| |
Zwitserse freule vertelt over het Maastrichtse society-leven in de 18e eeuw.
Een levendige beschrijving van de Maastrichtse society in de tweede helft van de 18e eeuw en een rake typering van vele van haar leden geeft ons de Zwitserse freule Sophie van Erlach, geb. van Effingen- von Wildegg in het, op de periode 1760-1785 betrekking hebbende uitreksel uit haar dagboek. Dit werd in 1951 te Zürich gepubliceerd onder de titel: Aus dem Tagebuch des Schlossfräuleins von Wildegg. Zij werd op 16 november 1766 geboren in het kasteel Wildegg. Haar prille jeugd bracht zij door op het buitengoed van haar Hollandse grootmoeder, de op 17 november 1716 te Maastricht geboren Margariet Elisabeth Maria Lemker, weduwe van baron Sigismund vom Graffenried, waarmee zij op 17 augustus 1745 te Maastricht in het huwelijk was getreden.
Daarna verbleef Sophie in verschillende Zwitserse kostscholen. Kort na het overlijden van haar grootmoeder op 19 februari 1781, nam haar vader, die zij tot dan toe nauwelijks had gekend, haar bij zich op het familieslot te Wildegg. Baron von Wildegg was een knappe, temperamentvolle, maar ietwat ijdele edelman. Met een inkomen van 40.000 francs leefde hij als een grand-seigneur. Hij was driemaal gehuwd, maar had daarnaast heel wat amoureuze avontuurtjes.
In 1782 ontving Sophie een uitnodiging van een broer van haar grootmoeder, baron Gaspard Guillaume Charles Lemker de Quade om een tijdje te Maastricht te komen logeren, welke uitnodiging zij gretig aanvaardde. Haar vader, die onderweg verschillende zakenbezoeken wilde afleggen zou haar begeleiden.
Zij maakten de reis in een oude, ietwat gammele reiskoets, alleen vergezeld door de dienaar Jacob. Het reizen in een dergelijk voertuig, dat op de vaak erg hobbelige straatwegen van Europa soms door zijn assen dreigde te zakken, was niet bepaald een pretje. Hierbij kwam nog dat de baron op reis
| |
| |
één maaltijd per dag voldoende achtte. Sophie wist echter steeds iets van het avondmaal te hamsteren, waarmede zij overdag haar honger wat kon stillen. Van verschillende grote steden, waar zij overnachtten kreeg zij vrijwel niets te zien. Terwijl haar vader direct na de aankomst in hun hotel, bezoeken ging afleggen, moest zij zich in haar kamer insluiten om de meegenomen cassettes met geld en juwelen te bewaken! Tot overmaat van ramp kwam haar vader een paar malen zo laat thuis, dat de enige maaltijd er ook nog bij inschoot. Het was dan ook geen wonder dat zij half verhongerd te Maastricht aankwam.
Na te Aken nog de Dom en de baden te hebben bezocht, bereikten zij eindelijk Maastricht. Bij de passencontrole aan de Wyckerpoort maakten ze kennis met een landgenoot, een officier van het Zwitserse Bondsregiment van generaal Schmid, dat in deze stad in garnizoen lag. Onder geleide van een dienaar van haar oudoom, reden zij over de Maasbrug, langs de ‘paradeplatz’ (Vrijthof) en een ‘kleine rote Kirche’ (waarschijnlijk de toenmalige St. Jacobskapel op de hoek van de Bredestraat) naar het huis van haar oom. Dit was een groot grijs huis, dat gelegen was in de St. Jacobstraat op no. 2.
De reizigers werden door oom en tante zeer hartelijk ontvangen. De oom van Sophie droeg de uniform van kolonel der dragonders in het Waalse Regiment van Van Bijlandt. Hij was op 1 september 1721 te Maastricht geboren als de zoon van Johan Lemker, oud-burgemeester, commissarisinstructeur en ontvanger van het Land van Valkenburg, en Maria Gertruda de Quaede. Hij had met zijn 62 jaren nog een zeer lenig en jeugdig figuur. Hij vond dat ‘Fike’ zoals hij zijn nichtje direct noemde, er maar magertjes, bleek en vermoeid uitzag. Om haar wat op te kikkeren bood hij haar direct na haar aankomst een kop thee met een scheutje rum erin aan. Bovendien gaf hij opdracht het avondmaal zo spoedig mogelijk op te dienen. Daarna luidde hij alle bellen van het huis en liet alle bedienden aantreden. ‘Dit is mijn nicht’, zei hij tegen hen, ‘U moet de jonge freule met de zelfde voorkomendheid bedienen als mijn vrouw en mijzelf.’
