De kus van de ijzeren maagd
(1980)–Jef Leunissen– Auteursrechtelijk beschermdEn andere merkwaardige, historische en scandaleuse geschiedenissen uit vroeger eeuwen
[pagina 97]
| |
no Colenz, principali agenti di Cartoccio, che' furono condamnati alla ruota nella sudetta città a' 27 Luglio 1724 e d'Andrana Vander Bellen, detta La bella ladra Fiamenga, ritirastasi in parigi nel pio luogo detto ‘Aux Magdelonetes’ wordt het misdadige en avontuurlijke leven beschreven van twee voormalige luitenants van Cartouche, die later in Maastricht werden terechtgesteld en van de mooie Vlaamse Adriana, die haar leven berouwvol in een Parijs klooster zou beëindigen.
Cartouche.
Op het titelblad van genoemd werkje wordt vermeld, dat het uit het Nederlands was vertaald. Wij hebben echter de Nederlandse uitgave tot op heden niet kunnen opsporen. Alvorens nader in te gaan op de geschiedenis van bovengenoemde misdadigers, willen wij eerst iets vertellen over de beruchte Cartouche en zijn bende. Cartouche genoot reeds | |
[pagina 98]
| |
tijdens zijn leven grote populariteit, die aanleiding gaf tot min of meer geromantiseerde levensbeschrijvingen, gedichten en toneelstukken. Op 8 januari 1977 zagen wij op de Nederlandse televisie nog eens de uit 1962 daterende film ‘Cartouche’ met in de titelrol Jean-Paul Belmondo. Deze film heeft overigens geen historische waarde. Cartouche moet ook in Maastricht een zekere populariteit hebben genoten. Oudere Maastrichtenaren zullen hun moeder, als de kinderen wat al te luidruchtig waren, weleens hebben horen uitroepen: Wèlt geer wel ins oetsjeije, 't liek hey wel 'n bende vaan Kartósj!. Onderstaande gegevens ontlenen wij o.a. aan een in 1722 in Den Haag gedrukte Histoire de la vie et du proces de Louis-Dominique Cartouche et de plusieurs de ses complices. Cartouche werd in 1693 te Parijs geboren. Zijn vader was een eerzame kuiper. Volgens sommige biografen genoot Cartouche geen enkele vorm van onderwijs en kon hij lezen noch schrijven. Andere biografieën vermelden weer, dat hij het college van de Jezuieten te Parijs had bezocht, waar hij bevriend was geraakt met enige rijkeluis zoontjes. Nadat hij bij een van hen thuis een beurs met 100 daalders had gestolen vluchtte hij uit Parijs. Hij was toen elf jaar oud. Hij viel in handen van een troep zigeuners, die zich van hem en het geld meester maakten. Zij leerden hem niet alleen het stelen en zakkenrollen, maar ook hoe hij het gestolene aan de man moest brengen. Na drie jaren lieten de zigeuners hem, toen hij wegens een ernstige ziekte in een hospitaal te Rouen was opgenomen, in de steek. Hij keerde naar Parijs terug in het ouderlijk huis. Een tijd lang werkte hij ijverig bij zijn vader. Daarna trad hij als lakei in dienst bij de markies de Saint-Abre. Om in de gunst te komen bij een naaistertje, waarop hij verliefd werd, pleegde hij een aantal diefstallen waarvan zelfs zijn vader het slachtoffer werd. Profiterende van de bij de zigeuners genoten lessen ontwikkelde hij zich tot een bekwaam zakkenroller. Door handige trucs bij het kaartspel wist hij argeloze provincialen en losbandige rijkeluis' zoontjes grote sommen geld af te troggelen. Hij leefde op grote voet in een deftig huis in de rue St. André. Hij hield er twee | |
[pagina 99]
| |
in livrei geklede lakeien op na. Door een van hen bestolen en door de ander aan de politie verraden, moest hij dit leventje opgeven. Hij werd ronselaar voor het leger, maar ondertekende in een dronken bui zijn eigen indiensttreding. Na het einde van de oorlog met Spanje moest hij met vele anderen de dienst verlaten. Op vierentwintigjarige leeftijd ontpopte Cartouche zich als een bekwaam leider van een bende bestaande uit een tweehonderdtal voormalige soldaten. Deze bende was op militaire basis georganiseerd en bestond uit verschillende door luitenants geleide groepen. Er heerste een strenge discipline. Alle leden moesten een eed van wederzijdse bijstand afleggen. De gehele organisatie bestond op een gegeven moment uit meer dan 2000 personen. Cartouche had medeplichtigen onder het personeel van rijke en adellijke families en zelfs bij de politie. Hij had door het hele land relais in herbergen en hotels. Een groot aantal helers verzorgden de