| |
Nachtleven in de 18e eeuw
Opvallend veel akten van de beide hooggerechten te Maastricht hadden, vooral in de 18e eeuw, betrekking op stafzaken betreffende prostitutie en bordeelhouderij. Dit kwam waarschijnlijk door het grote aantal hier in garnizoen liggende militairen. De soldaten zochten hun vertier in de talrijke kroegen, waarvan sommige met vrouwelijke serveersters, verkapte bordelen waren.
De heren officieren zochten hun ontspanning in het theater of in een der koffiehuizen, waar binnen- en buitenlandse kranten ter lezing lagen. Maar er waren ook voor hen gelegenheden waar zij de avond en de nacht in vrouwelijk gezelschap konden doorbrengen.
Een uitvoerige beschrijving van een dergelijke gelegenheid
| |
| |
en van de wijze waarop niet alleen de officieren, maar ook notabelen en burgers zich daar amuseerden vinden wij in een vijftal akten van een in de jaren 1780/1781 gevoerd strafproces tegen een ‘aubergiste’ (herbergierster) uit het toenmalige ‘Lanternestraetje’.
Op 12 september diende de Luikse Officier van Justitie G. Somya bij het Luikse hooggerecht een klacht in tegen de uit Eupen afkomstige Marie Margaretha Daemen, zich noemend ‘weduwe’ van Dionisius Vangangelt (in werkelijkheid had haar man haar verlaten), in de wandeling genoemd ‘Matantje.’ Klager zegt dat genoemde vrouw ‘thans wonende in 't Lanternestraetje, een snood en goddeloos leven voert en, openlijck gesprooken, een hoerenhuys ophoud tot grote verergernisse der goede, en tot verleydinge en verderf van veele jonkheyd.’ Hij vraagt maatregelen om ‘alsulks vuyl en helsch nest, indien hetselve inderdaad existeert, uyt te royen.’
Op 5 september werden beklaagde, haar dochter Marie en een daar aanwezige Anna Tulleners gearresteerd. Op de inventaris van hun woning in het Lantaarnstraatje werd beslag gelegd. De daar aanwezige etenswaren als eenden, kuikens, boter, kaas enz. werden op bevel van het gerecht in het openbaar op de markt verkocht. De opbrengst moest aan de griffie worden afgedragen.
Nadat gebleken was dat Maria Vangangelt en Anna Tulleners van Brabantse geboorte waren, werden zij overgeleverd aan het Brabantse hooggerecht. Laatstgenoemde werd, daar niets tegen haar kon worden ingebracht de daaropvolgend dag in vrijheid gesteld. Marie Vangangelt legde bij haar verhoor tegenstrijdige verklaringen af. Zij werd, daar niets belastend tegen haar kon worden ingebracht, op 25 september in vrijheid gesteld. Beide vrouwen moesten wel de detentiekosten betalen.
De aanklager trachtte aan de hand van tal van getuigenverklaringen voor het Luikse hooggerecht te bewijzen, dat Margaretha Vangangelt ‘eene infame hoerenweerdinne en haar huys een befaamd hoerenhuys was, tot groot scandaal en verergernisse van de geheele stad, tot verleydinge der jonkheyd en verderf van getrouwde vrouwen.’
| |
| |
De griffier zal de vaak in onverbloemde bewoordingen en met soms scabreuze details afgelegde getuigenverklaringen wel eens met rode oortjes hebben neergepend. Een aantal dezer getuigen waren toenmalige of gewezen buren van beklaagde. Men krijgt wel de indruk, dat de verklaringen van sommige getuigen waren ingegeven door naijver en jalouzie. De weduwe Vangangelt had een klein huisje in het Lantaarnstraatje een paar jaren geleden geruild voor een daarnaast gelegen groter pand. Uit een bij de stukken gevonden huurovereenkomst blijkt zij op 24 juli 1776 het derde huis in genoemd straatje te hebben gehuurd voor 12 rijksdaalders per jaar. Bovengenoemde huizen, waartussen tuinen lagen zijn reeds lang verdwenen.
Een der voornaamste getuigen, was een buurman van beklaagde, de 64 jarige ‘wijnroyer’ Charles Bauduin, die vanuit zijn tuin door een raam van het huis van zijn buurvrouw kon horen en zien wat zich daar afspeelde. Zijn belangstelling voor dit raam schijnt door zijn buurvrouw niet erg op prijs te zijn gesteld. Zij had zelfs gedreigd, dat zij hem ‘armen en beenen soude doen in stucken slaen als hij zijn mond niet sou houden over hetgeen hij daer had gesien.’
Bauduin vertelde te hebben gezien hoe in het bijzijn van beklaagde derzelve dogter en andere vrouwspersoonen zig door verscheyde manspersoonen onder de rokken onbetamelyck lieten aanraeken. Een andermaal had hij daar een ledikant horen kraken en gezien hoe een officier van het ledikant afsprong en naer (na) hem een vrouwspersoon. Hij hoorde hoe beklaagde die al lachende en klatsende in de handen van het voorhuys inquam al geluckwensende zeyde - daer kan een fles wijn van af, dat is zeekey eenen jongen zoon! Hij hoorde de vrouw, die op de schoot van de officier zat op angstige toon uitroepen Wat zal mijnen man zeggen en mijn kind sal wel krijten.