| |
| |
Allen haastten zich hun dienstwilligheid te betonen, waarop haar oom zei ‘Mijn vrienden, gij kunt gaan.’ Hij sprak met zijn bedienden op een hartelijke toon. ‘Hij was een van die mensen die men direct waardeert en in de loop van de tijd steeds meer gaat achten.
Sophie werd door de haar toegewezen kamenier Simons naar haar kamer geleid. Deze sliep daar in een klein voorvertrek.
Toen zij in de salon terugkeerden was de theetafel nog steeds gedekt. Het was in ‘Holland’ de gewoonte om bezoekers de hele avond iets warms aan te bieden. Haar oom zei tegen haar vader ‘Morgen zal ik U naar de gouverneur, prins van Nassau-Weilburg brengen, verder naar onze commandant graaf von Weldren, naar generaal Wilke, onze grootmajoor, naar generaal Schmid en andere hoge officieren van ons garnizoen, dat tegenwoordig uit tienduizend man bestaat. Later zullen wij de burgerlijke overheden bezoeken.’
Toen de gastheer voorstelde diezelfde avond nog enige bezoeken te gaan afleggen, merkte zijn echtgenote op dat men het, vooral door zijn veelvuldige bewijzen van zijn persoonlijke vriendschap en welwillendheid, aan de prins verschuldigd was geen bezoeken af te leggen alvorens zij bij hem hun opwachting hadden gemaakt. Sophies tante stond zeer op etiquette en goede omgangsvormen.
Julie Agathe de Burmania, was de dochter van de vorige commandant van Maastricht. Zij was op 15 januari 1760 met de veertien jaar oudere Gaspard Lemker in het huwelijk getreden. Er waren uit dit huwelijk geen kinderen geboren, zodat Sophie na hun dood als erfgename in aanmerking zou komen.
De volgende morgen kwam Sophie's tante haar kamer binnen met een aantal modistes en japon- en linnennaaisters. Zij was geschrokken van de slechte toestand, waarin de garderobe van haar nicht verkeerde. Zij besloot daarom haar van kop tot teen in nieuwe kleren te steken.
Er werden japonnen besteld voor huiselijk gebruik en voor bals en theater. Voor het bezoek aan de prinses werd er een gekozen van rose stof met zilveren palmen. Bij een zojuist
| |
| |
uit Parijs in Maastricht aangekomen modiste, madame Lyon, werden hoeden met veren en met bloemen, alsmede enige huiven met linten besteld. Sophie wist niet waar zij meer verontrust over was, over haar kleren of over het aanstaande bezoek aan de prinses.
Laten wij de freule aan het woord:
‘In de salon wees mijn tante mij met de vinger de plaats aan, die ik daar gedurende mijn verblijf zou innemen. Zij noch ik zaten in die tijd op andere stoelen, waartussen een kleine werktafel stond.
Carel Christiaan, prins van Nassau- Weilburg.
Ik zat daar een tijdje, toen ik werd opgeschrikt door een tik tegen het raam achter mij. Ik keerde mij om en zag daar de mooiste man, die ik ooit in mijn leven had gezien. Een regelmatig en athletisch voorkomen paarde zich aan een schone en buitengewoon intelligente gelaatsuitdrukking. Een aangenaam glimlachje en een algemene vrolijkheid gaf zijn ver- | |
| |
leiderlijk uiterlijk een bijzondere aantrekkingskracht, zodat ik geloofde, de onverschrokken Achilles of de Farnese Hercules voor mij te zien.
