| |
Mysterieuze moord in huis van kanunnik in 1781
In de nacht van 22 op 23 juli 1781 had te Maastricht een gruwelijke moord plaats, die zoals uit het groot aantal hierop betrekking hebbende akten van het Brabantse hooggerecht blijkt, de justitie meer dan twee jaren heeft bezig gehouden. De uitvoerige getuigenverklaringen bevatten vele details over deze raadselachtige gebeurtenis. Wij vernemen hieruit het volgende:
In de Grote Staat was in het huis genaamd De Ploeg een tabakswinkel annex een werkplaats gevestigd. Dit pand was gelegen waar later de juwelierszaak van Ernest Alard was gevestigd en zich nu de ‘Hema’ bevindt. De tabakszaak werd gedreven door de 80 jarige Johanna Dufai, weduwe van Waltheus Bleron, in leven schout van Tweebergen en koopman. Zij werd daarbij geholpen door twee bij haar inwonende dochters met name Catherina en Nanettte. In de werkplaats werkten twee tabaksrappers of kervers. Zij maakten voornamelijk rooktabak en snuif.
Het bovenhuis werd bewoond door kanunnik Cremers en diens dienstbode Bernardine Pinx. De kanunnik vertoefde ten tijde van deze gebeurtenis reeds gedurende een viertal weken in Duitsland. De bovenwoning had een aparte ingang in de Grote Staat. Via een gang, waaruit ook een deur naar de winkel en een naar de werkplaats leidde, kwam men aan de trap naar de bovenwoning, die bovenaan door een tralie- | |
| |
hek was afgesloten. Hier bevond zich ook het touw van de bel.
De Grote Staat in de 18de eeuw.
Het meisje Bernardine kwam gewoonlijk in de loop van de morgen bij de weduwe wat theewater halen. Op maandag 23 juli had zij dit echter niet gedaan. Tegen 8 uur en nog eens om 9 uur was een Augustijner pater naar haar komen vragen, omdat hij haar niet zoals gewoonlijk in de kerk had gezien. Een der dames Bleron ging boven bellen, maar daar zij geen gehoor kreeg meende men, dat het meisje nog sliep of intussen naar de aan het Vrijthof gelegen kapel van het Wit- | |
| |
tevrouwenklooster was gegaan. Om 2 uur was de pater nog eens naar haar komen informeren. Toen men op herhaald bellen en roepen geen enkele reactie kreeg, begon men zich ongerust te maken. Men vreesde dat het meisje ernstig ziek te bed zou liggen. Een der knechts ging de smid Frederix halen om de deur van de kamer open te maken. Maar deze zei, dat hij dit alleen in het bijzijn van een burgemeestersbode zou mogen doen. Tenslotte kreeg de bode Schreitter van de burgemeester toestemming de kamer te laten openen. Hierin vonden zij op het bed het ontzielde lichaam van Bernardine. Daar alles erop wees dat zij op geweldadige wijze om het leven was gebracht, liet de bode de kamer onmiddellijk weer sluiten, waarna hij de schout van het gebeurde in kennis ging stellen.
Deze liet nog dezelfde avond door de chirurgijnen Manuel en Luy, in het bijzijn van de schepenen Banens en Gudy de doodsoorzaak vaststellen. Theodoor Abels, gezel van de chirurgijn Manuel, die bij het onderzoek aanwezig was zegt hierover in zijn getuigenverklaring, dat nadat de bode Schreitter het bedgordijn opzij had geschoven, de huisknecht met een licht naderbij was getreden. Hij zag toen de meid liggen met de borsten bloot, bebloed in 't aengesigt en eene koorde om den hals, die vast toegetrokken was. Het schijnt dat de kamers van de bovenverdieping toen verder niet zijn onderzocht. De deur werd opnieuw gesloten en verzegeld.
Vroeg in de morgen van de daaropvolgende dag zagen de overburen, dat uit een kamer van de eerste verdieping van het huis De Ploeg uit een openstaand raam een laken hing. Vermoedelijk was de moordenaar, die zich tijdens het onderzoek nog in de woning moet hebben bevonden, langs dit laken ontsnapt.
