tuigd, dat hij dit ook nu niet zou kunnen doen. Zij vroegen sluiting van zijn winkel en herkeuring van de in beslag genomen stukken.
Bovengenoemd request werd op 24 maart 1783 voor nader onderzoek verwezen naar het laaggerecht. Dit onderzoek schijnt wel erg lang te hebben geduurd, want eerst op 24 februari 1786 werd hierover rapport uitgebracht. Wij komen hierop nader terug.
Intussen had ook Van Gendt niet stil gezeten. Op 15 december 1783 diende hij een request bij de magistraat in, waarin hij protesteerde tegen het door de Luikse meester Houdoucq in zijn jaarafrekening opnemen van een bedrag van 900 gulden, inzake de kosten van de tegen hem gevoerde procedure. Dergelijke kosten mochten volgens hem alleen uit de kas van het ambacht worden betaald indien het gehele ambacht en de burgemeesters en gezworenen hiertoe toestemming hadden verleend, hetgeen in dat geval niet was gebeurd.
Hij vroeg dit bedrag uit de afrekening te royeren en de schuldigen te straffen.
Op 14 februari 1786 wendde Van Gendt zich met een request tot de raad. In verband met de verwijzing naar het laaggerecht in saecke, die hij suppl. heeft moeten uitstaen tegen sommige quaedwillige en syn verderff soeckende lieden syner ambagte verzet hij er zich tegen, dat de oudburgemeester Olieslagers, die hij als zijn doodsvijand beschouwt, als rechter in genoemd gerecht zitting neemt. Hij had vernomen, dat men hem bij genoemde heer zo zwart had gemaakt, dat hij bij wijze van spreken, reeds door hem veroordeeld was. Hij zegt niet te twijfelen aan zijn rechtvaardigheid, maar vreest toch, dat hij door anderen zo tegen hem was ingenomen, dat dit voor hem nadelig zou zijn. Hij verzocht daarom de heer Olieslagers zich als rechter te willen absenteren.
Van hun kant maakten de aanklagers van Van Gendt bezwaar tegen het zitting nemen door de Brabantse vice-hoogschout in genoemd gerecht, omdat diens zoon P. van Slijpe als advocaat voor Van Gendt optrad.
In zijn memorie van 13 februari 1786 reageerde de vicehoogschout hierop met de medeling, dat ofschoon hij de verdachtmaking, dat hij als rechter niet onpartijdig zou zijn,