Het was de prins von Weilburg. Mijn tante sprong haastig op, opende het raam en stelde mij voor. Hij sprak met mij met een vanzelfsprekende hoffelijkheid, zoals alleen prinsen dit kunnen. Ik was door zijn onverwacht verschijnen zo ontroerd en verrast, dat ik niet kon antwoorden. Mijn tante die mijn verwarring bemerkte, antwoordde in mijn plaats en vroeg om toestemming, mij aan de prinses voor te stellen. Toen het roffelen van de trommen hem naar de parade riep, maakte hij een lichte buiging en ging. Ik bleef met knikkende knieën staan en kon slechts stamelen: ‘Ik heb de mooiste van alle prinsen gezien, veel mooier als een sprookjesprins.’ Ik bemerkte dat mijn tante zich over mijn kinderlijke geestdrift vrolijk maakte. Maar zij was toch zo vriendelijk hiermede niet te spotten.
Daar Sophies vader en haar oom van de parade een paar officieren voor het middageten hadden meegebracht, gingen de dames zich verkleden. De kamenierster vormde de coiffure van de freule om tot het toen in de mode zijnde hoge kapsel met vele krullen. Na het omleggen van een paar heupkussentjes werd zij zo sterk ingeregen, dat zij bijna geen adem meer kreeg. De kamenierster trooste haar met de mededeling dat haar tante nog veel sterker werd ingeregen. Dank zij een paar schoenen met hoge hakken en de hoge frisuur leek zij nu wel een voet groter.
Na het diner, waaraan verschillende Zwitserse officieren aanzaten, werd in de salon thee gedronken, die door haar tante zelf was bereid. Sophie had haar daarbij niet mogen helpen, omdat volgens haar tante het ‘koken’ van de thee alleen aan de huisvrouw mocht worden toevertrouwd. De freule vertelt dan verder:
‘Iedere namiddag, precies om 2 uur, kwam Simons in de salon met het werkmandje van mijn tante, waarin zij als gewoonlijk twee witte zakdoeken en een gouden doos met verse tabak had gelegd. Het snuiven was toen gebruikelijk, maar men beval ons jongeren aan, deze slechte gewoonte niet aan te nemen. Mijn tante hield snuiftabak voor onont- | |
| |
beerlijk, daar hij de pijnen van een migraine, waaraan zij vaak leed, minderde. Daarop kwam een bediende vragen “Zal mevrouw ontvangen?” “Natuurlijk” luidde het gebruikelijke antwoord. Om drie uur kwamen de bezoekers binnen, die elkaar tot zes uur aflosten. Daarna ging men naar de schouwburg of naar een bijeenkomst. Dit herhaalde zich iedere dag. Het huiselijke leven verliep als een goedlopende klok, die de kwartieren en zelfs de minuten aangeeft. De gebeurtenissen van een dag gelden voor het hele jaar.’ Als eerste bezoeker meldde zich de prins, die opmerkte dat hij Sophie, die hij die morgen nauwelijk twaalf jaar had gegeven, aanmerkelijk gegroeid vond, wat hij dan wel aan de coiffure en de hoge hakken toeschreef. Zij vond het echter allesbehalve leuk door de prins als een kind te worden behandeld.
Sophie werd voorgesteld aan de garnizoenscommandant generaal Wilke, een klein dik mannetje en aan de commandant graaf von Weldren, een ziekelijke oude man, die nooit het woord tot haar richtte, ofschoon hij haar en haar tante vaak een plaats in zijn theaterloge afstond.
Zij maakte ook kennis met generaal Schmid van het Bondsregiment, een grote reeds bejaarde man, die door zijn strengheid en gierigheid door zijn officieren werd gehaat. Hij besteedde veel werk aan zijn kleding. Acht kamers van zijn ruime woning waren gevuld met kledingstukken, iedere kamer was aan een onderdeel van zijn kleding gewijd. Het herinnerde haar aan een verhaal over de hertog van Guignes, een gezette man, die om slank te lijken zeer enge kleding droeg. Zijn kamerdienaar moest vóór het aankleden steeds vragen of hij van plan was te zitten. Als dat niet het geval bleek te zijn moest hij op twee stoelen gaan staan, van waaraf hij zich in de door twee bedienden vastgehouden broek liet zakken!
Een paar malen per week ging Sophie van Effinger met haar tante naar de schouwburg. Wanneer haar oom, die vanwege zijn hardhorigheid zelden naar het theater ging, de dames wilde vergezellen, moest hij te voet gaan. In het rijtuig was vanwege de toen in de mode zijnde hoepelrokken, die men hier considération noemde, slechts plaats voor twee tegen- | |
| |
over elkaar zittende dames. Wegens de hoge coiffures had men in de koetsen de zitbanken verlaagd en het dak verhoogd.