De hele dag was er in de winkel van Bleron een grote toeloop van nieuwsgierigen. In de stad liep het gerucht, dat het meisje zich had verhangen. Een zoon van de weduwe Matheus Bleron, rentmeester van het St. Catharinaklooster, zag in de winkel ook een zekere Peter Bernard Ludwig staan, die vroeger wel eens snuif kwam kopen, maar zich omdat hij nog steeds geld schuldig was een tijdlang daar niet meer had
| |
| |
laten zien. Van de knechts had hij vernomen, dat Ludwig, die overigens, zoals nader zal blijken de vermoorde goed kende, de dag vóór de moord drie malen naar haar was komen vragen, maar haar niet thuis had getroffen. Hij vond dit zo verdacht, dat hij Ludwig vastgreep en hem overleverde aan de bode Furnau, die boven met de hoogschout en twee schepenen met het onderzoek bezig was.
Bij de confrontatie met het lijk van de vermoorde bleek Ludwig zeer ontsteld te zijn. Toen de rechter hem later naar de reden hiervan vroeg, antwoordde Ludwig de heer hoogschout en twee heren waeren op de camer waer de meyd dood leyde op eene groote lange taefel, 't welcke hij aen de deur incoomende heeft gesien en daardoor niet anders verschrickt te syn geweest als eenigsins ontset.
Toen men hem naar de herkomst van een paar verse bloedvlekken vroeg, die enige getuigen, de dag na de moord op zijn voorschoot hadden gezien, zei hij, na bovengenoemde confrontatie zo ontsteld te zijn geweest, dat hij zich in zijn logement door een, hem niet met name bekende gezel van de chrirug Manuel had laten aderlaten, waarbij de bedoelde vlekken waren ontstaan. Uit de stukken blijkt niet dat hiernaar verder een onderzoek is ingesteld. Men kende toen overigens nog geen onderzoek naar de bloedgroepen.
Bij zijn verhoor verklaarde Ludwig 51 jaar oud te zijn. Het laatst woonde hij te Gulik, welke plaats hij wegens schulden moest verlaten. Zijn vrouw ging in Duitsland met textielwaren langs de deuren. Hij woonde nu reeds vier jaren op verschillende adressen in Maastricht. Op het ogenblijk logeerde hij bij 't Hollenderke op de hoek van het Koevliegen(Kwadevliegen)straatje. Hij werkte een tijdje in het zinnelozengesticht van la Rocque, waar toen ook Bernardine Pinx werkzaam was. Hij verdiende de kost met het breien van kousen en handschoenen o.a. voor de in de Grote Staat wonende winkelier Leppens. Toen hij een paar dagen geleden bij een juffrouw Velten was, om haar een paar striknaalden te leen te vragen, trof hij daar Bernardine Pinx. Juffrouw Velten had toen tegen haar gezegd. Laet Ludwig de kousen aenbreyen om daerdoor een stuck brood te winnen. Hij was op zaterdag 21 juli, enige keren naar de woning van Bernar- | |
| |
dine gegaan om haar hierover te spreken, maar trof haar niet thuis. Hij ontkende, dat hij toen, zoals de knechts van de weduwe beweerden de trap was opgegaan om daar te bellen. Hij zei, dat hij, toen hij op de derde trede stond boven aan de trap een vrouw had zien staan, die haar gezicht achter een hoofddoek verborg. De knechts zeiden echter daar geen vrouw te hebben gezien. Ludwig verklaarde verder, dat hij Bernardine Pinx de bewuste zaterdag in de namiddag in de Nieuwstraat had ontmoet. Zij had hem toen haar misgenoegen te kennen gegeven over zijn overloop, waarmede zij zijn herhaalde bezoeken bedoelde. Zij vreesde namelijk, dat dit aanleiding zou geven tot kletspraatjes over haar.
Het is vreemd, dat men Ludwig, ondanks de vele vaak voor hem belastende getuigenverklaringen liet lopen. De reden hiervan was waarschijnlijk, dat men intussen een andere verdachte had gevonden.
Dit bleek een kleinzoon te zijn van de weduwe Bleron, de achttienjarige Jean Gilles Bleron. Zijn vader Jean Baptiste Bleron woonde te Smeermaas en zijn moeder Marie Sophie Janssen in Bombay (in de Voerstreek). Uit de getuigenverklaringen krijgt men sterk de indruk, dat de jongeman, hier bekend als de kromme, om de een of andere reden bij sommige Maastrichtenaren niet geliefd was en dat hij de op hem rustende verdenking te danken had aan over hem in omloop zijnde lasterpraatjes. Hetgeen de getuigen over hem vertelden blijkt grotendeels afkomstig van horenzeggen en berustte voornamelijk op het feit dat men hem een paar dagen vóór de moord enige malen met het meisje had gezien. Er werd een bevel tot arrestatie tegen hem uitgevaardigd.