verkoop van de gestolen goederen. Hiertoe behoorde zelfs de juwelier van de koning, die de gestolen juwelen onherkenbaar maakte. Ieder bendelid werd ingezet aan het werk, waarvoor hij het meest geschikt was. Sommigen waren bekwame zakkenrollers, anderen hielden zich bezig met overvallen of inbraken. Buiten de stad Parijs werden geregeld dilligences overvallen. Verraders werden meestal door Cartouche zelf op gruwelijke wijze om het leven gebracht. De speciale tegen de bende ingezette politiebrigades boekten vrijwel geen succes. Waarschijnlijk werd Cartouche door tot de politie behorende bendeleden bijtijds van eventuele politionele acties op de hoogte gesteld. Toch werd Cartouche eenmaal gevangen genomen en opgesloten in de Parijse gevangenis For-L'Evêque, maar wist hieruit na een aantal bewakers te hebben gedood te ontsnappen. Een mislukte overval op het Hotel Desmarets op 11 juni 1721 betekende een ommekeer in zijn tot nu toe succesvol optreden. Hij was door een bendelid met name Ratichon verraden, maar wist door een schoorsteen te ontsnappen. Verschillende van zijn medeplichtigen werden gedood of ge- | |
[pagina 100]
| |
vangen genomen. Een aantal van zijn luitenants liet hem in de steek. Cartouche begon zijn zelfverzekerheid te verliezen. Op 14 oktober 1721 werd hij door het verraad van een van zijn bendeleden in de herberg ‘Au Pistolet’ opnieuw gevangen genomen. Hij werd opgesloten in het ‘Grand-Châtelet’, vanwaar hij op 31 oktober werd overgebracht naar de Conciergerie. In de daarop volgende weken werd een groot aantal bendeleden gevangen genomen. De streng
Gevangenneming Cartouche.
| |
[pagina 101]
| |
bewaakte, zwaar geketende Cartouche scheen zijn goede humeur niet te hebben verloren. Hij bracht de dag door met het zingen van meestal scabreuze liedjes. Nieuwsgierige dames uit de grote wereld, zoals de hertogin de Boufflers kwamen hem in zijn cel bezoeken. In het Théatre Français te Parijs voerde men een ‘Cartouche ou les voleurs’ op, waarvoor hij aan de acteurs zelf gegevens verschafte. Cartouche was het gesprek van de dag. Snuifdozen, poederdozen, waaiers e.d. waarop een afbeelding van hem voorkwam werden grif verkocht. Het proces tegen hem werd geleid door Arnauld de Bouex, wiens vader door de bende van Cartouche nabij Bordeaux was vermoord. Cartouche bleef zelfs op de pijnbank alle schuld ontkennen. Hij verried geen van zijn ‘complices.’ Hij werd tenslotte veroordeeld tot elf slagen met de roede, waarna hij levend zou worden geradbraakt. De terechtstelling had plaats op 27 november op de Place de Grève, waar zich een enorme menigte verzameld had. Alle ramen die uitzicht gaven op het plein, waren tegen hoge prijzen aan nieuwsgierigen verhuurd. Op het gezicht van het schavot zei Cartouche: Voila un vilain aspect. Hij verklaarde, dat hij alsnog wilde bekennen en biechten. Hij werd teruggevoerd naar de gerechtszaal, waar hij zijn misdaden bekende en de namen van vele van zijn medeplichtigen, door wie hij zich in de steek gelaten voelde, bekend maakte. Hieronder bevonden zich verschillende personen uit hogere kringen, waarvan een aantal zich door een vlucht naar het buitenland in veiligheid stelden. In de daaropvolgende maanden werden 366 bendeleden veroordeeld. Eerst tegen de avond werd Cartouche teruggebracht naar de Palace de Grève, waar nog steeds een enorm aantal toeschouwers, die de tijd met eten en drinken hadden doorgebracht met ongeduld op de terechtstelling wachtten. Na te zijn gegeseld en geradbraakt werd de zieltogende Cartouche, op aandringen van zijn biechtvader, met een om zijn hals tussen de planken van het schavot afhangend touw, door een soldaat vanonder het schavot gewurgd, zonder dat dit door de omstanders werd bemerkt. De helper van de beul stelde het lijk bij zich thuis ten toon. | |
[pagina 102]
| |