Dank zij het in dat jaar talrijke garnizoen was de schouwburgzaal bijna altijd vol en kon men zich een goed toneel- en operagezelschap veroorloven. Uit andere bronnen weten wij dat dit het bekende gezelschap van de Clairville was, waarin de actrice madame de la Sablonne triomfen vierde.
Sophie kwam bij de opvoering van ‘De Burgers van Guadeloupe’ zo onder de indruk, dat zij in tranen uitbarstte en tot vermaak van de omzittenden luid zat te snikken. Bij hun thuiskomst zei haar tante, dat zij zich meer moest leren beheersen en haar naburen niet door overdreven gevoelsuitingen moest storen. Zij raadde haar de stukken in het vervolg maar eerst te lezen. Zij kon daarbij ongestoord haar tranen laten vloeien.
Kort daarop ging haar vader voor enige weken naar Den Haag. Haar oom en tante namen Sophie mee naar hun buitengoed te Daelbroek (bij Rekum), van waaruit zij uitstapjes maakten, onder andere naar de abdij van Hocht.
Daar woonden zij de professieplechtigheden van een paar novices bij. Toen Sophie na haar terugkomst haar oom hierover vertelde, zei hij met een ondeugd lachje ‘Ik heb de abdis in haar jeugd gekend. Zij was zeer mooi en mondain. Nu ziet ze er uit als een verschrompelde appel. Zo is 't leven!’ Sophie bracht haar tijd buiten door met lange wandelingen en met roeien.
De dag van hun terugkomst in Maastricht woonden zij 's avonds een opvoering bij van ‘De drie Sultanes’ In de pauze kwam de prins hen in hun loge bezoeken om mede te delen, dat de prinses de beide dames de volgende dag om vijf uur verwachtte.
Sophie zag erg tegen dit bezoek op. Na een langdurig en zorgvuldig toilet, waarbij Sophie in de nieuwe rose japon met de zilveren palmen was gekleed, begaven zij zich naar het gouvernementsgebouw. Laten wij de schrijfster weer aan het woord:
‘Bij het uitstijgen uit het rijtuig, was ik bijna gevallen daar ik niet gewend was aan de lange sleep van mijn kleed, die
| |
| |
toen in de mode was. Nadat wij door een lange reeks vertrekken hadden gelopen, wachtten wij in een mooie kamer. Eindelijk openden zich de twee vleugeldeuren en trad de prinses binnen. Zij begroette ons op zeer beminnelijke wijze. Zij nam plaats in een armstoel en verzocht ons plaats te nemen op de stoelen, die een kamerdienaar, op een wenk van haar, had neergezet. De prinses onderscheidde zich geenzins door schoonheid. Zij was zo bijziend, dat zij haar dochtertjes moest vragen of zij in 't blauw of in 't rose waren gekleed. Degenen die met haar kaartspeelden moesten met luide stem de kaarten noemen. Zij was niet bepaald intelligent, maar wel zeer beminnelijk en vriendelijk, zodat men zich in haar gezelschap op zijn gemak voelde. Haar grootste vreugden waren haar kinderen en de genoegens van het huiselijke leven. Aan haar officiële taken en verplichtingen wijdde ze hoogstens twee dagen per week. Zij was met mijn tante in een oprechte vriendschap verbonden. Deze was haar in haar jeugd, toen de prinses nog bij haar vader, stadhouder Willem IV verbleef, als eredame toegewezen.
De prins van Weilburg was met haar, zowel uit prestigegronden als uit liefde gehuwd. Dit huwelijk beantwoordde zowel aan de wensen van de familie Van Nassau, als aan het verlangen van de prinses, die haar echtgenoot vanwege zijn knap uiterlijk en zijn goede eigenschappen boven alles liefhad. De prins behandelde haar altijd met de grootst mogelijke voorkomendheid, zowel uit hoofde van hare hoge afkomst, als ook uit ware liefde en genegenheid voor haar. Het was echter niet moeilijk te bemerken, dat hij ook nog oog had voor andere dames.
Na afloop van de audiëntie, legden beide dames nog bezoeken af bij de markiezin van Waterloo, de zuster van madame de Brionne en de tante van prins de Lambesc en de Vaudémont, de families von Hohenzollern, von Rechten en de Liedekerke.