Dank zij de bemoeiïngen van zijn grootmoeder werd bij het gerecht een notariële akte overgelegd, waarin een vijftiental inwoners van Bombay, Warsage en Mortroux onder ede verklaarden, dat Jean Gilles Bleron de 20e tot de 23e juli bij familie en vrienden in deze plaatsen had doorgebracht. Het tegen hem uitgevaardigde arrestatiebevel werd daarop ingetrokken. De moord op Bernardine Pinx bleef ondanks de door de Raad van Maastricht, na kennisneming van de ysselycke moord in het huys van kanunnik Cremers uitgeloofde beloning van 1000 gulden voor het aanbrengen van de moor- | |
| |
denaar onopgelost.
Twee jaren later kwam deze affaire, door een andere misdaad opnieuw in de openbaarheid, Peter Bernard Ludwig werd toen ervan verdacht zijn werkgever de heer Maul, directeur van het militair hospitaal te Maastricht te hebben bestolen. De heer Maul moet toen reeds zeer bejaard zijn geweest. Wij hebben in de kerkregisters van de Waalse Gemeente alleen gevonden dat Jean Maul op 13 december 1746 hier gehuwd was met Marie Josephine Haar, weduwe van Jacques Elie Groet. Maul, die te Homburg was geboren (datum niet vermeld) werd op 11 december 1793 begraven in de grote kelder van de Waalse kerk.
Uit de vele, vaak zeer uitvoerige getuigenverklaringen krijgen wij niet alleen een beeld van hetgeen zich in de nacht van 5 op 6 januari 1783 in het militair hospitaal heeft afgespeeld, maar ook van het interieur van dit gebouw. De heer Maul verklaarde, dat Ludwig hem die avond als gewoon bij het uitkleden had geholpen, waarna hij de slaapkamer via de deur naar de keuken had verlaten. Toen Ludwig hem de daaropvolgende morgen, later als gewoon kwam wekken, bemerkte de heer Maul, dat zijn broek, die Ludwig de avond daarvoor over een stoel had gehangen op de grond lag. Uit de zakken van de broek bleken niet alleen enige geldstukken, maar ook de sleutel van zijn secretaire verdwenen te zijn. Zij vonden de sleutel op de secretaire steken. Uit een hierin staand kistje bleken twee geldbeurzen met resp. 22 en 33 goud carolynen en nog een vijftiental zilveren dukaten te zijn verdwenen. Toen de heer Maul Ludwig van de diefstal beschuldigde, barstte deze in tranen uit en betuigde in alle toonaarden zijn onschuld.
Tot goed begrip van de situatie moet men weten, dat de kamer van Maul alleen toegankelijk was door een deur naar de binnenplaats, die altijd was afgesloten en een deur naar de keuken, waarin de dienstboden Marie Lambrechts en Dorothea Hustinx 's nachts sliepen. Zij verklaarden, dat in de bewuste nacht, nadat Ludwig deze deur had gesloten, niemand meer de kamer van de heer Maul had betreden.
Het blijkt overigens dat men Ludwig niet direct in arrest heeft gesteld. De op 31 januari als getuige verhoorde zil- | |
| |
versmid Gerlach van Gend verklaarde, dat Ludwig een paar dagen na de diefstal bij hem kwam met een boodschap van de heer Maul. Hij had hem toen gevraagd of het waar was, dat men zijn heer had bestolen. Ludwig had toen tegen hem gezegd De heer Maul is zo arm niet, dit maekt hem niet veel en die het heeft sal het goed doen. Daarna had Ludwig, die zeer opgewonden scheen te zijn, terwijl hij zich op de borst klopte uitgeroepen Ick ben de dief, ick ben de spitsboeff, ick ben de eerste en ook de laetste in de camer geweest. De vrouw van Gerlach en twee zich in zijn winkel bevindende dames hadden dit mee aangehoord. Enige dagen later werden Ludwig en de van medeplichtigheid verdachte Anna Marie Slimmers in arrest gesteld. Anna Slimmers beweerde bij de confrontatie met Ludwig op 18 februari, over hetgeen zich in de bewuste nacht van de diefstal in het hospitaal het volgende:
Zij zelf, een zekere Joes Scheyen en diens vrouw Anna Catharina Hendriks hadden enige tijd geleden in het militair ziekenhuis gewerkt. Zij hadden daar Ludwig leren kennen. Zij maakten zich daar meermalen schuldig aan het stelen van levensmiddelen en wijn. Scheyen had zelfs een valse sleutel van de wijnkelder. Er werd door hen dan ook in het geheim menig glaasje wijn gedronken. Toen Scheyen daar de dienst verliet vroeg Ludwig hem om die sleutel, maar Scheyen zei, dat hij hem in het sekreet had gegooid.
