resten van de beruchte Guillaume de La Marck, graaf d' Arensberg die op bevel van bisschop Jean de Horne op de hoek van het Vrijthof werd onthoofd, en die in deze kerk met alle, aan een lid van een adelijke familie verschuldigde eerbewijzen, door de Predikheren werd begraven.
Uit andere bronnen vernamen wij dat de te Maastricht terechtgestelde niet ‘Het wildzwijn der Ardennen’, maar een andere La Marck, genaamd ‘Willem met den Baerde’ zou zijn geweest.
De met Guillaume gevangen genomen en naar Maastricht gebrachte Gilbert van Entbroek, schout van Looz, bekende op de pijnbank, dat hij Guillaume te Sint-Truiden had ho- | |
| |
ren zeggen, dat diens oom binnenkort bisschop van Luik zou zijn. Ook hij werd enkele dagen daarna ter dood gebracht.
De wijze waarop La Marck in een hinderlaag was gelokt en terechtgesteld verwekte bij vele van zijn aanhangers grote verontwaardiging.
Zijn broers en zonen ontketenden een ware burgeroorlog, waaraan eerst in 1492 voorgoed een einde kwam. Niet voor niets had La Marck de toeschouwers vanaf het schavot toegeroepen: Mijn hoofd zal lang bloeden!
De wraakzuchtige La Marck's richtten in het Luikse land grote verwoestingen aan. Vele hooggeplaatste personen uit het gevolg van de prins werden vermoord.
Toen Everard de la Marck zich weer eens van Luik meester maakte, vluchtten vele aanhangers van de bisschop naar Maastricht. Brooddronken soldaten van La Marck hadden zich bij de plundering van het bisschoppelijk paleis meester gemaakt van bisschoppelijke en andere geestelijke gewaden. Hierin gekleed liepen zij door de straten van Luik, overal op spottende wijze met brede gebaren de hierdoor diep geschokte voorbijgangers zegenend.
|
|