Hiervoor was een enorme toeloop. Daarna werd het stoffelijk overschot voor anatomische studies aan de chirurgen van St. Côme overgegeven. Kort na de dood van Cartouche voerde het Théatre Italien de komedies Cartouche en Arlequin voleur op. Veel succes had de publicatie van het gedicht van Granval Le vice puni, ou Cartouche. Tijdgenoten beschrijven Cartouche als een klein mager mannetje met een klein hoofd en een uitdrukkingsloos gezicht. Hij was oergezond en enorm sterk. Na de dood van Cartouche weken twee van zijn vroegere luitenants uit naar de Zuidelijke Nederlanden. In de voornoemde Storia della vita wordt de misdadige levensloop van genoemde bendeleden uitvoerig beschreven. Hun doldrieste daden, vaak gepaard gaande met gruwelijke moordpartijen, grenzen aan het ongelofelijke. Peter Vanden Ech was de zoon van een chirurg. Op zeventienjarige leeftijd verliet hij heimelijk de ouderlijke woning. Hij begaf zich naar Parijs, waar hij terecht kwam bij een bende dieven en zakkenrollers. Hij nam aan hun activiteiten deel, totdat hij bij het stelen van een gouden horloge werd betrapt. Hij wist per schip naar Bordeaux te ontkomen. Met zijn vlotte praatjes en zijn handigheid bij het kaartspelen wist hij argeloze mensen grote sommen geld af te troggelen. In Bordeaux maakte hij kennis met de knappe Adriana Vander Bellen, die daar zo als wij verder zullen zien door haar man Valentijn Colenz zonder middelen van bestaan in de steek was gelaten. Hij vond in haar een handige en onscrupuleuze medewerkster. Hij pleegde met haar op succesvolle wijze een aantal oplichterijen. Op weg naar Ostende vermoordden zij op zekere nacht in de herberg waar zij overnachtten, twee rijke Portugese kooplieden en maakten zich daarbij van een aanzienlijke som geld meester. Nadat zij een flink bedrag bijelkaar gestolen hadden, huurden zij in Parijs een luxueuze woning. Zij hielden er een rijtuig en een aantal in livrei geklede lakeien op na. Maar al spoedig hadden zij door hun verkwistende levenswijze hun geld erdoor gejaagd. Zij kwamen terecht bij de bende van Cartouche, die door het optre- | |
[pagina 103]
| |
den van Vanden Ech zeer beïndrukt was. Hij gaf hem de leiding van het in de Languedeoc opererende deel van zijn bende. Korte tijd daarna kwam ook de echtgenoot van Adriana bij de bende terecht. Valentijn Colenz was de zoon van een bankier uit Rijssel. Reeds op jeugdige leeftijd was hij een verwoed gokker. Het hiervoor benodigde geld verschafte hij zich door de verkoop van zijn schoolboeken. Hij bestal zelfs zijn vader. Toen deze hem hiervoor wilde bestraffen sloeg Valentijn zijn vader met een ijzeren staaf neer en vluchtte naar Parijs. Daar moest de toen veertienjarige knaap de kost met bedelen verdienen. Nadat maarschalk De Villers hem als lakei in dienst had genomen, wist hij door zijn dienstbetoon en zijn beschaafd optreden diens vertrouwen te winnen, waarvan hij prompt misbruik maakte. Om in de gunst te komen bij de knappe dochter van een wasvrouw, stal hij uit de garderobe van de echtgenote van de maarschalk een aantal kostbare japonnen. Toen hij ontdekte dat het meisje een verhouding had met een andere man, bracht hij deze op koelbloedige wijze om het leven. Hij werd hiervoor veroordeeld tot de galeien, die toen onder bevel stonden van graaf De Vincennes. De Graaf die met de ouders van Valentijn bevriend was, had medelijden met de knaap. Hij wist de straf omgezet te krijgen in levenslange verbanning. Toen Valentijn enige tijd later door het overlijden van zijn vader in het bezit kwam van een rijke erfenis, wist zijn moeder te bewerkstelligen, dat hij in huwelijk trad met de veertienjarige, buitengewoon mooie Adriana Vander Bellen, dochter van een rijke zakenman uit Valenciennes. Het jonge echtpaar vertrok naar Parijs. In twee jaar tijd jaagden zij door hun weelderige en losbandige levenswijze niet alleen de vaderlijke erfenis erdoor, maar staken zij zich bovendien diep in schulden. Uit angst door de schuldeisers te worden gegijseld, vluchtte Colenz naar Rijssel. Hij liet zijn jonge vrouw zonder middelen te Parijs achter. Adriana was echter geenszins van plan haar luxe leventje op te geven. Zij wist rijke vereerders grote sommen geld af te troggelen. In een duel doodde een van haar aanbidders, een Duitse graaf, zijn mededinger, een Vlaamse markies. De graaf werd | |
[pagina 104]
| |