Na haar ontslag uit het hospitaal had zij op zekere dag Ludwig in de Nieuwstraat ontmoet. Zij vertelde hem toen, dat zij door geldnood teneinde raad was, waarop Ludwig antwoordde Zyt maer tevreden, het sal wel beter gaen, als gy swygen kunt sal ick u helpen. Hij voegde hieraan toe, dat hij wist, dat de heer Maul zojuist veel geld uit Holland had ontvangen. Hij sprak toen met haar af, dat zij tegen 7 uur 's avonds aan de poort van het hospitaal zou komen. Toen zij op de afgesproken tijd daar aankwam stond Ludwig daar reeds op haar te wachten. Hij sloop met haar naar binnen en bracht haar naar een klein naast de waskeuken gelegen kamertje. Hier hoorde ze Ludwig tegen de in die keuken werkende meid zeggen, dat zij maar met werken moest ophouden, daar zij anders te laat voor het eten zou komen.
| |
| |
Daarna leidde Ludwig haar door de gang naar een ruimte naast de gewone keuken, waar wat planken en borden waarin de soep aan de zieken werd gebracht, stonden. Hij verborg haar achter een paar planken en verzocht haar daar op hem te wachten. Een tijdje daarna kwam hij terug en ging met haar door de gang naar de bleekhof. Daar hij hier de deur gesloten vond bracht hij haar door de gang over de binnenplaats, langs de kelders naar de z.g. pompenkamer. Hier moest zij in het donker op een daar staande bedstede op hem wachten. Tegen 10 uur kwam hij terug en zei tegen haar Wij hebben het, wij syn geholpen, waarop hij weer wegging. Even later kwam hij vragen of zij iets wilde eten, maar zij verklaarde geen honger te hebben. Ongeveer een uur later kwam hij uit de. z.g. kretzcamer. In het licht van een stompje kaars liet hij haar twee beurzen zien, die hij daarna in zijn zak stak. Hij had verder de hele nacht met haar daar in het donker doorgebracht, voortdurend overleggend hoe zij de diefstal verborgen zouden kunnen houden. Hij drukte haar op het hart vooral met niemand hierover te spreken. Indien de vrouw van Scheyen, die van zijn plannen op de hoogte was, zou kleppen zouden ze alles doen afliegen. Tegen 5 uur in de morgen ging hij met haar door een ijzeren deur, naast het gemak van de heer Maul, dat naast zijn kamer lag, naar de binnenhof tot aan een andere ijzeren deur. Hier overhandigde Ludwig haar de beide beurzen, waarna zij door de deur naar het voorplein gingen, waar Ludwig met een stok op een bel sloeg. Dit was het gewone teken, dat de portier de poort moest openen. Nadat zij ongemerkt de poort waren uitgeslopen, bracht Ludwig haar naar het tegenover het hospitaal gelegen straatje, waar hij haar verzocht de stad ten spoedigste te verlaten en vooral met niemand over het gebeurde te spreken. Hij zelf was daarop terug naar het hospitaal gegaan.
Na het uitvoerige verhaal van Anna Slimmers over de in het hospitaal door Ludwig gepleegde diefstal, zei ze bij de confrontatie met laatstgenoemde, dat zij hem de daarop volgende morgen tegen 9 uur bij de Blauwe Hand op de Markt had ontmoet. Hij zei toen Gaet maer schielyck uit de stad en komt tegen nieuwjaar weder, dan is mijn dienst uit. Dan sul- | |
| |
len wij, want mijn vrouw is dood, met elkander bij Scheyen gaen inwonen en ick sal wel de cost voor u winnen. Toen zij hem de beurzen wilde teruggeven zei Ludwig Behoud ze maer, dan weet het niemand en geen mens kan mij iets porteeren (aanwrijven), maer maekt wel dat gij uit de stad komt. Aldus het verhaal van Anna Slimmers. Bij deze confrontatie deed Ludwig alles afliegen.