Andere buren verklaarden dat zij verschillende gehuwde vrouwen 's avonds met een over het hoofd geslagen doek of rok het huis van beklaagde zagen binnensluipen. Een van haar was de vrouw van de schoenmaker Moers. Wanneer zij onbemerkt bedoeld huis wilde binnen gaan riepen de aan de
| |
| |
deur van hun huis zittende buren haar al van verre op spottende wijze luid een ‘goedenavond’ toe. Getuige Henricus Cornelissen vertelde, dat de in het huis van beklaagde werkzame dienstmeid Philippine eens tegen hem had gezegd, dat zij met de kennisse van beclaegde, d'eerste reyze door gewelt is worden gebruyckt en misbruyckt door vier manspersoonen op een mael. Toen zij zich hierover bij haar werkgeefster beklaagde, antwoordde deze Dou sayel, waarum geiste neet eweg. Zij beweerde ook dat beklaagde het hiervoor van de mannen gekregen geld in haar eigen zak had gestoken.
De buurman Reinier Cox verklaarde, dat hij zich op een avond naar het huis van beklaagde had begeven om daar, zoals hij zegt zijn licht te ontsteeken. Toen hij de keuken binnenkwam hoorde hij achter de gordijnen van het daar staande bed iets bewegen. Toen hij een blik achter dit gordijn wierp, zag hij daar de dochter van de beklaagde met een officier liggen. Beklaagde, die op dat ogenblik de keuken binnenkwam trok hem van het bed weg, terwijl ze lachend tegen hem zei Loup gek wat souste daer zien?
Uit de beschrijving van de justitiebeambten, die direct na haar arrestatie een onderzoek in haar huis instelden en uit de 9 foliovellen vullende beschrijving van de in beslag genomen inventaris blijkt het thuis tamelijk weelderig te zijn ingericht.
Aangeklaagde verklaarde voor het gerecht, dat zij de kost verdiende met heeren te spijsen en wijn te schenken, alsmeede heeren, die dronken tot haer gekoomen waeren, dikwijls thee en koffie hebbe geschonken. Zij had ook af en toe wel een eens een partie de danse gegeven.
Uit een gevonden kwitantie blijkt dat zij aangesloten was bij het cremersambacht, waarvoor zij per halfjaar 28 gulden betaalde.
Op de in het huis van Margaretha Vangangelt gehouden parties de danse speelden van 9 uur 's avonds tot soms 3 uur in de morgen, Joannes Keller, muzikant van de St. Servaaskerk, met zijn zoontje, zijn broer Andreas met diens kleinzoon en de harpist Frère. Zij werden door de officieren betaald.
| |
| |
De weduwe Vangangelt schijnt voor haar gasten voortreffelijke maaltijden te hebben klaargemaakt. Bij de beslaglegging vond men in haar kelder onder andere 8 kuikens, 7 eenden, 3 duiven, veel kaas en boter en enige vaten bier en wijn. Tot haar gasten behoorden onder meer luitenant Montaigne, de adjudanten Rutten en Brender van het regiment Nassau, de kapiteins Bovy en Sturler, luitenant Sombal van het regiment Oranje-Vriesland en enige officieren van de Zwitsers.
Een geregelde bezoeker was luitenant Pontier, die de vader was van een clandestien te Luik geboren zoontje van Marie Vangangelt. Er kwamen daar ook verschillende notabelen en burgers, zoals de notaris C. Otzeling, de advocaat Jean Jacobs, de wijnhandelaar Jansen uit de Nieuwstraat, de jonge boekdrukker Landtmeter en de verver Delgeur. Ook de vrijmetselaars schijnen daar 's avonds wel eens een kopje thee zijn gaan drinken.
De apotheker Pieter Paters uit de Spilstraat vertelde voor het gerecht, dat hij uit nieuwsgierigheid eens tesamen met procureur Smeets, luitenant Van der Maesen van het regiment Hessen-Kassel en de Brabantse gerechtsbode Ryck Meylinck bij Vangangelt een kijkje was gaan nemen. Zij hadden daar koffie gedronken. Hij had gezien hoe vier officieren, waaronder baron van Heilman van het regiment dragonders van Hessen-Kassel in het bijzijn van beklaagde een vrouwspersoon, bekend als Proper Trineke op een bed hadden gegooid en haar op onbetamelijke wijze befoemeld en betast hadden.
Als men verneemt wie op de soupers van de officieren als tafeldames mee aanzaten, vraagt men zich wel eens af waarover daar werd geconverseerd. Zoals uit de gerechtsstukken blijkt, waren deze ‘dames’ meer bekwaam in, wat men daarin als vleeselijcke conversatie omschrijft!
