Claessens verklaarde dat De Raymond, toen hij op de dag vóór zijn dood bij hem in het koffiehuis was, hij aen desselfs verwilderde oogen en ongemeene manier van doen bemerkte dat iets aen syn verstand moeste haaperen.
W.A. Bachiene, professor astronomie en geographie en predikant van de Nederduitse Gemeente te Maastricht, verklaarde dat De Raymond op woensdag 8 november tegen 3 uur bij hem kwam. Hij maakte een zeer verwarde indruk. Zijn verwilderde oogen, ongemeene gesten en geduurige draeyingen van syn geheele lichaem verwekten de indruk dat er iets met zijn verstand niet in orde was. Zijn bezoeker vroeg hem of hij Frans verstond. Toen hij antwoordde dat dit niet het geval was, haalde de ander een papier uit zijn zak en bleef daarmede zonder een woord te zeggen daar staan. Bachiene verwees hem naar professor Roux, predikant van de Waalse Gemeente waarop zijn bezoeker in ‘Hoog-duits’ antwoordde Ick ben daer geweest, aber hij was nich te houys. Hij adviseerde hem het nog maar eens te proberen, maar de ander bleef daar maar staan, steeds de zelfde woorden herhalend. Daar de predikant de avonddienst moest verzorgen verzocht hij zijn bezoeker hem te excuseren wanneer hij oock eyndelijck naer (na) eene ongemene buygingen vertrocken is.
Het blijkt dat deze en andere getuigenverklaringen het Luikse Hooggerecht hebben bewogen de beslaglegging op de goederen van de overledene op te heffen.
De inventarislijsten van de te Maastricht aanwezige goederen vermelden o.a. een kist vol muziekstukken, een aantal gouden en zilveren horloges, zilveren tafelserviesstukken, lepels, enz. gouden munten, diverse juwelen, als ringen, manchetknopen, tabaksdozen van goud of zilver, sommige versierd met edelstenen, een fluit in foedraal, zeer veel bovenen onderkleding en een aantal papieren, waaronder zijn eigenhandig in de Franse taal geschreven laatste wil, waarvan de vertaling luidt: In naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest. Ik heb overdacht dat het aardse leven vergankelijk is en niets duurzamer is als het eeuwige leven. Om deze reden heb ik deze laatste wil gemaakt en Marie Louise Brouck, mijn dienstbode, als mijn universele erfgename be-