Bij een volgend verhoor herriep Slimmers haar vorige verklaringen. Zij beweerde nu weer, dat zij de beurzen in het Ridderstraatje van Ludwig had gekregen, maar dat zij ze na er een goudstuk te hebben uitgenomen aan hem had teruggeven.
Intussen bleef Ludwig hardnekkig de diefstal ontkennen. Hij gaf wel toe weleens wat vlees, brood, koffie en thee uit het hospitaal te hebben ontvreemd en met Scheyen van de gestolen wijn te hebben gedronken.
Ludwig werd ook ondervraagd over de in 1781 op Bernardine Pinx gepleegde moord. Alle destijds verhoorde getuigen werden opnieuw ondervraagd. Er werd nu meer aandacht geschonken aan de bloedvlekken, die enige getuigen op de voorschoot van Ludwig hadden gezien. Wij vinden echter nergens vermeld, dat de gezel van dokter Mancel, die volgens het verhaal van Ludwig hem had adergelaten, werd verhoord. Wij hebben wel het idee gekregen, dat uit de op de moord betrekking hebbende dossiers een aantal stukken zijn verdwenen.
Anna Slimmers is waarschijnlijk niet veroordeeld. De openbare aanklager was waarschijnlijk tot de conclusie gekomen, dat zij in ieder geval niet zelf de diefstal kon hebben gepleegd, daar zij niet kon weten waar de heer Maul zijn geld bewaarde.
Maar ook tegen Ludwig had men, noch wat betreft de moord, als aangaande de diefstal een direct bewijs.
In zijn zeer uitvoerige op 26 februari 1783 aan de Brabantse schepenen gerichte consideratie, voert de Maastrichtse pensionaris Adrianus Ludovicus Pélerin (1738-1806) aan, dat het bestelen van zijn werkgever met de dood kan worden bestraft. Daar voor een veroordeling een bekentenis van de aangeklaagde vereist wordt, vraagt hij tegen Ludwig toepas- | |
| |
sing van de tortuur. Deze mocht in de 18e eeuw alleen worden toegepast, indien het een halsmisdaad betrof en de schuld van de beklaagde voldoende vaststond. Een op de pijnbank afgelegde bekentenis was echter alleen geldig, indien ze daarna door de beklaagde buiten pijn en banden, dus vrijwillig werd herhaald.
Ook de vice-hoogschout Willem Frederik de Jacobi de Cadier vraagt in zijn rapport van 21 februari toepassing van de tortuur, gezien Ludwig, tegen alle getuigenverklaringen in, zowel de diefstal als de moord blijft ontkennen. Daarbij had hij zich bij zijn arrestatie laten ontvallen Ick sal my sowel uit desen diefstal redden als uit de moord op Bernardine. De vice-hoofdschout had bovendien bedenkingen tegen de door Anna Slimmers afgelegde, vaak tegenstrijdige verklaringen, waarmede zij waarschijnlijk haar aandeel in de diefstal trachtte te verkleinen. Hij vraagt zich ook af waar het geld was gebleven.
Op 11, 16 en 17 maart werd Ludwig aan een scherper examen onderworpen. Uit het verslag van bedoelde verhoren, vernemen wij in detail op welke gruwelijke wijze een dergelijk verhoor plaats vond. Wij ontlenen hieraan enige passages.
Op 11 maart zouden op Ludwig de scheenschroeven worden toegepast. Maar het bleef slechts bij een demonstratie, waarschijnlijk bestemd om hem uit angst voor de foltering tot een bekentenis te brengen. De schroeven werden aangebracht maar niet aangedraaid. Ludwig bleef alle schuld ontkennen.
In het verslag van het verhoor op 16 maart wordt o.a. vermeldt: 9 minuten na elf uur v.m. syn aan denselven (Ludwig) geappliceert immediate (dadelijk) de duymschroeven, drie minuten daerna de schroeven vaste bygedrayt. Daar hij niet bekende werden ook de scheenschroeven toegepast. Na op zijn verzoek te zijn losgemaakt bekent hij Slimmers 's morgens na de diefstal het gestolen geld te hebben gegeven, maar direct daarna herroept hij dit weer.