Er waren in Maastricht toen een twintigtal adelijke families, waar men op bezoek kon gaan. Het gesprek van de dag vormde de plannen van keizer Joseph II, die ook in Maastricht grote veranderingen zouden teweeg brengen. Adelijke geestelijken van de kapittels en de kloosters vrees- | |
| |
den dat deze instellingen zouden worden opgeheven. Hierdoor zouden hun voornaamste bronnen van inkomsten verloren gaan. De Hollanders waren zeer verbitterd tegen de keizer, omdat hij de openstelling van de Schelde eiste, hetgeen in strijd was met de bestaande verdragen. Door de hierdoor ontstane bevoorrechting van Antwerpen, zouden de havensteden Rotterdam en Amsterdam met de ondergang worden bedreigd. Daar geen van beide partijen tot concessies bereid bleek, bereidde men zich voor op een oorlog. Dit was de reden waarom Maastricht op dat ogenblik zo'n groot garnizoen had.’
Sophie vermeldt, dat zij te Maastricht de opstijging van een ballon bijwoonde, die nog urenlang zichtbaar bleef. Hij zou in het naburige Limburg zijn neergekomen. Het is vreemd, dat in geen van de Maastrichtse annalen over de opstijging van een ballon, een voor die tijd toch belangrijke gebeurtenis, iets vermeld wordt. Waarschijnlijk was het een proef met een kleine, onbemande ballon. Sophie zou overigens datzelfde jaar in de Tuilerieën te Parijs de met Pilâtre de Rosier bemande ballon de lucht in zien gaan.
In de wintermaanden volgde het ene diner op het andere. De gasten waren gewoonlijk reeds bejaarde officieren. Nadat zij door de wijn in een jeugdige overmoedige stemming waren geraakt, volgde de ene toost op de andere. De meeste der met veel gejuich en lawaai uitgebrachte toosten golden het Huis van Oranje.
Deze maaltijden kwamen onze zestienjarige freule eindeloos voor. Toen zij zich hierover eens op schuchtere wijze bij haar tante beklaagde, kreeg zij ten antwoord: ‘Men moet zich in een gezelschap kunnen vervelen. Het voornaamste is daarbij, dat dit op gracieuze wijze geschiedt. Je ziet wel, dat ik zelfs mijn migraines vergeet en mijn gewoonten onderbreek om je iedere dag, ofwel naar een bal, naar een gezelschap of naar het theater te leiden, zonder mij daarover te beklagen. Als iedereen alleen maar deed wat hem past of amuseert, zou het spoedig met de maatschappij gedaan zijn.’
Sophie verkeerde veel met de prinsessen. Zij was eng bevriend met prinses Louise, die zij beschrijft als een rijzige
| |
| |
blondine met prachtige blauwe ogen en die een natuurlijke charme en openhartigheid bezat. Zij wist wel niet altijd de verveling en afkeer, die sommige mensen met wie zij moest omgaan haar inboezemden, te verbergen. Onze freule zegt dat zij aan dit hof, dat met zoveel eenvoud en welwillendheid werd gehouden en waar zo'n goede verstandhouding heerste, vele aangename uren heeft doorgebracht.
Over het toenmalige gezelschapsleven vertelt zij onder andere: ‘In de kringen, waarin wij verkeerden bevond zich een prinses von Hesse-Rotenburg, die iedere week een ontvangstdag had. Hierop achtte men zich verplicht om op steelse wijze een geldstuk van zes francs onder de, op de speeltafel staande kandelaar te schuiven.
Men beweerde, dat dit een discrete manier was om haar een klein inkomen te verschaffen, daar de toelage, die zij van haar familie kreeg, niet voldoende was om in haar levensonderhoud te voorzien.
Men zond haar ook veel levensmiddelen. De prins betaalde haar huur en mijn oom leverde haar hout. Nooit heb ik iemand zo'n treurig leven zien lijden.’