In het huis van beklaagde verkeerden vrouwen als Proper Trineke, ook wel genoemd Hoere-Trijntje, de min Cornelia uit de Ark van Noé in de Witmakersstraat, de meid Johanna uit De Keyzer in de Batterijstraat, de 18-jarige dochter van Meyke, een strijkster wonend in de Prins van Luyk op de Moesmarkt, Mevrouke, dochter van het appelenvrouwtje,
| |
| |
de wasvrouw Anna Barte, uit de Batterijstraat, Maria Bresseler uit de Tafelstraat, Stine die enige tijd later haar kind in de Jeker verdronk, Libeke Magny, dochter van de molenaar aan de Pieterstraat, de meid Maria Gilisen, die daar was weggelopen, nadat zij door vier officieren was aangerand, de 21-jarige Gertruid uit Eupen, wonend in de Oranjeboom in de Grote Staat, de strijkster Anna Tulleners, die zoals wij zagen mede was gearresteerd, maar een dag later in vrijheid werd gesteld, de vrouw van de schoenmaker Moers, de dienstmeid Philippine, enz.
Getuigen hadden gezien hoe enige van deze vrouwen op weg naar genoemd huis in lompen waren gehuld, maar daar proper in 't wit werden gekleed. Bij het verlaten van het huis droegen zij weer hun oude plunje.
Bij het verhoor van moeder en dochter Vangangelt toonden de heren van het gerecht een opmerkelijke belangstelling voor de bij de visitatie in het huis gevonden bedden. Beklaagde verklaarde desgevraagd, dat zij en haar dochter sliepen in het ledikant in de keuken. Haar zoon sliep in het bed in het kleine bovenkamertje. Het veldbedje uit de grote kamer boven, was gebruikt door de dienstmeid, die enige weken geleden was vertrokken. Het bed dat de heren het meest scheen te interesseren was dat in het kleine cabinetje, vooral door het in het midden hiervan liggend extra kussen en de in de lakens voorkomende schoensmeervlekken. Beklaagde verklaarde, dat dit bed diende als cieraad, om in cas (geval) haar eenige vrinden quaamen besoeken, aldaar te rusten. Het extra kussen lag daar omdat de matras wat te hard was om alleen daarop te leggen. Betreffende de vlekken zei beklaagde dat somwijlen wel eenige officieren, vol bedronken sig daarop met hunne schoenen geworpen hadden.
Intussen werd de nog steeds in arrest zittende beklaagde herhaalde malen verhoord en met de getuigen, waaronder ook haar zoon en haar dochter geconfronteerd. De door laatstgenoemden en de schoonmoeder van beklaagde Petronnella Kicken, weduwe van Damisan Vangangelt ingediende requesten, waarin zij vroegen de beklaagde na betaling der gerechtskosten, onder borgtocht vrij te laten, waarna zij naar een andere plaats zou vertrekken, werden afgewezen.
| |
| |
Op 18 september 1780 wendde de zoon van beklaagde zich via procureur C. Otzeling opnieuw tot het gerecht met een request, waarin hij vraagt waarom het nodig was geweest
sijn moeder op klaeren dag en op die wijse volgens welke de grootste booswigten en vagebonden behandeld worden, voor het oog van de geheele wereld, niet alleen in detentie te doen brengen, maar teffens ook alle hare mobilaire, huysraed en provisie tot hare professie als aubergiste specterende (dienende) in sekerheyd te stellen.
Hij beschouwde haar als een onschuldig slachtoffer van wangunstige lieden. Zij was afkomstig uit een zeer brave familie en zij oefende de geoorloofde professie als aubergiste uit tot gerief van ordentelijke heeren, zoo van de politycque (overheids) als insonderheyd van de militaire stand, met aan dezelve spijse en dranck, des requireert wordende, te accomodeeren en te verschaffen. Hij vroeg haar ontslag uit detentie onder borgtocht, opdat zij zich vrijelijk zou kunnen verdedigen. De openbare aanklager verzette zich, gezien volgens getuigen afgrijselijke euveldaden 's nachts in een kleyn besloten huysje van de vrouw Vangangelt geplogen moeten zijn geweest, tegen de vrijlating van beklaagde.
Op 30 december 1780 werd haar, naar aanleiding van een request van haar dochter Marie-Marguerite, door de prins-bisschop van Luik, Francois, Charles, graaf de Velbruck gratie verleend. Zij moest wel gedurende een jaar op eigen kosten in een verbeteringshuis doorbrengen. De in beslag genomen inventaris moest worden vrij gegeven opdat uit de verkoop hiervan de detentie en andere kosten konden worden betaald. Dit gebeurde op 17 januari 1781.
Beklaagde werd echter eerst op 25 juli aan de heren Guillaume Daems en Nicolaas Nypels, die zich voor haar garant hadden gesteld, overgeleverd. Zij werd vrijgelaten na de voorlezing van de bisschoppelijke gratie verlening mitsgaeders naar verscheyde ernstige vermaeninge ter beternisse van haer vorig ongebonden leeven aen dezelve wel besonderlijk voorgehouden, dat sij voortaen binnen dese stad niet meer mocht coomen op poene als bij hooggemelde brieven van gratie.
De gerechtskosten bedroegen volgens een bij de stukken
| |
| |
aanwezige gespecificeerde opgave totaal 1394 gulden en 19 stuivers.
|
|