Na een nieuwe toepassing van de tortuur zegt hij gestolen en gemoord te hebben, maar verklaart daarop weer, dat hij de nacht van de moord niet uit zijn woning was weg geweest.
| |
| |
Na een hernieuwde toepassing van de scheenschroeven, zegt hij, dat hij alles übels (kwaad) wilt seggen en dat hij haer heeft capot gemaekt en dat hij ook gestolen heeft. Maar daarna verklaart hij weer dit alleen maar te hebben gezegd om te worden losgemaakt. Hij voegde hieraan toe seg maer wat ick seggen sal, ick sal het seggen. Nu eens beweert hij iets van de vermoorde Bernardine te hebben meegenomen, dan weer verklaart hij niets hiervan te weten. Na nieuwe pijniging verklaart hij deselve (Bernardine) vermoord te hebben om den canonick syn geld, 't welck hy egter niet heeft gevonden en geen goed daer uyt het huys te hebben meede genoomen. Ook deze verklaring trekt hij, na te zijn losgemaakt, weer in. Nadat de scheenschroeven opnieuw waren aangedraaid werden zijn bekentenissen uitvoeriger. Hij zegt nu Om negen uuren, dan om elf uuren des avonts in het huys van Bleron gecoomen te syn des avonts voor den begaenen moord en deselve (Bernardine) verworgt te hebben, omdat deselve aen hem 't geld niet wilde overleveren, nadat hij haer met soetigheyt (vriendelijkheid) daertoe had soecken te bewegen, dat deselve aen hem alleenlyk seide, dat 't geld van de canonick op syn camer was en dat sy dit niet wilde doen. Segt dan dat touwtje waermeede deselve verworgt is gecogt te hebben, dan hetselver uyt de sluytmand geregen te hebben. Na steviger aandraaien van de scheenschroeven, verklaart hij hoe het geld uyt het hospitaal vermist, uyt de commode gestolen hebbende, aen Anna
Slimmers gegeven te hebben des morgens in het straetje voor het hospitaal. Maar ook dit herroept hij weer, waarna hij zei, dat Slimmers volgens afspraak tussen 6-7 uur 's avonds in het hospitaal was gekomen, de nacht daar met hem pratend over haer ellendige toestand had doorgebracht, waarna zij met het geld was weggegaan. Betreffende de moord zei hij nog Nae de moord op Bernardine nae maendag vertoeft te hebben op des canonicks caemer, dinsdagsmorgens uyt de venster sig gelaeten heeft met een gordyn en verder nae die meyd verworgt te hebben aen deselve twee steecken te hebben toegebragt en alleen te syn geweest. Na te zijn losgemaakt verklaarde hij echter, dit alles maar te hebben gezegd om een einde aan de pijniging te maken.
| |
| |
Daar men zo niet verder bleek te komen werd besloten de estrapade (wipgalg) toe te passen. Ludwig werd met een, aan de op de rug gebonden handen bevestigde touw die over een katrol liep, omhoog getrokken. Daarna liet men hem met een schok naar beneden vallen. Na zo gedurende vijf of zes minuten te hebben gehangen viel hij flauw. Hij werd weer tot bewustzijn gebracht, waarna de estrapade opnieuw werd toegepast. Dit herhaalde zich meerdere malen zonder dat men Ludwig tot een blijvende bekentenis kon brengen.
Op 17 maart werd hij weer onder toepassing van de scheenschroeven verhoord. Hij beweerde, dat men Slimmers maar eens op deze wijze moest verhoren, dan zou de waarheid wel aan het licht komen. Hij zei ook, dat hij alle op de pijnbank afgelegde bekentenissen zou blijven herroepen.
Verder is over deze zaak bij de gerechtsstukken niets te vinden. Waarschijnlijk heeft men hem bij gebrek aan een vrijwillige bekentenis, evenals Anna Slimmers moeten laten lopen. Zij zullen wel uit de stad gewezen zijn. De door Ludwig op de pijnbank afgelegde verklaringen bevatten zoveel details, die alleen aan hem bekend konden zijn, dat het vrijwel zeker is, dat hij de moord heeft gepleegd. Maar daar hij deze bekentenissen niet vrijwillig wilde herhalen, kon hij, volgens de toenmalige wetten niet worden veroordeeld.
Men had toen helaas nog geen Kojak, Columbo, Maigret, Derrick of andere superspeurders om dit zaakje even tot klaarheid te brengen!
|
|