gevangen genomen en Adriana werd uit de stad verbannen. In Brussel werd zij door een rijke weduwnaar als huishoudster in huis genomen. Zij verleidde zijn jongste zoon, die de zaak van zijn vader beheerde, om met medeneming van een grote som geld met haar naar Amsterdam te vluchten. De zoon wilde hier een zaak beginnen, maar Adriana had andere plannen. Zij vermoordde de jonge man, maakte zich van het geld meester en vetrok naar Ostende. Hier leefde zij onder valse naam op grote voet in het duurste hotel. Door haar avontuurtjes met daar verblijvende rijke vreemdelingen vergaarde zij een flinke som geld. Op haar beurt werd zij op weg naar Bordeaux door een van haar vriendjes bestolen. Zoals wij zagen ontmoette zij in deze stad Peter Vanden Ech. Valentijn Colenz was intussen een van de naaste medewerkers van Cartouche geworden. Hij opereerde onder andere in Lyon en omgeving. Hier speelde hij het klaar om onder het mom van een vrome kluizenaar in zijn kluis onderkomen te verschaffen aan de leden van zijn bende. Een andermaal dreef hij in Parijs een antiquairszaak, waarin rijke bezoekers op geheimzinnige wijze verdwenen. Later vond men in een put achter de woning hun lijken! Na de dood van Cartouche stelden Colenz en Vanden Ech zich door hun vlucht naar de Nederlanden in veiligheid. Adriana, die het avontuurlijke en gevaarlijke leven zat was, had haar echtgenoot heimelijk verlaten. Zij zocht haar toevlucht in het Parijse klooster Aux Magdalonnettes, waar zij volgens het voornoemde Venetiaanse boekje in 1721 een voorbeeldig leven leidde. Op hun weg naar Den Haag pleegden Colenz en Vanden Ech een inbraak in een kerk te Halle. Hierbij brachten zij een pater, die toevallig de kerk binnenkwam op gruwelijke wijze om het leven. In Den Haag leidden zij onder valse namen gedurende een paar jaren een rustig leven, als handelaars in linnen stoffen. Op zekere dag vernamen zij bij een bezoek aan een rijk koopman, met wie zij bevriend waren geraakt, dat deze met het oog op de betaling van een paar wissels een grote som geld in huis had. Zij vermoordden de man en maakten zich met het geld uit de voeten. Bij het verlaten van | |
[pagina 105]
| |
de woning ontmoetten zij de knecht van de vermoorde, die op weg naar zijn heer was. Na de ontdekking van het gebeurde sloeg hij direct alarm, maar de moordenaars hadden de stad inmiddels verlaten. Zij wilden naar Maastricht gaan. In een herberg bij de voorlaatste pleisterlaats voor deze stad, ontmoetten zij een koerier uit Den Haag. In de loop van het gesprek vernamen zij, dat hij op weg naar Maastricht was met een bevel tot opsporing en aanhouding van twee mannen, die in Den Haag een moord hadden gepleegd. Na hun vertrek uit de herberg, doodden zij de man op een stil plekje en maakten zich van zijn papieren meester. In de herberg bij de laatste halte vóór Maastricht, viel de herbergier het vreemde gedrag van de mannen op. Bovendien bemerkte hij dat hun kleren vol bloedvlekken zaten. Daar hij vermoedde met een paar misdadigers te doen te hebben zond hij ijlings een bode naar de burgemeester van Maastricht. Deze stuurde direct tien gerechtsboden naar de herberg om de mannen te arresteren. Men kan zich de ontsteltenis van beide bandieten, voorstellen toen de gerechtsdienaren plotseling het lokaal binnenstormden en zich van hen meester maakten. Zij werden in een gesloten rijtuig naar Maastricht gebracht. Bij hun verhoor door de schout gaven zij valse namen op. Men had er toen nog geen idee van, met welke gevaarlijke misdadigers men te doen had. Maar de secretaris van de gouverneur herinnerde zich een brief die men destijds van de landvoogd markies de Prié na het gebeurde te Halle had ontvangen. Hij zond direct een bode naar Brussel met een verzoek om meer gegevens betreffende de daders. Intussen was uit Den Haag een nieuwe koerier gekomen met een exacte copie van het schrijven, dat men in het bezit van de gevangenen had gevonden. Ofschoon de twee mannen hardnekking bleven beweren, dat zij onschuldig waren, werden zij op grond van inmiddels uit Brussel en Den Haag ontvangen inlichtingen veroordeeld om op het schavot met twaalf slagen te worden gegeseld, en daarna levend te worden geradbraakt. Het vonnis werd voltrokken op 27 juli 1724. Valentijn legde voor zijn dood een volledige bekentenis van zijn misdaden af. Hij biechtte en stierf als een berouwvol | |
[pagina 106]
| |
zondaar. Vanden Ech bleef volhouden, dat hij onschuldig was. Hij stierf onder het uiten van vreselijke godslasteringen. |
|