In het voorjaar keerden de in Maastricht met verlof verblijvende officieren naar hun garnizoenen terug. De oom van Sophie voegde zich bij zijn regiment dat in Bergen-op-Zoom lag. De geschillen met keizer Joseph II hadden zo'n dreigende vorm aangenomen, dat een openlijke breuk werd verwacht. De grenssteden werden in staat van verdediging gebracht. Daar er nog geen beslissing was gevallen en nog druk werd onderhandeld, besloot Sophie's tante weer naar Daelbroek terug te keren, liever dan de insluiting van Maastricht af te wachten of zich naar haar broer, de heer van Burmania, te Leeuwarden te begeven. Sophie was blij weer op het land te wonen. Haar oom had een nieuwe boot laten maken, die versierd was met een vaantje met de kleuren van haar familiewapen, rood en zilver.
Zij dineerden verschillende malen bij de gravin von Lindend'Aspremont op haar kasteel te Rekem. Zij vond dat deze, toen vijftigjarige dame de hoogmoedige en koele aard had, die men de Duitse dames zo vaak verwijt. De diners hadden met veel pracht en praal plaats. Er waren vele lakeien en
| |
| |
kostbare serviezen, maar de gezellige toon en de geestige conversatie, die de charme van Franse gezelschappen uitmaken, ontbraken hier volkomen. Daar het buitengoed van de Lemkers geheel door het aan de gravin behorende gebied was omgeven en de heer Lemker een hartstochtelijk jager was, moest hij zich de gravin wel te vriend zien te houden. Sophie en haar tante verbleven ook enige weken bij het prinselijk gezin te Spa, waar de prins voor zich en zijn gasten een hotel had afgehuurd. Elke morgen maakten zij met het prinselijk gezin uitstapjes in de omgeving. De prins bestuurde zelf het met vier paarden bespannen open rijtuig. 's Avonds gingen zij naar de beroemde Vauxhall of naar de Ranelagh, waar in de ruime feestzalen werd gespeeld en gedanst. Sophie vond het maar vreemd, dat een prins-bisschop dergelijke speelgelegenheden liet exploiteren en daaruit enorme inkomsten trok. Zij zag onder de badgasten vele vorstelijke personen uit Duitsland, Frankrijk, Engeland en Zweden. Met recht noemde men Spa de salon van Europa.
Korte tijd na hun terugkeer te Maastricht vertrok de prins voor goed met zijn gezin naar Duitsland. De tijd die het beheer van zijn uitgestrekte landgoederen in beslag nam, noodzaakte hem zijn ontslag als militair-gouverneur van Maastricht te nemen. Dit werd hem met ingang van 12 november 1784 verleend. Hij overleed op 28 november 1788, zijn echtgenote op 6 mei 1787.
Sophie noemt in haar verhaal geen datum van haar verblijf te Maastricht. Uit andere bronnen kunnen wij deze vaststellen: De prins, die zij hier ontmoette verbleef namelijk in de jaren 1783-1784 slechts van 17 mei 1784 tot 4 juli 1784 in Maastricht.
De freule woonde ook de diners en bals bij, die hier werden gegeven ter gelegenheid van het jaarlijks bezoek van de commissarissen-déciseurs. Hiertoe behoorden onder meer de graaf van Ailva en de graaf van Wassenaer, die met de Lemker's bevriend waren. Na afloop van de plechtigheden brachten zij, evenals de gravin d'Ailva enige tijd door op het buitengoed te Rekem. Hier zou Sophie haar eerste amoureus avontuur beleven. Zij wijdt hieraan een geheel hoofdstuk van haar dagboek.
| |
| |
Zij beschrijft hoe de twee en dertig jarige, iewat ziekelijke graaf van Wassenaer haar het hof maakte. Zij vond hem welliswaar zeer sympathiek, maar voelde voor hem slechts een zusterlijke genegenheid. Ondanks de verlokkende vooruitzichten, die een huwelijk met een telg van deze rijke adelijke familie boden en de van alle zijden op haar uitgeoefende druk om in deze verbintenis toe te stemmen, deelde zij de graaf mede, dat zij zich voor een huwelijk nog te jong voelde.
Enige tijd daarna arriveerde Sophie's vader met zijn jongste zoon, die in Den Haag als luitenant dienst ging nemen in het Zwitserse garderegiment. Met haar vader reisde zij terug naar Bern, na onderweg nog enige dagen in Brussel en Parijs te hebben doorgebracht. Zij geeft hiervan in haar dagboek een uitvoerige beschrijving.
|
|